Hoofdstuk 10, Vermogensmarkt

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1596 woorden
  • 25 februari 2008
  • 61 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
61 keer beoordeeld

Hoofdstuk 10. – Vermogensmarkt.

Aan de vraagkant van de vermogensmarkt ;
» Consumenten – Als consumenten niet genoeg gespaard hebben maar wel grote uitgaven willen doen, kunnen zij besluiten geld te lenen.
» De overheid – De jaarlijkse uitgaven van de centrale overheid (het rijk/de staat) zijn vaak groter dan de jaarlijkse inkomsten. Dit financieringstekort wordt gedekt door geld te lenen: het rijk geeft staatleningen uit.
» Ondernemingen – Voor de financiering van kapitaalgoederen zoals gebouwen, machines en voorraden zijn ondernemingen aangewezen op eigen vermogen én vreemd vermogen (schulden).

Financieringskosten ; Alle kosten die verbonden zijn aan het lenen van geld (bijvoorbeeld. Rentekosten, afsluitprovisie, etc.).

Staatlening of Staatsobligatie ; Een grote lening die is opgesplitst in delen (obligaties).

Begrotingsoverschot ; De jaarlijkse inkomsten van het rijk zijn groter dan de jaarlijkse uitgaven.

Reserveren ; Van de winst die een onderneming maakt, word een deel niet uitgekeerd aan de eigenaar(s), maar in de onderneming gehouden.

Emissiefonds ; Een onderneming waarvan de aandelen zijn genoteerd aan de effectenbeurs.

Zekerheid ; Meer eigen vermogen van een onderneming biedt de verschaffers van het vreemd vermogen meer zekerheid.

Bij een lagere marktrente » meer bereidheid voor het kopen van obligaties.
Bij een hogere marktrente » minder bereidheid voor het kopen van obligaties.

Aan de aanbodkant van de vermogensmarkt ;
» Institutionele beleggers – Institutionele beleggers zijn instellingen die grote bedragen te beleggen hebben als uitvloeisel van hun hoofdtaak (Bijvoorbeeld: Pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen). Omdat bij Institutionele beleggers meestal vele jaren liggen tussen de premiebetaling en het moment van uitkering, beleggen Institutionele beleggers in de tussentijd de ontvangen premies met de bedoeling dat ze op deze beleggingen winst maken. (Bijvoorbeeld in: Onroerende zaken, aandelen, obligaties).
» Spaarders – Kleine spaarders zetten in het algemeen hun geld op een spaarrekening. Particulieren met een hoog inkomen of een groot vermogen kunnen meer risico lopen dan kleine spaarders (zij kunnen het zich verloven ‘ondernemend’ te sparen en/of beleggen). Het is verstandig om geld te beleggen in meerdere nv’s, vanwege het wisselende divident.
» Beleggingsfondsen – Particulieren die in aandelen en obligaties willen beleggen, kunnen gebruik maken van de diensten van beleggingsfondsen (Bijvoorbeeld: Robeco). Een beleggingsfonds heeft deskundigen in dienst die het door het beleggingsfonds beheerde vermogen in aandelen van veel verschillende ondernemingen beleggen.
» Ondernemingen – Het komt regelmatig voor dat ondernemingen over geld beschikken dat tijdelijk ‘over’ is. Dit geld dat de onderneming tijdelijk niet nodig heeft kan zij tijdelijk beleggen door met dit geld aandelen en/of obligaties te kopen van andere ondernemingen of instellingen.
» De overheid – Als de overheidsinkomsten groter zijn dan de overheidsuitgaven, houdt de overheid (tijdelijk) geld over dat zij kan beleggen.

Pensioenfonds ; Een organisatie die vanaf de pensioengerechtigde leeftijd het pensioen uit keert dat een aanvulling vormt op de AOW-uitkering.

Levensverzekeringsmaatschappij ; Een verzekeringsmaatschappij waar je je tegen betaling van premie kunt laten verzekeren. De verzekering kan er uit bestaan dat je vanaf een bepaalde leeftijd periodiek een bepaalde uitkering krijgt.

Onderhandse leningen ; Bij deze leningen treden de geldgever en de geldnemer rechtstreeks met elkaar in contact (Bijvoorbeeld bij hypothecaire leningen).

Kostenvoordelen ; Onderhandse leningen brengen 3 kostenvoordelen met zich mee » Er wordt geen gebruik gemaakt van de bank, er kan over de leningsvoorwaarden worden onderhandeld en de betaling van rente en aflossing gaan aanzienlijk sneller (en goedkoper). Voor de geldgever is er nog een voordeel » het rentepercentage bij een onderhandse lening is over het algemeen iets lager dan het rentepercentage van een obligatielening.

Dividend ; De vergoeding voor de aandeelhouders (een deel van de gemaakt winst van een nv (of bv)).

Koerswinst ; Een aandeelhouder maakt koerswinst wanneer de verkoopprijs van de aandelen hoger is dan de prijs waarvoor de belegger ze destijds kocht.

Participaties ; Een belegger kan een participatie in een beleggingsfonds kopen. Hij is dan voor een (klein) deel eigenaar van de aandelenportefeuille van het fonds.

Investeren ; We spreken van ‘investeren’ als een onderneming productiemiddelen zoals gebouwen, machines en voorraden aanschaft.

Beleggen ; We spreken van beleggen als een particulier of een onderneming geld ‘over’ heeft waarvoor bijvoorbeeld aandelen of obligaties gekocht worden in de verwachting dat uit deze belegging een opbrengst wordt verkregen (Bijvoorbeeld: Rente, dividend of koersstijging).

Lagere overheid ; Lagere overheden zijn: gemeenten, waterschappen en sociale fondsen.

Vermogensmarkt ; De vermogensmarkt is het geheel van de vraag naar en het aanbod van vermogen.

Marktmechanisme ; Het tot stand komen van een prijs waartegen het vermogen ter beschikking word gesteld.
De vraag naar vermogen is groter » het rentepercentage stijgt.
Het aanbod van vermogen is groter » Het rentepercentage daalt.

De vermogensmarkt valt uiteen in 2 grote delen ;
» De geldmarkt – Hierop wordt het kortstondig tijdelijk vermogen verhandeld (looptijd maximaal een jaar).
» De kapitaalmarkt – Hierop worden permanent vermogen (aandelenvermogen) en langdurig tijdelijk vermogen (leningen met een langere looptijd dan een jaar) verhandeld.

Middellang krediet ; Een krediet met een looptijd van 1 tot 10 jaar).

Belangrijkste aanbieders op de geldmarkt » De banken.
Belangrijkste vragers op de geldmarkt » De consumenten, de ondernemingen, de overheid en de banken.

Voor ondernemingen zijn voorbeelden van kredieten van de geldmarkt ;
» Rekening-courantkrediet.
» Leverancierskrediet – De verkoper levert eerst de goederen of diensten en pas enige tijd later betaalt de koper.
» Afnemerskrediet – De koper betaalt eerst en pas daarna voldoet de verkoper aan zijn verplichtingen.

Onderhandse kapitaalmarkt » Niet voor iedereen toegankelijk (Bijvoorbeeld: Een onderhandse lening).
Openbare kapitaalmarkt » Voor iedereen toegankelijk (Bijvoorbeeld: Een obligatielening).

Vermogenmarkt » Geldmarkt
Kapitaalmarkt » Openbare kapitaalmarkt
Onderhandse kapitaalmarkt
Onderhandse lening ;
» Er is 1 geldgever voor het gehele bedrag.
» De geldgever en de geldnemer hebben rechtstreeks contact met elkaar, waardoor voor beide partijen kostenvoordelen ontstaan.
» Over de leningsvoorwaarden (rente en aflossing) kan onderhandeld worden.
» Het rentepercentage van een onderhandse lening is in het algemeen lager dan dat van een obligatielening (voordeel voor de geldnemer).
» Doordat er slechts 1 geldgever is, gaat de betaling van rente en aflossing veel eenvoudiger en goedkoper dan bij een obligatielening.
» De verstrekker van een onderhandse lening kan zijn geld niet eerder terugkrijgen dan na het verstrijken van de afgelopen looptijd.

Obligatielening ;
» Er zijn talrijke geldgevers (elk voor een deel van de lening). Iedereen kan op de obligatielening inschrijven.
» Er is geen rechtstreeks contact: de obligaties worden geplaatst via de effectenbeurs en er wordt gebruikgemaakt van banken, wat kosten met zich mee brengt.
» Het rentepercentage en de wijze van aflossen zijn vooraf bekend.
» De geldgever krijgt de jaarlijkse rente via de bank. Ook bij aflossing van de lening wordt de bank ingeschakeld.
» Een obligatiehouder kan zijn uitgeleende geld terugkrijgen door zijn obligatie via de effectenbeurs te verkopen aan een andere belegger. Is het rentepercentage op de kapitaalmarkt lager dan het percentage van de obligatie die de obligatiehouders te koop aanbiedt, dan maakt de obligatiehouder koerswinst.

Waardepapieren ; Effecten zijn waardepapieren die kunnen worden gekocht en verkocht. Voorbeelden zijn aandelen, obligaties en aandelenparticipaties in beleggingsfondsen.

» Alleen leden van de Vereniging van de Effectenhandel kunnen op de effectenbeurs handelen in effecten. Leden zijn banken en commissionairs.

Provisie ; Wanneer een bank een opdracht voor een belegger uitvoert vraagt de bank hiervoor provisie.

Een belegger kan 2 soorten orders geven ;
» Limietorder – Bij deze order geeft de belegger de bank of commissionair een maximale koopprijs of een maximale verkoopprijs op. In dit geval is de kans aanwezig dat de opdracht niet uitgevoerd wordt omdat de prijs niet binnen de limiet valt.
» Market order of bestenorders – Een order om effecten te kopen of te verkopen zonder limiet, dus zonder een maximumprijs voor een kooporder of zonder een maximumprijs voor een verkooporder. Er is dus altijd zekerheid dat de opdracht wordt uitgevoerd.

Emissiehuis ; Een emissie van aandelen (uitgifte van nieuwe aandelen op de effectenbeurs) van een onderneming wordt begeleid door een bank: we spreken van een ‘emissiehuis’. Een emissiehuis benadert institutionele beleggers om de komende emissie toe te lichten.

Beursgang ; Een manier om een groter publiek te bereiken.

Een onderneming gaat naar de beurs om de volgende redenen ;
» Een nv van wie de aandelen op de beurs genoteerd worden, krijgt een grotere naamsbekendheid en status.
» De aandelen van een beursgenoteerde nv zijn gemakkelijk verhandelbaar.
» De eigenaren van een onderneming die naar de beurs gaat, kunnen hieraan flink verdienen. De aandelen die de eigenaren in bezit hebben, kunnen, als de beursgang een succes wordt, veel opbrengen. We spreken in dit verband wel van ‘cashen’.

Prospectus ; Hierin staan onder meer gegevens over de onderneming (zoals de winstverwachtingen) en de aanstaande introductie van aandelen (zoals het doel van de emissie).

Koerswijzigingen ; De koersen van aandelen van beursgenoteerde ondernemingen wijzigen vaak en soms zijn die wijzigingen groot.

Verwachte resultaten ; Als een onderneming het goed doet en goede resultaten verwacht, neemt de vraag naar de aandelen van de nv toe, waardoor de prijs (koers) van de aandelen stijgt. Als er slechte vooruitzichten zijn, bestaat de kans dat de aandelenkoers daalt omdat veel beleggers de aandelen van deze nv liever verkopen.

Fusie ; Samenvoeging van een aantal ondernemingen. Dit kan van invloed zijn op de koers van de aandelen.

Economische ontwikkelingen ; Soms zijn er ook economische ontwikkelingen of geruchten die de koers doen stijgen of dalen. Zo kan bijvoorbeeld een sterke prijsstijging van de olieprijs een negatieve invloed hebben op de koersontwikkeling van aandelen en kan het aantrekken van de Duitse economie van positieve invloed zijn op de koersontwikkeling van de Nederlandse aandelen.

Rentestand ; Door een daling van de rentestand is het voor beleggers minder aantrekkelijk te beleggen in (obligatie)leningen, omdat de renteopbrengst dan afneemt. Bij een daling van de rentestand gaan meer beleggers in aandelen beleggen waardoor de aandelenkoersen stijgen.

Index ; Het koersverloop van een voor een bepaalde beurs representatieve groep effecten wordt weergegeven in een index. Een index geeft een beeld van de gezamenlijke prestaties van deze fondsen. Vaak gebruikt men de index om weer te geven hoe de prestaties van (een deel van) de markt zijn en hoe de stemming is op de beurs (die bepaalt of koersen stijgen of dalen).
De bekendste Nederlandse index » de AEX-index.
De eerste aandelenindex » DowJones-index.

REACTIES

A.

A.

heee, handig zo'nsamenvatting! Alleen zou die nog wel beknopter mogen ;)

13 jaar geleden

M.

M.

handig zo'n samevatting

13 jaar geleden

A.

A.

Super handig dit, echt bedankt!

10 jaar geleden

B.

B.

''Voor de geldgever is er nog een voordeel » het rentepercentage bij een onderhandse lening is over het algemeen iets lager dan het rentepercentage van een obligatielening.''
moet GELDNEMER zijn

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.