Criminaliteit & Rechtsstaat

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • vwo | 7528 woorden
  • 26 maart 2010
  • 134 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
134 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Studiekeuzestress? 5 gouden tips om voor áltijd te blijven twijfelen

Ben jij ook zo'n expert in het uitstellen van je studiekeuze? Met deze 5 tips blijf je gegarandeerd nog járenlang twijfelen. Want waarom zou je een beslissing nemen als je ook gewoon... niet kunt kiezen? 

Check het hier

Criminaliteit & Rechtsstaat
                                                                                                                                           
Hoofdstuk 1: Wat is criminaliteit?

Waarde: principe dat mensen belangrijk vinden om na te streven.
Normen: gedragsregels, onder te verdelen in: religieuze, morele, fatsoen en rechtsnormen. Als normen worden overtreden spreken we van normoverschrijdend gedrag.
Sommige normen zijn zo belangrijk dat ze worden vastgelegd als rechtsregels in zogenaamde rechtsbronnen (wetten, AMvB’s, gemeentelijke verordeningen en ministeriële regelingen). Deze gelden voor iedereen en gelden boven andere normen.

Jurisprudentie: het geheel aan rechterlijke uitspraken. Van toepassing als een vorm van misdaad niet duidelijk in de wet staat omschreven. Het gaat hierbij om interpretatie van wetten. Als een wet te vaag is wordt er zo vaak een nieuwe wet gemaakt.

Functies van rechtsregels:
Rechtsregels zijn voor overheid en burgers een belangrijk middel om:
- Rechtszekerheid te bieden (wat mag wel en wat mag niet. Ze regelen onderlinge verhoudingen tussen mensen);
- Orde aan te brengen in de maatschappij (rechtsregels dragen bij aan het voortbestaan en aan de ordening van de samenleving);
- Onafhankelijke rechtspraak te waarborgen (iedereen gelijke en onafhankelijke rechtspraak).
Rechtsregels kunnen ook conflicten voorkomen. De onafhankelijke rechtspraak kan namelijk voor een vreedzame oplossing zorgen. Hiermee voorkomt de overheid eigenrichting.

Wetboek van Strafrecht: in 1886 vastgelegd. Wordt soms aangepast, omdat:
- Normen en waarden zijn gaan afwijken van wat maatschappelijk aanvaardbaar is (spugen op straat is bijvoorbeeld in de ogen van veel mensen niet strafwaardig).
- Onze samenleving complexer is geworden, waardoor er meer regels nodig zijn (door toename informatietechnologie zijn nieuwe gedragingen ontstaan men strafbaar vindt: hacken, virussen. Hierdoor is ook het recht op privacy aangescherpt).

Rechtsregels zijn tijd- en plaatsgebonden. Omdat elk land zijn eigen strafrecht kent.

Criminaliteit: elk door de overheid bij wet strafbaar gesteld gedrag: delict. Hiervoor bestaat niet alleen het Wetboek van Strafrecht, maar ook de Wegenverkeerswet en de Opiumwet. In het Wetboek van Strafrecht wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- Misdrijven (de meer ernstige strafbare feiten, zoals diefstal, moord en rijden onder invloed);
- Overtredingen (de minder ernstige strafbare feiten, zoals rijden door rood licht).
Overtredingen worden afgehandeld door de kantonrechter, lichte misdrijven door de politierechter en zware misdrijven door de meervoudige kamer (rechtbank met 3 rechters). Overtredingen hebben een maximumstraf van 1 jaar hechtenis en voor misdrijven kan maximaal levenslang (30 jaar) worden opgelegd. Dit wordt allemaal vastgelegd in de justitiële documentatie. I.v.m. het geldende moraal in de samenleving worden overtredingen niet als criminaliteit gezien.

Criminalisering: het strafbaar worden van bepaald gedrag. Als er voldoende draagvlak is voor een bepaalde maatschappelijke kwestie kan het in het Wetboek van Strafrecht worden opgenomen. Als strafbaar gedrag uit het Wetboek wordt gehaald, spreken we van decriminalisering. Omdat wij in Nederland de wetgevende macht kiezen, bepalen wij ook indirect mee over welk gedrag wel en niet strafbaar is.

Soorten criminaliteit:
- Delicten tegen de openbare orde en gezag (uitschelden politie);
- Gewelddelicten tegen leven en persoon (moord en mishandeling);
- Ruwheiddelicten (vernieling, graffiti);
- Vermogensdelicten (diefstal, verduistering);
- Seksuele delicten (aanranding, verkrachting);
- Verkeersdelicten( rijden onder invloed);
- Drugsdelicten (verkoop en bezit van harddrugs);
- Economische delicten, omschreven in de Wet economische delicten (verkopen van vlees met te veel sulfiet);
- Milieudelicten (lozen van asbest, illegaal kappen van bomen).
Door de grote variatie aan misdaden is er geen duidelijke definitie aan te koppelen, ook vallen strafbare feiten vaak in meerdere categorieën.

Behalve naar soort delict, wordt er ook een ander onderscheid gemaakt, met als criterium wat het delict voor persoonlijke en maatschappelijke schade veroorzaakt:
- Veelvoorkomende criminaliteit (kleine criminaliteit, zoals winkeldiefstal en vernielingen);
- Zware criminaliteit (ernstige vormen van criminaliteit, zoals moord en afpersing). Bijzondere vorm hiervan is:
• Georganiseerde criminaliteit (misdrijven door een groep mensen die zich verenigd hebben in een organisatie, zoals drugscriminaliteit en vermogensmisdrijven).

Criminaliteit staat hoog op de publieke agenda. Media publiceren er vaak over en we verwachten dat de overheid actie onderneemt. Vanwege de grote maatschappelijke gevolgen en door de verschillen in mening m.b.t. aanpak hiervan, staat criminaliteit al lang op de politieke agenda als politiek probleem.

Gevolgen van criminaliteit (materieel):
- Directe financiële schade aan burgers, bedrijven en overheid (ziekenhuis door vechtpartij, inbraak);
- Indirecte financiële schade (door vele winkeldiefstallen berekenen winkeliers hun schade door aan de klant. Ook stijgen de verzekeringspremies);
- Kosten voor de bestrijding van criminaliteit, zowel door de overheid, als door burgers en bedrijven.
Immateriële gevolgen:
- Gevoelens van onveiligheid;
- Problemen door de inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit;
- Vermijdingsgedrag (’s avonds alleen over straat durven lopen, omdat je vroeger lastig bent gevallen);
- Psychosomatische problemen (angst, slaap- en concentratieproblemen);
- Aantasting van het rechtsgevoel van mensen.

Niet alleen de overheid is bezig met het bestrijden van criminaliteit:
- Particuliere initiatieven tegen criminaliteit (woningbeveiliging en inzet van burgerwachten);
- Bedrijven (winkelbeveiliging);
- Maatschappelijke instellingen (voor belangenbehartiging van zowel daders als slachtoffers. Officieel zelfstandig, maar ze zijn zwaar afhankelijk van overheidssubsidies).

Reclassering: vorm van maatschappelijk werk voor verdachten en (ex-)gedetineerden, met drie hoofdtaken:
- Hulpverlening aan mensen die met justitie in aanraking zijn gekomen (inlichting school, familie en werk. Daarnaast helpt reclassering gedetineerden bij studie- en relatieproblemen en terugkeer in samenleving);
- Onderzoek en voorlichting over de achtergronden van een verdachte ten behoeve van officier van justitie en rechter (reclassering beschrijft in rapport de persoonlijke situatie van de verdachte);
- Het voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van taakstraffen (werkstraf, leerstraf).

Rechten slachtoffer:
- Ieder slachtoffer heeft recht op informatie (verloop aangifte en identiteit dader);
- Ieder slachtoffer heeft spreekrecht (slachtofferbrief om duidelijk te maken wat de gevolgen zijn van het misdrijf voor iemand, wordt door officier van justitie voorgelezen tijdens rechtszaak. In sommige gevallen heeft slachtoffer ook spreekrecht tijdens rechtszaak);
- Recht op schadevergoeding (slachtoffer voegt zich in rechtspraak voor schadevergoeding).
Schadefonds Geweldsmisdrijven: keert geld uit aan slachtoffers van geweldsmisdrijven als de schade niet op een andere manier kan worden vergoed. Dader heeft bijvoorbeeld geen geld.
Bureau voor Slachtofferhulp: biedt hulp als je slachtoffer bent van misdrijf, daarnaast instanties voor specifieke groepen slachtoffers, zoals Stichting Blijf-van-mijn-Lijf en Meldpunt Discriminatie en Stichting tegen Zinloos Geweld. Allen zijn voor belangenbehartiging van slachtoffers van een bepaald misdrijf en voorlichting.
                                                                                                                                     
                                                                                                                                  
Hoofdstuk 2: Hoe veilig is Nederland?
Onderzoeksmethoden criminaliteit:
- Kwantitatieve methoden (een groot aantal gegevens verzamelen of grote groepen mensen ondervragen – politie- en rechtbankstatistieken, bijvoorbeeld door CBS);
- Kwalitatief onderzoek (diepgaande informatie benodigd met meningen, ervaringen van bepaalde doelgroep. Bijvoorbeeld diepte-interview met daders en slachtoffers, waarin een open vraagstelling van wordt gebruikt).

Betrouwbaarheid: gegevens berusten niet op toeval, dus juiste vragen.
Validiteit: het onderzoek meet precies datgene dat moet worden gemeten, nauwkeurige omschrijving van begrippen voor nodig, zoals geweld. Dit kan op meerdere manieren geïnterpreteerd worden.
Generaliseerbaarheid: de mate waarin een onderzoek als gemeen geldig kan worden beschouwd. Hierbij zijn samenstelling onderzochte groep en onderzoekspopulatie van belang.

Politie- en rechtbankstatistieken:
Politiestatistieken zijn niet altijd betrouwbaar. Ze geven namelijk alleen een beeld van de geregistreerde criminaliteit. Redenen hiervoor zijn:
- Mensen doen niet altijd aangifte van misdrijven (fiets, angst);
- Sommige delicten worden niet ontdekt (belastingontduiking, rijden onder invloed);
- Zichtbare vormen van criminaliteit, zoals geweldsdelicten, komen makkelijker ter kennis van de politie dan minder zichtbare delicten zoals fraude.
Maar ook de rechtbankstatistieken laten maar een klein stukje van de werkelijkheid zijn, omdat:
- Een deel van de opgeloste strafzaken wordt geseponeerd (First offenders, al voldoende straf);
- In bepaalde gevallen worden strafzaken op een andere manier afgehandeld (transactie, bureau Halt).
Het is lastig om aan de hand van geregistreerde criminaliteitscijfers toename of afname te bepalen, omdat:
- Selectieve opsporing is van invloed op cijfers (bij meer surveillance – meer aanhoudingen, politie geeft echter meer aandacht aan zwaardere delicten);
- De toename van regels en wetten brengt een groei van het aantal delicten met zich mee;
- Subjectieve beoordeling (officieren van justitie kunnen van mening verschillen over moord/doodslag).

Slachtofferenquêtes:
Wordt gebruikt om een beeld te krijgen van de niet-geregistreerde werkloosheid. Onderzoekers vragen aan zo veel mogelijk mensen of zij in een bepaalde tijdsperiode het slachtoffer zijn geweest van veelvoorkomende misdrijven. Voordeel hiervan is dat bijvoorbeeld fietsendiefstal aan het licht komt, maar het geeft ook inzicht in de omstandigheden en de plaatsen waar delicten plaatsvinden. Het heeft echter ook nadelen:
- Sommige categorieën mensen worden niet ondervraagd (illegalen, toeristen, jongeren onder 15);
- Sommige delicten worden vaak verzwegen voor een enquêteur (seksuele delicten);
- Het gaat om een subjectieve mening (persoonlijke beleving van crimineel gedrag);
- Het meet alleen veelvoorkomende delicten (niet ernstige/weinig voorkomende delicten als roofovervallen, kans op representativiteit is kleiner);
- De slachtofferloze criminaliteit valt buiten deze methode (te hard rijden, drugshandel).

Daderenquêtes:
Mensen worden ondervraagd of ze bepaalde misdrijven hebben gepleegd. Onderzoeksmethode geeft meest complete beeld, omdat ook niet ontdekte fraudezaken in de cijfers komen. Nadelen zijn echter dat ondervraagden niet altijd eerlijk antwoorden en behalve de laatste vallen alle nadelen van slachtofferenquêtes ook onder de nadelen van daderenquêtes.

Beeld van criminaliteit: als je zou afgaan op de media dan krijg je een onwerkelijk beeld van de criminaliteit in Nederland. Meestal krijgen de spectaculaire en ernstige delicten de voorkeur. Bij kranten zie je ook duidelijk verschil tussen de sensationele presentatie van de Telegraaf en de meer zakelijke stijl van het NRC. Het referentiekader wordt echter niet allen bepaald door de media. Burgers kunnen tegenwoordig makkelijker zelf kennisnemen van rechtszaken en strafvonnissen. Via internet en daarnaast zijn rechtszittingen openbaar.
De media schetsen een generaliserend en stereotiep beeld van criminaliteit, gekenmerkt door:
- Het beeld dat criminaliteit vooral met geweld te maken heeft;
- Het beeld dat het aandeel van de zware criminaliteit groot is.

Langetermijnontwikkelingen criminaliteit:
- Jaarlijks komen ongeveer 1,2 miljoen misdrijven ter kennis van politie – 12x zo groot als in 1950;
- Van alle misdrijven behoorde in 1950, 65% tot de vermogenscriminaliteit, nu 55%;
- Vernieling en delicten tegen de openbare orde is van 9.000 gestegen in 1950 tot meer dan 200.000 nu;
- Het aantal geweldsmisdrijven bedraagt meer dan 100.000, in 1950 was dit 13.000;
- Van totale misdrijven wordt minder dan 20% opgehelderd, in 1950 was dit nog 65%.

Toename criminaliteit: uit voorgaande cijfers blijkt dat de criminaliteit fors is toegenomen. Dit heeft verband met een aantal andere maatschappelijke ontwikkelingen in de samenleving. De belangrijkste zijn:
- Afnemend gezag van de overheid;
- Afnemende betekenis van het maatschappelijk middenveld (school, kerk, verenigingen), als gevolg van individualisering. Er is dus minder sociale controle;
- Vervaging van maatschappelijke normen en waarden (minder betekenis kerk);
- Sterk toegenomen welvaart (meer diefstallen, toename drank- en drugsgebruik);
- De afgenomen pak- en strafkans (minder controle/vervolging lichte delicten);
- Toegenomen werkloosheid (uitkeringsfraude, verveling – hanggedrag van jongeren – kleine criminaliteit);
- Technologische ontwikkelingen (digitalisering en internet leiden tot nieuwe criminele mogelijkheden);
- Internationalisering (open grenzen bevorderen de komst van buitenlandse criminelen in Europa).

Recente ontwikkelingen: de totale geregistreerde criminaliteit is de laatste 15 jaar echter weer gedaald. Dit komt vooral door daling van het aantal geregistreerde vermogensdelicten, zoals inbraak en diefstal. Waarschijnlijk een gevolg van betere beveiliging van huizen en gebruik van pinpas. Gevoelens van angst zijn echter toegenomen, dit gaat gepaard met toegenomen geweldsmisdrijven, veel geweld hiervan is het uitgaansgeweld (alcohol). Als gevolg van de betere beveiliging nemen juist de gewapende roofovervallen toe. Ook wordt er meer geweld gebruikt door de betere beveiliging van huizen en winkels. De gewapende diefstal wordt tegenwoordig echter ook anders geregistreerd. Vroeger werden berovingen op straat alleen tot diefstal gerekend, maar nu wordt het bijna altijd ook als geweldsdelict geregistreerd.

Internationale vergelijking: in Nederland wonen we nog relatief veilig. In de VS komen 10x zo veel mensen om het leven door een misdrijf. In een jaar vinden ongeveer 200 moorden plaats in Nederland. Meestal gaat het hierbij om persoonlijke drama’s in de familie- of vriendenkring of afrekeningen in het criminele circuit. De kans op een verkeersongeluk is nog veel groter dan slachtoffer worden van moord.
                                                                                                                                    
                                                                                                                                  
Hoofdstuk 3: Oorzaken van criminaliteit
De spreiding van criminaliteit heeft te maken met:
Geslacht: vooral mannenzaak. Vrouwen veroorzaken minder en minder ernstige delicten. Kan te maken hebben met aangeboren eigenschappen en aangeleerd gedrag.
Leeftijd: vooral in adolescentenperiode meer misdaden (16-23 jaar). Gaat vaak om veelvoorkomende criminaliteit als winkeldiefstal, vandalisme en vechtpartijen. Slechts een klein deel recidiveert. Voor de oververtegenwoordiging zijn enkele verklaringen:
- Het opzoeken van grenzen en het overschrijden van maatschappelijke normen hoort bij het opgroeien (stoppen vaak na verloop van tijd, omdat hun belang om zich te conformeren aan de maatschappelijke spelregels toeneemt);
- Veel jongeren worden geconfronteerd met tal van sociale problemen (gokverslaving, drugs. Gebrek aan sociale vaardigheden om deze problemen te lijf te gaan, ze zijn vaak niet meer in staat om een ‘normale’ plaats in de samenleving te verschaffen);
- Segregatie vergroot de kans om met politie en justitie in aanraking te komen (geen kans op normale baan, bij weinig sociale mobiliteit en kan dus niet fatsoenlijk maatschappelijk participeren).
Maatschappelijke positie: mensen met lagere maatschappelijke positie zijn oververtegenwoordigd als het gaat om geweldsdelicten, inbraak en diefstal. Geldt ook voor werklozen. Vermogensdelicten (belastingontduiking) komen vooral voor in de hogere klassen. Wordt ook wel witteboordencriminaliteit genoemd (slecht zichtbaar en bereikt zelden politiedossiers). Werkelijke omvang is waarschijnlijk veel groter dan geregistreerd.
Etnische afkomst: allochtone groepen blijken relatief oververtegenwoordigd te zijn in delicten als diefstal en drugscriminaliteit, echter ondervertegenwoordigd in delicten als fraude en discriminerend gedrag. Een aantal zaken nuanceert de tweedeling tussen allochtonen en autochtonen:
- Onder de harde kern van jeugdcriminelen komen evenveel autochtonen als allochtonen voor;
- Allochtonen vormen niet één groep. Marokkanen en Antillianen komen vaker met politie en justitie in aanraking dan jongens uit andere etnische groepen. De criminaliteit speelt echter vooral onder tweede generatie allochtonen. Eerste generatie valt juist onder landelijk gemiddelde.
- De meeste allochtonen behoren tot de lagere maatschappelijke klassen. Je zou dus kunnen zeggen dat de maatschappelijke klasse de doorslag geeft en niet de etnische afkomst.
Locatie: inwoners van grote steden plegen vaker delicten dan inwoners van kleine steden en dorpen. In steden wonen namelijk meer kansarme jongeren, er is minder sociale controle en er is meer gelegenheid tot criminaliteit.

Beschrijvende criminologie: richt zich op de aard, de omvang, de spreiding en de ontwikkeling van crimineel gedrag en criminaliteit. Beschrijft bijvoorbeeld bepaalde typen daders, zoals veelplegers en ‘first offenders’, bepaalde typen criminaliteit en doelwitten van criminaliteit. Ook maakt zij onderscheid tussen de verschillende soorten criminaliteit, zoals geweldscriminaliteit en georganiseerde criminaliteit.
Theoretische criminologie: probeert crimineel gedrag te verklaren. Tientallen theorieën. Deze worden onderscheden door drie soorten benaderingen:
- Microniveau (individuele situatie en motieven van mensen: biologische en psychologische factoren);
- Mesoniveau (individu in relatie met leefomgeving: sociaalpsychologische factoren);
- Macroniveau (structurele en culturele kenmerken van samenleving als geheel, maatschappelijk verschijnsel: sociologische factoren).

Biologische en psychologische verklaringen: kernvraag is: waarom de één wel en de ander niet? Slechts een kleine groep van 5% behoort tot de categorie persistente delinquenten (daders die vaker crimineel gedrag vertonen en ook vaker ernstige delicten plegen, zoals inbraak en overvallen). Het onderzoek naar deze daders splitst zich in twee richtingen:
- Onderzoek naar biologische verschillen zoals genetische en neurofysiologische kenmerken (rol van erfelijke factoren. Inmiddels is bewezen dat kinderen met asociaal gedrag een lagere hartslag hebben, minder angst;
- Onderzoek naar psychologische verschillen, zoals cognitieve en functionele persoonlijkheidskenmerken (impulsiviteit, sensatiezucht, extravert gedrag en een lage intelligentie kunnen crimineel gedrag veroorzaken: borderline, autisme).

Uit onderzoek is gebleken dat dergelijke stoornissen het risico op probleemgedrag vergroot. Het lukt onderzoekers echter niet om een causaal verband tussen aangeboren biologische en/of psychologische kenmerken en crimineel gedrag vast te stellen. Veel onderzoek richt zich tegenwoordig op de vraag hoe omgevingsfactoren ervoor zorgen dat erfelijke factoren zich negatief ontwikkelen (risicofactoren, zoals gezin, school, buurt en vriendenkring). Hiermee komen we op het terrein van de volgende categorie theorieën:
Sociaalpsychologische verklaringen: sociaalpsychologen zoeken de verklaring van crimineel gedrag uitsluitend in de directe sociale omgeving van delinquenten: mesoniveau. Als er problemen optreden in de primaire (gezin) en secundaire (school, leeftijdsgenoten, kerk, verenigingen) socialisatie is de kans groter dat iemand crimineel wordt.
- Het gezin is de voedingsbodem voor het latere functioneren van de mensen (als ouders niet corrigeren treedt normvervaging op. Ook ernstige gezinsproblemen leiden tot gedragsstoornissen, zoals mishandeling en verwaarlozing. Probleem kan ook zijn aandachtstekort);
- Op school komen kinderen in aanraking met nieuwe normen (op tijd komen, huiswerk maken. Ook leren omgaan met andere autoriteiten, zoals de leraar en andere kinderen. Jongeren die hier minder goed mee om kunnen gaan komen in de toekomst over het algemeen vaker in aanraking met justitie);
- Hoe ouder een kind, hoe groter de invloed van leeftijdsgenoten, de zogenaamde ‘peergroup’. Veel vormen van jeugdcriminaliteit vinden in groepsverband plaats. Er ontstaan andere normen binnen zo’n groep, zoals geen respect voor andermans eigendommen en zo kan ook het eigen schuldgevoel geleidelijk verdwijnen, ze rechtvaardigen hun criminele gedrag: neutralisatie;
- Conflicten tussen de dominante cultuur en bepaalde subculturen binnen de Nederlandse samenleving kunnen leiden tot normafwijkend en ook crimineel gedrag (gevoel van machteloosheid en afhankelijkheid kunnen binnen een subcultuur tot spanningen ontstaan);
- De kans dat kinderen die opgroeien in een achterstandswijk crimineel worden, is veel groter dan bij kinderen uit de meer welvarende buurten (minder aandacht voor publiek domein: verwaarlozing openbare ruimte, zoals speelplaatsen en bushokjes en ook gebrek aan sociale controle);
- De invloed van de kerk en het verenigingsleven op jongeren wisselt sterk (jongeren die lid zijn van kerk of vereniging komen vaak minder in aanraking met politie en justitie. Er treedt echter een afname op van jongeren die lid zijn van een vereniging).

Sociologische verklaringen: mensen hebben weinig invloed op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals behandeld aan het einde van hoofdstuk 2: minder sterk maatschappelijk middenveld, toegenomen welvaart, meer alcohol etc. deze factoren zijn volgens sociologen van invloed op crimineel gedrag en hebben te maken met de maatschappelijke ongelijkheid in een samenleving. Alleen als maatschappelijke ongelijkheid tot sociale desintegratie (mensen voelen zich niet langer verbonden met anderen in samenleving) of sociale onrechtvaardigheid (vooral lagere klassen: behoefte aan dure middelen, desnoods illegaal: aanpassingsgedrag) leidt, is de kans op crimineel gedrag groter.

Theorieën over criminaliteit:
- Sociobiologische theorie (tak van biologie die zich bezighoudt met onderzoek naar de evolutionaire oorsprong van sociaal gedrag bij dieren, inclusief de mens, onderzoek naar afwijkend gedrag dus. Bedacht door Edward Wilson, 1975);
- Aangeleerd-gedragtheorie (verkeerde normen en waarden aangeleerd, bedacht door Edwin Sutherland. Theorie geeft echter geen antwoord op de vraag waar crimineel gedrag begint);
- Gelegenheidstheorie (gebaseerd op rationele keuzetheorie. Ieder individu kiest voor zichzelf de meest gunstige optie, kosten en baten afwegen: Adam Smith. Theorie is bedacht door Marcus Felson, het niveau van criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van geschikte doelwitten en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking: gelegenheid maakt dief);
- Anomietheorie (verklaring criminaliteit in sociale ongelijkheid. Iedereen wil in westerse samenleving zo hoog mogelijk op maatschappelijke ladder. Omdat de erkende en wettige middelen om dat doel te bereiken zijn verdeeld, lukt dat niet iedereen. Sommigen accepteren beperkingen, ander gaan over tot de niet-legitieme middelen. Theorie is bedacht door Robert Merton);
- Etiketteringtheorie (als mensen het ‘etiket’ crimineel krijgen opgeplakt, worden ze gestimuleerd om zichzelf als zodanig te gedragen: Marokkaanse jongeren. Volgens deze theorie van Howard Becker heeft bestraffing eerder meer dan minder afwijkend gedrag tot gevolg);
- Bindings- of integratietheorie (theorie gebaseerd op de vraag waarom mensen juist ‘niet’ misdaden plegen. Volgens Travis Hirschi gedragen we ons nog redelijk netjes omdat we bindingen hebben met de maatschappij die we niet zomaar op het spel willen zetten. Mensen bij wie deze bindingen ontbreken zijn eerder geneigd tot crimineel gedrag. Door het vaststellen van bindingen zou dus criminaliteit kunne worden bestreden);
- Socialecontroletheorie (hoe minder de informele sociale controle en hoe slechter de relatie met de ouders, des te meer kans op crimineel gedrag. Bedacht door Sampson en Laub. Theorie heeft overeenkomsten met bindingstheorie, maar deze theorie legt meer de nadruk op de gevolgen van slechte bindingen, namelijk de gebrekkige sociale controle. Bij de bindingstheorie ligt meer de nadruk op slechte relaties of bindingen zelf).
                                                                                                                               
                                                                                                                                    
Hoofdstuk 4: de rechtstaat
De overheid heeft een sociaal contract (geen misbruik van gezag) met de burgers. De overheid heeft ook een geweldsmonopolie (alleen politie mag geweld gebruiken). We leven in een rechtsstaat. Deze heeft twee taken:
- Rechtshandhaving (wet bepaald wat burgers wel en niet mogen);
- Rechtsbescherming (beschermt burgers tegen willekeurig optreden van de overheid).
Beginselen van rechtsstaat zijn:
- Politieke machtenscheiding;
- Overheid is gebonden aan een wet en moet zich bij uitvoering taken houden aan wettelijke regels;
- Een onafhankelijke rechter beslist in geschillen tussen burgers onderling en burgers en overheid;
- Grond- of vrijheidsrechten van burgers zijn in de wet omschreven en gewaarborgd).
Deze beginselen zijn vastgelegd in EVRM en UVRM. Vormt goede maatstaf om misbruik door een overheid te controleren. UVRM heeft geen juridische consequenties, is meer morele intentieverklaring.

Verdere uitwerking beginselen rechtsstaat:
Machtenscheiding:
- Wetgevende macht (regering en parlement – wetten maken);
- Uitvoerende macht (regering en ambtenaren – uitvoering + naleven wetten, ook OM);
- Rechterlijke macht (rechtspraak door onafhankelijke rechters, dus eerlijk rechtsproces)
Overheid is gebonden aan wettelijke regels:
Komt tot uiting in het Wetboek van Strafrecht. Belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Legaliteitsbeginsel (je kunt alleen gestraft worden voor iets wat in de wet als strafbaar is gesteld);
- Maximumstraf (per delict is wettelijk de maximale straf vastgelegd, hierbij wordt ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden als de leeftijd, recidivisten en motieven van dader);
- Ne bis in idem-regel (je kan niet tweemaal veroordeeld worden voor hetzelfde strafbare feit, wanneer de rechter een onherroepelijke uitspraak heeft gedaan);
- Geen straf zonder schuld (ontoerekeningsvatbaarheid);
- Verjaring (tien jaar na misdrijf geen vervolging meer, ernstige misdrijven als moord kunnen niet verjaren).
Onafhankelijke rechters:
- Een rechter wordt voor het leven benoemd: Koninklijk besluit;
- Rechter kan niet ontslagen worden door regering of parlement, wel door Hoge Raad;
- Rechtspositie zoals loon is bij wet geregeld;
- Het aantal rechters staat in elke rechtszaak van te voren vast.
Strafprocesrecht:
Wettelijk vastgelegd in Wetboek van Strafvordering. Enkele regels zijn:
- Iedereen heeft recht op eerlijk proces door onafhankelijke en onpartijdige rechter;
- Volgens onschuldpresumptie is iedereen die verdacht wordt van strafbaar feit onschuldig, tot zijn schuld door rechter bewezen wordt geacht.
- De hele procedure van vooronderzoek tot terechtzitting is gebonden aan wettelijke voorschriften;
- Dwangmaatregelen zoals het vasthouden van een verdachte zijn aan wettelijke grenzen en waarborgen gebonden;
- Iedereen heeft recht op een adequate verdediging;
- Ook slachtoffers hebben rechten (verhaal doen in rechtszaak, schadevergoeding).

Dilemma’s rechtsstaat: botsende belangen van rechtsbescherming en rechtshandhaving. Bescherming tegen criminaliteit botst met vrijheidsregels. Denk bijvoorbeeld aan aftappen van telefoongesprekken, vingerafdrukken in paspoort en DNA afstaan.
Spanningen:
- Bij criminaliteitsbestrijding zijn 3 machten betrokken. Tussen bevoegdheden en verantwoordelijkheden van deze actoren bij het strafrecht kunnen spanningen ontstaan;
- Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB). Heeft de politie te veel bevoegdheden?;
- Dubbele pet politie (burgemeester, ministerie BUZ/Ministerie van Justitie);
- OM werkt in opdracht minister van Justitie, maar maken organisatorisch deel uit van rechterlijke macht;
- Tussen politie en OM onderling zijn soms spanningen, omdat er soms keuzes gemaakt moeten worden tussen strafzaken i.v.m. capaciteitsproblemen (opportuniteitsbeginsel), is dus niet in algemeen belang;
- Onafhankelijkheid rechter kan in gevaar komen doordat politici zich in het openbaar soms te veel bemoeien met een strafzaak;
- Spanning tussen wetgeving en rechtspraak (euthanasie was strafbaar, vaak werd door rechters jurisprudentie toegepast. Ze vonden vervolging vaak niet gepast).

Klassenjustitie: het sociale milieu speelt een rol bij de opsporing, vervolging en berechting van verdachten. Is eigenlijk ook een dilemma.
Selectief optreden: bewust of onbewust kan de politie selectief te werk gaan. Mensen uit een duurdere buurt worden veelal minder ruw behandeld als mensen uit minderheidsgroepen in arme buurten. Daarnaast maken deze mensen grote kans op veroordeling voor hetzelfde delict, omdat de officier van justitie uit een hoger milieu komt. Ook worden ze vaker in voorarrest genomen, dit geldt ook voor recidivisten en drugsverslaafden.
Voor deze ongelijke behandeling (klassenjustitie) zijn twee redenen te noemen:
- Verdachten uit betere kringen zijn door hun inkomen, opleiding, scholing en cultuur beter in staat hun belangen te behartigen (ze kennen de weg naar goede rechtsbijstand);
- Officieren van justitie en rechters zijn vrijwel altijd afkomstig uit de hogere en middenklasse. Ze spreken dus dezelfde taal als hoger opgeleiden en begrijpen elkaar dus eerder.
• Hierdoor ontstaat selffulfilling prophecy: politie, OM en rechters verwachten crimineel gedrag bij bepaalde bevolkingsgroepen en handelen daar vervolgens naar.
                                                                                                                                     
                                                                                                                                            
Hoofdstuk 5: Overheidsbeleid
In Nederland is het criminaliteitsbeleid uitdrukkelijk gericht op twee sporen: preventie waar het kan en repressie waar het moet. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende soorten criminaliteit.

De groeiende criminaliteit heeft veiligheid hoog op de publieke en politieke agenda geplaatst. Daarom plaatst de overheid sinds een aantal jaren criminaliteitsbestrijding binnen een integraal veiligheidsbeleid. Dit richt zich niet alleen op zware criminelen of veelvoorkomende criminaliteit. Maar ook tegen overlast door bijv. hangjongeren en de strijd tegen een terroristische dreiging. Centraal staat voorkomen en reduceren. Het strafrecht is hieraan ondergeschikt en geldt als een soort sluitstuk: wordt toegepast als andere maatregelen niet werken. Nieuw in het beleid is de medeverantwoordelijkheid van burgers: Postbus 51 en aangifte is eenvoudiger geworden: ‘Meld misdaad anoniem’ campagne.

Preventie: bij veelvoorkomende criminaliteit ligt de nadruk op preventieve maatregelen. Enkele voorbeelden:
- Versterking (sociale) controle (meer conducteurs, bewakingsdiensten, buurtpreventieprojecten);
- Voorlichting (inbraakpreventie en voorlichting op scholen, bijv. bureau Halt);
- Aanpassing van de bebouwde omgeving (kleinschalig bouwen – sociale veiligheid verbeteren);
- Structurele maatregelen (goede scholing en werkgelegenheid).

Repressie: bij recidivisten en zware, georganiseerde misdaad wordt de oplossing gezocht in repressief optreden door politie en justitie. Om misdadigers effectief en efficiënt op te sporen is de capaciteit van politie en justitie uitgebreid, nieuwe cellen erbij en de wet BOB. Repressieve maatregelen kunnen preventief werken. Het lik-op-stukbeleid en maatregelen die de pakkans vergroten, zorgen ervoor dat mensen, uit angst voor straf, zich beter gedragen. Het effect van zware straffen is echter relatief: het recidivepercentage is nog steeds erg hoog.

Soorten beleid (integraal):
- Opsporingsbeleid (politie en justitie beslissen welke vormen van misdaad de meeste aandacht van de politie krijgen en hoe deze delicten zullen worden opgespoord, ook maatregelen die pakkans vergroten);
- Vervolgingsbeleid (voor de rechter brengen van een verdachte. het beleid geeft aan welke delicten in principe worden vervolgd, en welke delicten op een andere manier afgehandeld worden, zoals boete);
- Gevangenisbeleid (verschillende gevangenisregimes – invloed op resocialisatieproces. Lichte criminelen: meer speelruimte. Ook het bouwen van cellen en de uitvoering van vonnissen in NL valt onder dit beleid. Vonnissen: geldboetes innen, samen met reclassering taakstraffen, vrijheidsstraffen);
- Nieuwe wetgeving (voor effectiviteit zijn soms nieuwe wetten nodig of wetten aanscherpen);
- Preventief beleid (vooral gemeentelijk beleid. Zoals wijkagenten. Ook worden steeds meer overlastdragende gedragingen in de algemene plaatselijke verordeningen (APV’s) opgenomen).

Ontwikkelingen:
- Uitbreiding van bevoegdheden (wet BOB en vroegsporing: infiltratie en inkijkoperaties. Met name tegen de georganiseerde criminaliteit en in de strijd tegen terrorisme);
- Toegenomen inbreuk op persoonlijke levenssfeer (negatief effect van vroegsporing is beperking van burgerlijke vrijheden. Gevaarlijke denkwijzen of houdingen bij burgers, geconstateerd door bijv. AIVD, kunnen leiden tot arrestaties. Redelijk vermoeden van schuld is niet meer nodig – definitie van ‘verdachte’ is verruimd);
- Het in elkaar schuiven van criminaliteitsbeleid en de bestrijding van overlast (preventieve fouillering, burgemeester mag voetbalwedstrijd verbieden: bestuurlijke ophouding);
- Groeiende internationale invloed op het criminaliteitsbeleid en de regelgeving (wetgeving op elkaar afstemmen, doorn in oog voor rest EU is gedoogbeleid m.b.t. drugs in NL. Ook samenwerking op terrorismebestrijding).

Veelvoorkomende criminaliteit (preventieprojecten): de meeste projecten hebben drie pijlers:
- Intensivering van het functionele toezicht;
- Versterking van de binding van daders met de samenleving;
- Verbeteren en herinrichten van de gebouwde omgeving.

Winkeldiefstal: de maatregelen die winkeliers o.a. nemen zijn:
- Technische maatregelen (camera’s, monitoren, spiegels);
- Het in dienst nemen van meer winkel- en bewakingspersoneel;
- Betere training en motivatie van het personeel.
Ook de overheid neemt maatregelen:
- Stimuleren dat winkeliers stil alarm gebruiken – directe verbinding met plaatselijke politie);
- Zwaarder aanpakken van heling;
- Het optellen van kleine zaken tegen veelplegers, waardoor draaideurcriminelen soms wel voor 2 jaar kunnen worden opgesloten.

Jeugdcriminaliteit: vaak veelvoorkomende criminaliteit. Overheid wil voorkomen dat jeugd afglijdt tot echte criminelen door:
- Overtredingen en misdrijven door jongeren onder de 18 vallen onder de kinderrechter. Alleen bij zware delicten het volwassenstrafrecht worden toegepast;
- Jongeren die voor de eerste keer in aanraking komen met politie worden doorverwezen naar bureau Halt: taakstraf, niet voor rechter. Behalve als het zware criminaliteit is, dan wel voor rechter;
- Werkgelegenheidsprojecten moeten jongeren perspectief bieden, zodat zij beter gewapend zijn tegen de verleiding van het snelle geld.

Georganiseerde criminaliteit: een deel van criminelen is sinds jaren ’80 beter gaan organiseren. Met name handel en smokkel van harddrugs. Leiders zijn lastig te grijpen, omdat zij zich niet bezig houden met daadwerkelijke smokkel. Om het toch te bestrijden heeft politie en justitie meer opsporingsbevoegdheden gekregen. Zoals inkijkoperaties, infiltranten, informanten betalen. Om leiders toch te kunnen vervolgen, mag justitie onder voorwaarden gebruikmaken van anonieme getuigen. Ook mag er gebruik gemaakt worden van kroongetuigen.

Terrorisme: in eerste instantie wordt radicalisering en rekrutering aangepakt. Informatie wordt ingewonnen door o.a. AIVD en MIVD. De eerste valt onder de minister van buitenlandse zaken, de tweede onder de minister van justitie. Gegevens die van belang zijn worden meegedeeld aan het OM. Deze geeft vervolgens de politie opdracht om mogelijke terroristen op te sporen of op te pakken. Strafrechtelijk optreden mag alleen als er concrete vermoedens of aanwijzingen zijn van terroristische activiteiten. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding gebruikt de informatie van de diverse diensten die inlichtingen verschaffen voor het opstellen van dreigingsanalyses, deze zijn van algemeen aard. Dus niet op het niveau van individuen.

Witteboordencriminaliteit: moeilijk te vervolgen omdat de controlemogelijkheden en de specialistische kennis van politie en justitie gering zijn. Ook zijn er onvoldoende bepalingen om deze criminaliteit doeltreffend te kunnen bestrijden. Om de situatie te verbeteren moeten de banken als gevolg van de wettelijk geregelde informatieplicht alle gegevens over spaarrenten aan de FIOD verstrekken. Wet meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT) is er voor onder meer casino’s, banken en individuen die grote transacties verrichten of langs zien komen. Kan namelijk te maken hebben met witwassen of terrorismefinanciering.

Politieke visies:
Links: maatschappelijke oorzaken van criminaliteit benadrukken – voorstander preventieve maatregelen.
Rechts: verantwoordelijkheid individuele dader voor zijn gedrag – voorstander repressieve maatregelen.
- PvdA (samenleving duidelijke grenzen stellen en misdaad bestraffen. Normen moeten duidelijk zijn en iedereen moet het eens zijn over waarde ervan, anders zijn de regels niet te handhaven: pragmatistmoralistische visie. Voorstander van sociaal rechtvaardige samenleving);
- VVD (belang van rechtsregels omdat hierdoor een zo groot mogelijke vrijheid voor burgers wordt bewerkstelligd. Overheid moet: toezien op de naleving van de wetten door opsporing en bestraffing van overtreders. Partij keert zich tegen normverloedering en wil (veelvoorkomende) criminaliteit strenger bestraffen);
- CDA (belang van gezin, school en maatschappelijk middenveld: sociale instituties. Permanente strijd tegen normvervaging en wil een permanente maatschappelijke discussie over normen en waarden);
- SP (lokaal aanpakken. Sterke binding van de politie met de gemeenten waarin zij werkt. Ook moet capaciteit politie en justitie worden vergroot, vooral om de georganiseerde (internationale) criminaliteit aan te pakken).
                                                                                                                                         
                                                                                                                                    
Hoofdstuk 6: Opsporen, vervolgen en berechten
De politie heeft als belangrijkste taken:
- Handhaving van de openbare orde (verkeer regelen, bemiddelen bij ruzie, bescherming burgers);
- Hulpverlening (wijzen v/d weg, afhandelen auto-ongeluk);
- Opsporing (en aanhouding van verdachten en het verzamelen van bewijsmateriaal).
In praktijk zien we steeds vaker dat de politie zich actief bemoeit met het beleid inzake veiligheid.

Opsporing: kan alleen worden verricht als er een objectief, redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit is gepleegd of wordt voorbereid.
Vroegsporing: al onderzoek voordat er daadwerkelijk aanslag is gepleegd. Dit kan botsen met de grondwettelijke bescherming van de persoonlijke vrijheid.

In onderstaande gevallen heeft de politie geen toestemming nodig van officier van justitie:
- Een verdachte staande houden;
- Een verdachte aanhouden oftewel arresteren (in geval van op heterdaad betrappen, mogen ook burgers iemand aanhouden, maar de verdachte moet zo snel mogelijk aan politie worden uitgeleverd);
- Fouilleren;
- In beslag nemen;
- De vrijheid benemen (max. 6 uur vasthouden voor verhoor, tussen 24.00 uur en 9.00 uur telt niet. Bij misdrijf langer dan 4 jaar mag verdachte langer worden vastgehouden: inverzekeringstelling: 3 dagen. Mag nog eens 3 dagen. Daarna kan nog voorlopige hechtenis van 104 dagen. Voor de eerste 14 dagen (inbewaringstelling) is toestemming nodig van de rechter-commissaris en voor de overige tijd (gevangenhouding) goedkeuring van rechtbank.
Politie heeft wel toestemming nodig voor:
- Huiszoeking (machtiging tot binnentreden nodig);
- Inzetten van infiltranten (undercoveragenten);
- Uitvoeren van inkijkoperaties (kijken of er stafbare feiten worden gepleegd d.m.v. afluisteren);
- Gecontroleerde doorvoer (later in beslag nemen, meer kans voor bewijzen);
- Informanten geld betalen (leden van misdaadorganisatie of mensen ermee in contact, wordt voorzichtig mee omgegaan. Informanten kunnen mogelijk tegen betaling liegen);
- Preventief fouilleren (veiligheidsrisicogebieden. Wordt geregeld door burgemeester en gemeenteraad, in samenspraak met officier van justitie).

Officier van justitie leidt het opsporingsonderzoek. Als er voldoende bewijzen zijn, besluit de officier de zaak aan de rechter voor te leggen: vervolgen. In de rechtszaak is de officier van justitie ‘openbaar aanklager’. Als de rechter besluit tot straf, is de officier van justitie verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. Alle officieren van justitie bij elkaar vormen het Openbaar Ministerie (OM). Dit is onderdeel van Ministerie van Justitie. Bij de gewone rechtbank noemt men de openbare aanklager de officier van justitie, bij het gerechtshof: advocaat-generaal.

De politie zorgt voor de uitvoering van het opsporingsonderzoek. Tijdens zo’n onderzoek wordt een dossier aangelegd met bewijsmateriaal, getuigenverklaringen en andere gegevens. Lang niet elk dossier leidt tot een rechtszaak. De officier van justitie heeft de keuzemogelijkheden om:
- Te seponeren;
- Een transactievoorstel aanbieden;
- Te vervolgen en dus te dagvaarden.

Seponeren: gebeurd in de meeste gevallen. De redenen hiervoor zijn:
- Onvoldoende bewijs of verdachte is niet strafbaar: technisch sepot;
- Het opportuniteitsbeginsel: vervolging is niet in algemeen belang, overbelasting: beleidssepot;
- Het gaat om een klein vergrijp of de verdachte is al genoeg gestraft, bijv. licht vermogensdelict in bedrijf, waardoor de persoon zijn baan kwijtraakt: beleidsdepot.
Als de officier voorwaarden verbindt aan het seponeren, spreken we van een voorwaardelijk sepot: verdachte moet naar hulpverlening om van verslaving af te komen, als hij dit niet doet – voor rechter.

Transactie: de officier kan bij overtredingen of lichte misdrijven als vernieling en winkeldiefstal een transactie aanbieden. Meestal geldboete of taakstraf, ook wel schikking genoemd. Bij aanvaarding niet voor rechter, bij weigering wel. Sinds 1 februari 2008 is de Wet OM-afdoening in werking getreden. Als de maximumstraf niet hoger is dan 6 jaar, mag het OM zelf straffen opleggen:
- Taakstraf tot 180 uur;
- Geldboete;
- Onttrekking aan het verkeer;
- Ontzegging van de rijbevoegdheid voor max. 6 maanden.
• Dit zijn geen voorstellen, maar strafopleggingen en kunnen niet geweigerd worden.
Keerzijde hieraan is dat de officier van justitie op de plaats van de rechter gaat zitten, in strijd met trias politica. Daarom mag de officier ook geen hechtenis of gevangenisstraf opleggen.
Dagvaarden: officier stuurt dossier naar rechtbank en er volgt een strafzaak.

Strafbare feiten worden in eerste aanleg berecht door de rechtbank, 19 in NL. Een rechtbank kent verschillende rechters:
- Kantonrechter (meestal ervaren rechter, kennis van burgerlijk- en strafrecht. Vooral huur- en arbeidsgeschillen. Op strafrechtelijk gebied voornamelijk overtredingen, zoals te hard rijden);
- Politierechter (lichtere en simpele misdrijfzaken, zoals vernieling en winkeldiefstal: enkelvoudige kamer. Maximumstraf: 1 jaar gevangenis, doet vaak direct uitspraak);
- Meervoudige kamer (3 rechters. Behandeling van de ernstige en meer ingewikkelde misdrijven, zoals verkrachting en mishandeling. Vanwege complexiteit en overleg is uitspraak vaak na 2 weken);
- Kinderrechter (alle overtredingen en misdrijven gepleegd door jongeren tussen 12 en 18. Niet openbaar en OM houdt rekening met leeftijd van verdachten. Bij zware delicten kan het volwassenenrecht gelden. Kinderen onder 12 kunnen niet berecht worden voor strafbare feiten).
Als een verdachte het niet eens is met een uitspraak kan hij in hoger beroep gaan bij het gerechtshof (5 in NL). Ook het OM kan in hoger beroep. Het hoogste rechtscollege is de Hoge Raad in den Haag. Spreekt recht met 3 of 5 raadsheren. Hoge Raad kijkt alleen of het recht goed is toegepast: cassatie. Is het recht goed toegepast, dan geldt uitspraak van gerechtshof, als dit niet het geval is dan wordt de rechtszaak overnieuw gedaan. Uitspraken van Hoge Raad worden arresten genoemd. Deze uitspraken hebben als jurisprudentie groot gewicht en lagere rechters houden er rekening mee. Doel van cassatie en jurisprudentie is ervoor te zorgen dat in NL rechtseenheid en rechtszekerheid bestaat.

De rechtszaak: voor aanvang rechtszitting krijgt de verdachte een oproep of dagvaarding. Deze wordt verstuurd door officier van justitie. Een rechtszaak bestaat uit 8 stappen:
1. Opening (rechter controleert persoonsgegevens verdachte);
2. Aanklacht (officier van justitie leest tenlastelegging voor: toelichting dagvaarding);
3. Onderzoek (rechter begint aan het eigenlijk onderzoek naar bewijs: getuigen + deskundigen);
4. Verhoor (verdachte mag eerst zelf verklaring afleggen, dan ondervraging door rechter, officier en eigen advocaat. Verdachte staat in tegenstelling tot getuigen en deskundigen niet onder ede);
5. Requisitoir (officier van justitie probeert aan te tonen dat verdachte schuldig is en doet een eis);
6. Pleidooi (door advocaat, aantonen van onschuld, strafvermindering of ontslag rechtsvervolging);
7. Laatste woord (verdachte heeft laatste woord);
8. Vonnis (uitspraak door rechter).
Om een verdachte schuldig te verklaren beantwoord de rechter procesmatige (formele) en inhoudelijke (materiële) vragen. Deze vragen moeten in vaste volgorde. De procesmatige vragen zijn:
1. Is de dagvaarding geldig uitgereikt?
2. Is de rechter bevoegd over de voorgelegde zaak te oordelen? (politierechter mag niet oordelen over moord)
3. Mag de officier van justitie de zaak (nog) vervolgen? (verjaard, verdachte te jong)
4. Is er geen reden om de zaak te schorsen? (burgerlijk geschil over zelfde feit afwachten – met kennis over die uitspraak oordelen)
Als dit allemaal met ja beantwoord kan worden dan wordt vervolgd met de inhoudelijke vragen:
1. Is het ten laste gelegde feit geheel bewezen?
2. Levert het bewezen feit een strafbaar feit op? (overmacht, noodweer)
3. Is de dader strafbaar? (noodweerexces, ontoerekeningsvatbaarheid)
4. Welke straf moet worden opgelegd?
Juryrechtspraak: voordeel is dat mensen zich beter kunnen inleven in toestand van verdachte en slachtoffer dan een beroepsrechter. Nadeel is dat juryleden minder inzicht hebben in het maatschappelijk belang op langere termijn van bepaalde veroordelingen en juryleden zijn makkelijker te beïnvloeden, ze zijn emotioneler.
                                                                                                                                              
                                                                                                                                      
Hoofdstuk 7: Criminaliteit en straf
Een rechter legt niet vaak de maximumstraf op. Hij kijkt namelijk ook naar omstandigheden waaronder het strafbaar feit is gepleegd. Ook recidive moet worden meegenomen.

Hoofdstraffen:
- Geldboete (max. voor overtredingen €370,- een voor zware misdrijven €740.000,- Als de persoon de boete niet betaalt, volgt een vervangende hechtenis: gevangenisstraf;
- Vrijheidsstraf (ongeveer ¾ van zaken. Bij misdrijven noemen we dit gevangenisstraf. Bij overtredingen heet dit vrijheidsstraf en duurt max. 1 jaar);
- Taakstraf (opvoedend karakter. Kan in plaats van vrijheidsstraf. Max. 6 maanden. Leer- of werkstraf van max. 240 uur).
Elke hoofdstraf kan deels voorwaardelijk zijn. Dan krijgt de dader een bepaalde proeftijd. Doet hij het toch, dan krijgt hij de voorwaardelijke plus nog een nieuwe straf. De rechter kan ook bijzondere voorwaarden opleggen. Bijv. afkickkliniek of een meldingsplicht.
Bijkomende straffen: naast hoofdstraf. Meestal relatie met het gepleegde delict. Inname rijbewijs bijvoorbeeld.
Maatregelen: doel om de dader te beschermen tegen zichzelf of om de samenleving te beschermen. Bij minder toerekeningsvatbaarheid. Het gaat dus vaak om daders die psychisch in de war zijn. Bekendste maatregel is tbs. Aanvankelijk wordt dit opgelegd voor 2 jaar, gemiddeld duurt het 6 jaar, maar sommigen komen er niet meer uit. 80% van de tbs’ers recidiveert niet. Een andere maatregel is bijv. de Pluk ze-wet. Justitie probeert dan crimineel verkregen geld of goederen terug te krijgen.

Er spelen verschillende motieven om een dader te straffen:
- Vergelding (misdaad mag niet ongestraft blijven, kosten moeten hoger dan baten van misdaad zijn);
- Preventie (generale preventie: afschrikkingeffect d.m.v. hoge straffen. Twijfels over werking hiervan. Daarnaast speciale preventie: straf moet een recidive afschrikken om opnieuw de fout in te gaan. Kritiek is vaak dat taakstraffen niet afschrikwekkend genoeg zijn);
- Resocialisatie (gevangenen kunnen soms een vak leren of een ontwenningskuur tegen drugsgebruik volgen om te wennen aan de geldende normen en waarden bij terugkeer in samenleving);
- Handhaving van de rechtsorde (door strafsysteem maakt de overheid duidelijk dat het in onze rechtsstaat haar taak is om te straffen en niet die van burgers: voorkomen eigenrichting);
- Genoegdoening aan het slachtoffer (positie slachtoffer is laatste jaren verbeterd in strafrecht).
Er zijn twee omstandigheden die de rechter bij strafoplegging meeneemt in zijn afweging:
- De kosten van de verschillende sancties (als verslaafde naar afkickkliniek gaat moet voor rechter wel duidelijk zijn dat de persoon echt wil afkicken, anders is het weggegooid geld);
- Het mogelijke cellentekort (indien mogelijk afhandelen met boetes of taakstraffen).

Reclassering: uitvoering straffen is taak van officier van justitie, geholpen door reclassering. NL kent drie reclasseringsorganisaties: Leger des Heils, de Stichting verslavingsreclassering GGZ (SVG) en Reclassering Nederland. Eerste twee richten zich primair op bijzondere doelgroepen, respectievelijk dak- en thuislozen en verslaafden. De laatste spant zich in voor de maatschappelijk (her)inpassing van mensen die met het strafrecht in aanraking zijn gekomen. O.a. op het gebied van resocialisatie en bij de uitvoer van taakstraffen.
Resocialisatie: diploma in gevangenis halen. Tijdens straf heeft een gevangene nauwelijks contact met buitenwereld. In laatste jaar mogen gedetineerden meestal met verlof. Geleidelijk leren op eigen benen staan. Om te voorkomen dat ex-gedetineerden terugvallen in hun oude criminele patroon, begeleidt een reclasseringsambtenaar ook na vrijlating met zoeken naar werk, vinden huis en op orde krijgen financiën.
Uitvoer taakstraffen: reclassering houdt toezicht. Hieronder valt het voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van onder meer:
- Dienstverleningsprojecten (herstelwerkzaamheden in de buurt, werken in revalidatiecentrum);
- Dader-slachtofferleertrajecten (daders laten nadenken over effect van hun daad worden ze geconfronteerd met hun slachtoffers);
- Cursus Alcohol en Verkeer voor dronken rijders.

Accusatoire rechtspraak: beschuldigende rechtspraak. Houdt in dat er alleen recht worden gesproken als iemand een klacht indient. Rechtspraak van de 12e eeuw.
Inquisitoire rechtspraak: overheid gaat zelf misdadigers opsporen en voor de rechter brengen.

Wils- of verdragstheorieën: ons huidige strafrecht is hier voor een groot deel op gebaseerd. Komt uit de tijd van de Verlichting. Filosofische stroming legde de nadruk op het verstand van de mens. Kenmerkend is het natuurrechtelijk karakter. Bij misdaad is sprake van vrije wil. Komt tot uiting in bijv. legaliteitsbeginsel en dat er alleen sprake kan zijn van schuld als de strafbare handelingen verwijtbaar zijn en de dader toerekeningsvatbaar is. Anderzijds wordt er uitgegaan van een ‘sociaal contract’: uitdrukking van de algemene wil van het volk. Contract bepaald grenzen aan gedrag en de sancties ten aanzien van contractbreuk. De sociale verdragstheorie is belangrijk in de huidige strafrechtwetenschappen en zien we ook terug in het strafrecht, bijvoorbeeld als wetten worden aangepast aan de moderne opvattingen van de mens. Binnen deze theorie bestaan twee stromingen die eind 18e eeuw zijn bedacht door verlichte filosofen, juristen en andere geleerden:
- De klassieke school (iedereen gelijk bij wet, mensen moeten naar hun daad worden beoordeeld, niet naar persoon. Rechtsgelijkheid is belangrijk uitgangspunt. Allen gedragingen die rechtsorde en voortbestaan samenleving bedreigen verboden. Iedereen denkt rationeel. Baten/kostenafweging. De pakkans, kans op straf en strafmaat moeten hoog zijn. Theorie vertrouwt dus op generale preventie. Misdaad, opsporing en bestraffing moeten in rechtsstaat wel in juiste verhouding tot elkaar staan).
- Moderne richting (niet iedereen rationeel door omstandigheden: armoede, werkloosheid. Een delinquent moeten worden genezen of heropgevoed. Resocialisatie is steeds belangrijker geworden in 20 eeuw. Invoering strafrechtelijke regel is een andere bijdrage van deze theorie. Als iemand bijv. een psychische stoornis heeft, dan treft hem geen schuld voor wat hij doet – maatregelen als tbs nemen.

Rechtvaardigheidstheorieën: vorige theorieën legden het verband tussen de vrije wil van dader en straf die daarbij hoort. Deze theorie kijkt meer naar het verband tussen misdaad en soort van straf. Omstandigheden van dader doen er niet toe, het gaat puur om het gepleegde delict. In criminologie wordt deze theorie ‘absoluut’ genoemd: de straf staat los van omstandigheden en dus ook los van een eventueel effect. Wordt dus ook wel de ‘vergeldingstheorie’ genoemd.

Relatieve theorieën: deze leggen juist wel de nadruk op het effect van de straf. Aanhangers pleitten juist voor een straf die gezien de omstandigheden en de persoonlijkheid van de dader het meeste effect heeft.

Recente ontwikkelingen: 75% van de gedetineerden recidiveert. Veel mensen die in de gevangenis hebben gezeten stellen achteraf vaak dat ze er slechter uit komen dan erin gaan. Je kunt dan spreken van ‘asocialisatie’ i.p.v. resocialisatie. Men leert zich niet aanpassen aan de maatschappelijke regels omdat die binnen de gevangenis niet bestaan. Veel ex-gedetineerden krijgen moeilijkheden bij het krijgen van werk en nieuwe huisvesting, verzekering etc. Maar zolang delinquenten vastzitten kunnen zij geen nieuwe misdaden plegen.

Herstelrecht: het abolitionisme, een stroming binnen criminologie, pleit voor een andere wijze van conflictoplossing dan op de strafrechtelijke manier als gevolg van de recente ontwikkelingen (bovenstaand). De overheid moet zich er minder mee bemoeien en de oplossing overlaten aan de direct betrokken partijen: slachtoffer en dader lossen het conflict op door afspraken te maken over schadevergoeding en genoegdoening. Herstel van de oude situatie moet het voornaamste doel van alle betrokkenen zijn, ook wel ‘dading’ genoemd. Slaagt het overleg niet, dan gaat de strafrechtelijke procedure alsnog door.

In het strafrecht staat de dader centraal, in het herstelrecht is het slachtoffer de belangrijkste persoon. Heeft dus geleid tot betere positie van slachtoffer in het strafrecht. Conflictbemiddeling, ook wel ‘mediation’ genoemd is tegenwoordig ook mogelijk. Onder begeleiding van een mediator, wordt de dader gedwongen uitleg te geven waarom hij een bepaald delict heeft gepleegd. Schulderkenning is hierbij belangrijk en het aanhoren wat zijn daad voor consequenties heeft voor het slachtoffer. In de meer ernstige gevallen gaat mediation nog een stap verder: herstelplan met concrete afspraken over genoegdoening (bijv. schadevergoeding). Ook kan besloten worden tot gedwongen verhuizing en/of straat- of caféverbod.

REACTIES

W.

W.

Hey Maarten,
Kun je mij vertellen van welk boek jij deze samenvatting heb gemaakt?
Groetjes, Wendy

14 jaar geleden

M.

M.

Super goede samenvatting! Tnx

13 jaar geleden

B.

B.

ik vind deze samenvatting niet adequaat genoeg om voor enige waarde te dienen

12 jaar geleden

S.

S.

Van welk boek is deze samenvatting ? x

11 jaar geleden

�.

�.

Kunden gullie lezen ofwahh?!? De titel van de samenvatting heet criminaliteit en rechtsstaat dus misschien gaat het dan ook over dat boek?

11 jaar geleden

L.

L.

Deze samenvatting is. Wel heeeel erg lang niet super

11 jaar geleden

:.

:.

Perfect! Bedankt voor je moeite!

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.