Maatschappijwetenschappen: Criminaliteit en Rechtsstaat
H1 Wat is Criminaliteit
§1 Rechtsregels
Aan de basis van elke regel staat steeds een waarde: een principe dat mensen belangrijk vinden om na te streven. Van waarden worden normen afgeleid: gedragsregels. Er zijn verschillende soorten normen: religieuze, morele , fatsoen en rechtsnormen (wetten). normoverschrijdend gedrag: normen die worden overtreden.
Rechtsbronnen:
Sommige normen vertegenwoordigen zulke belangrijke waarden in de samenleving dat ze als rechtsregels zijn vastgelegd in zogenaamde rechtsbronnen: wetten, gemeentelijke verordening, AmvB en ministeriële regelingen. Deze rechtsregels worden door de overheid geformuleerd en gehandhaafd. Crimineel gedrag: overtreden van rechtsregels, zoals diefstal of mishandeling. Jurisprudentie: het geheel aan rechterlijke uitspraken. Van toepassing als een vorm van misdaad niet duidelijk in de wet staat omschreven. Het gaat hierbij om interpretatie van wetten. Als een wet te vaag is wordt er zo vaak een nieuwe wet gemaakt.
Functies van Rechtsregels:
Rechtsregels zijn zowel voor de overheid als voor de burgers een belangrijk middel om:
Rechtszekerheid: rechtsregels geven aan wat wel en wat niet is toegestaan. Ze regelen dus de verhouding tussen mensen
Orde: rechtsregels dragen bij aan het voortbestaan en aan de ordening van de samenleving
Onafhankelijke rechtspraak: rechtsregels zorgen ervoor dat alle mensen in een samenleving kunnen rekenen op een voor iedereen gelijke en onafhankelijke rechtspraak.
De overheid wilt eigeninrichting hiermee voorkomen: voorkomen dat mensen het recht in eigen handen nemen.
Rechtsregels veranderen:
Wetboek van Strafrecht(1886): een belangrijk deel van de rechtsregels die in Nederland worden gehanteerd. In de loop der tijd is dit Wetboek herhaaldelijk aangepast. Hier zijn twee redenen voor:
De normen en waarden zijn gaan afwijken van wat maatschappelijk aanvaardbaar is. Sommige vinden dat deze feiten niet strafwaardig zijn.
Door dit soort aanpassing blijven de rechtsregels in overeenstemming met de normen die in de samenleving gangbaar zijn.
Onze samenleving is ook complexer geworden, waardoor er meer regels nodig zijn. Vooral door de enorme toename van informatietechnologie zijn er nieuwe gedragingen ontstaan waarvan me is gaan vinden dat ze strafbaar moeten zijn. Een ander voorbeeld is de aanscherping van het recht op privacy.
Rechtsregels verschillen:
Rechtsregels zijn niet alleen tijd maar ook plaatsgebonden. Elk land heeft zijn eigen strafrecht. Ook de straffen verschillen per land. In Amerika bestaat er het systeem van three-strikes-out: na de derde veroordeling krijg je een zwaardere straf.
§2 Strafbaar gedrag en criminaliteit
Strafrechtelijk valt onder Criminaliteit* door de overheid bij wet strafbaar gesteld gedrag. De juridische benaming van strafbaar is delict. Het merendeel van de strafbaar gestelde gedragingen of delicten vind je in het Wetboek van Strafrecht. Maar ook in andere wetten vind je delicten, zoals de wegenverkeerswet, Opiumwet (drugsdelicten), wet van wapen en munitie of de wet economische delicten. Niet alle gedragen die strafbaar zijn, worden door burgers als crimineel ervaren. Deze opvatting sluit aan bij het onderscheid in het Wetboek van Strafrecht tussen:
Misdrijven: meer ernstige strafbare feiten (diefstal, mishandeling, moord, rijden onder invloed)--> lichte misdrijven afgehandeld door politierechter, zware misdrijven door meervoudige kamer (3 rechters)--> maximaal 30 jaar vrijheidsstraf of levenslang worden opgelegd.
Overtredingen: minder ernstige strafbare feiten (rijden door rood licht)--> afgehandeld door kantonrechter--> maximaal één jaar hechtenis worden bestraft.
Dit verschil komt tot uitdrukking in het strafproces en in de strafmaat.
*criminaliteit: alle misdrijven die in de wet omschreven staan.
Criminalisering:
Criminalisering: het strafbaar worden van bepaald gedrag. Onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen ontstaat er regelmatig discussie over wat formeel, dus in strafrechtelijk opzicht, als criminaliteit moet worden gezien en de manier waarop mensen crimineel gedrag beoordelen. Als er dan vormen zijn van gedrag die niet volgens de wet strafbaar waren. Als er dan voldoende overeenstemming is, wordt dergelijk gedrag na verloop van tijd in het Wetboek van Strafrecht opgenomen.
Andersom komt uiteraard ook voor : strafbare gedragingen waarvan groepen in de samenleving vinden dat ze niet strafwaardig zijn. Dit wordt decriminalisering genoemd: als het strafbaar gedrag uit het Wetboek van Strafrecht wordt gehaald.
Welke gedragingen wel en welke gedragingen niet als strafbaar worden gesteld, wordt bepaald door de regering het parlement, zij hebben samen de wetgevende macht (parlement gekozen, burgers bepalen dus indirect)
Soorten Criminaliteit:
Hoeveelheid strafbaar gedrag overzichtelijker maken naar soort delict:
delicten tegen de openbare orde en het gezag (verbranden NL vlag/uitschelden politieagent)
gewelddelicten tegen leven en persoon (moord/mishandeling)
ruwheiddelicten (vernieling/graffiti)
vermogensdelicten (diefstal,verduistering)
seksuele delicten (aanranding, verkrachting)
verkeersdelicten (rijden onder invloed)
drugsdelicten (verkoop van harddrugs)
economische delicten (verkopen van vlees met te veel sulfiet)
milieudelicten (lozen van het asbest)
In de praktijk vallen strafbare feiten vaak in meer categorieën.
Andere indeling:
Behalve naar soort delict, wordt er ook een ander onderscheid gemaakt, met als criterium wat het delict voor persoonlijke en maatschappelijke schade veroorzaakt:
- Veelvoorkomende criminaliteit: kleine criminaliteit, zoals winkeldiefstal en vernielingen.
- Zware criminaliteit: ernstige vormen van criminaliteit, zoals moord en afpersing. Bijzondere vorm hiervan is:
Georganiseerde criminaliteit: misdrijven door een groep mensen die zich verenigd hebben in een organisatie, zoals drugscriminaliteit en vermogensmisdrijven.
§3 Criminaliteit als maatschappelijk probleem
Criminaliteit als sociaal en politiek probleem:
Ook in de huidige tijd wordt criminaliteit gezien als een groot maatschappelijk en sociaal probleem. Criminaliteit staat dan ook hoog aangeschreven op de publieke agenda: kranten, radio en tv publiceren er vaak over en we verwachten dat de overheid actie onderneemt. Overigens is ook de culturele dimensie in dit opzicht van belang: de huidige dominante cultuur in NL vraagt aan de ene kant om veel individuele vrijheid, maar ook om zo groot mogelijke veiligheid.
Vanwege de grote maatschappelijke gevolgen en door verschillen van mening over de beste aanpak ervan, staat criminaliteit al lang op de politieke agenda en is het dus een politiek probleem geworden.
Gevolgen van criminaliteit:
Alleen al de materiële schade loopt in de miljarden euro’s per jaar jaar. Daarbij gaat het om:
directe financiële schade aan burgers, bedrijven en overheid
indirecte financiële schade
kosten voor de bestrijding van criminaliteit, zowel door de overheid, als door de burgers en bedrijven.
Naast materiële schade kunnen bepaalde delicten ook immateriële gevolgen hebben, die niet in geld zijn uit te drukken:
gevoelens van onveiligheid
problemen door de inbreuk op de geestelijke en lichamelijke integriteit, of op de persoonlijke levenssfeer
vermijdingsgedrag
psychosomatische problemen
aantasting van het rechtsgevoel van mensen
Wie proberen iets te doen aan criminaliteit:
Het voorkomen en bestrijden van criminaliteit is niet uitsluitend een taak van de overheid. Ook die van burgers bedrijven en veel maatschappelijke instellingen want ze zijn betrokken bij criminaliteit:
- Particuliere initiatieven tegen criminaliteit: woningbeveiliging en inzet van burgerwachten
- Bedrijven: winkelbeveiliging
Maatschappelijke instellingen: voor belangenbehartiging van zowel daders als slachtoffers. Officieel zelfstandig, maar ze zijn zwaar afhankelijk van overheidssubsidies.
De Coornhert Liga: streeft naar humanisering van het strafrecht en houd zich onder andere bezig met de belangen van verdachten en (ex-) gedetineerden.
De reclassering is een vorm van maatschappelijk werk voor verdachten en (ex-) gedetineerden met drie hoofdtaken:
- Hulpverlening aan mensen die met justitie in aanraking zijn gekomen (inlichting school, familie en werk. Daarnaast helpt reclassering gedetineerden bij studie- en relatieproblemen en terugkeer in samenleving);
- Onderzoek en voorlichting over de achtergronden van een verdachte ten behoeve van officier van justitie en rechter (reclassering beschrijft in rapport de persoonlijke situatie van de verdachte);
Het voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van taakstraffen (werkstraf, leerstraf).
aandacht voor slachtoffers:
Naast aandacht voor de dader zijn er ook organisaties voor slachtoffers. In Nederland zijn de rechten van het slachtoffer vastgelegd in de wet. Hierin staat dat:
Ieder slachtoffer heeft recht op informatie (verloop aangifte en identiteit dader).
- Ieder slachtoffer heeft spreekrecht (slachtofferbrief om duidelijk te maken wat de gevolgen zijn van het misdrijf voor iemand, wordt door officier van justitie voorgelezen tijdens rechtszaak. In sommige gevallen heeft slachtoffer ook spreekrecht tijdens rechtszaak).
- Recht op schadevergoeding (slachtoffer voegt zich in rechtspraak voor schadevergoeding).
Schadefonds Geweldsmisdrijven: keert geld uit aan slachtoffers van geweldsmisdrijven als de schade niet op een andere manier kan worden vergoed. Dader heeft bijvoorbeeld geen geld.
Bureau voor Slachtofferhulp: biedt hulp als je slachtoffer bent van misdrijf, daarnaast instanties voor specifieke groepen slachtoffers, zoals Stichting Blijf-van-mijn-Lijf en Meldpunt Discriminatie en Stichting tegen Zinloos Geweld. Allen zijn voor belangenbehartiging van slachtoffers van een bepaald misdrijf en voorlichting.
H2 Hoe veilig is Nederland
§1 Het meten van criminaliteit
Om de aard en omvang van criminaliteit precies vast te stellen, bestaan er verschillende onderzoeksmethoden. Je kan deze indelen in:
Kwantitatieve methoden: een groot aantal gegeven worden verzameld, grote groepen mensen ondervraagd, waarna het onderzochte in cijfers en percentages kan worden weergegeven. (politie/rechtbankstatistieken, dader- en slachtofferenquêtes)
Kwalitatief onderzoek: gebruikt als er meer diepgaande informatie nodig is. Het geeft een beeld van meningen, ervaringen en behoeften van een bepaalde groep. (diepte interviews met daders, slachtoffers en andere betrokkenen.
Betrouwbaarheid en validiteit:
Elke methode heeft voor- en nadelen. Met Betrouwbaarheid bedoelen we dat de gegeven niet op toeval berusten. Een onderzoek noemen we betrouwbaar als er goed gemeten wordt. Validiteit wil zeggen dat het onderzoek precies datgene meet wat het moet weten. Generaliseerbaarheid heeft betrekking op demate waarin een onderzoek als algemeen geldig kan worden beschouwd.
Politie- en rechtbankstatistieken:
Politiestatistieken zijn niet altijd betrouwbaar. Ze geven namelijk alleen een beeld van de geregistreerde criminaliteit. Redenen hiervoor zijn:
Mensen doen niet altijd aangifte van misdrijven (fiets, angst)
Sommige delicten worden niet ontdekt (belastingontduiking, rijden onder invloed)
Zichtbare vormen van criminaliteit, zoals geweldsdelicten, komen makkelijker ter kennis van de politie dan minder zichtbare delicten zoals fraude.
Ook de rechtbankstatistieken laten maar een klein stukje van de werkelijkheid zien, omdat:
- Een deel van de opgeloste strafzaken wordt geseponeerd: er wordt niet vervolgd (First offenders, al voldoende straf)
- In bepaalde gevallen worden strafzaken op een andere manier afgehandeld (transactie (betalen van een boete waarmee je strafvervolging voorkomt of bureau Halt).
Het is lastig om aan de hand van geregistreerde criminaliteitscijfers toename of afname te bepalen, omdat:
- Selectieve opsporing is van invloed op cijfers (bij meer surveillance – meer aanhoudingen, politie geeft echter meer aandacht aan zwaardere delicten)
- De toename van regels en wetten brengt een groei van het aantal delicten met zich mee;
Subjectieve beoordeling (officieren van justitie kunnen van mening verschillen over moord/doodslag).
Slachtofferenquêtes:
Wordt gebruikt om een beeld te krijgen van de niet-geregistreerde criminaliteit. Onderzoekers vragen aan zo veel mogelijk mensen of zij in een bepaalde tijdsperiode het slachtoffer zijn geweest van veelvoorkomende misdrijven. Voordeel hiervan is dat bijvoorbeeld fietsendiefstal aan het licht komt, maar het geeft ook inzicht in de omstandigheden en de plaatsen waar delicten plaatsvinden. Het heeft echter ook nadelen:
- Sommige categorieën mensen worden niet ondervraagd (illegalen, toeristen, jongeren onder 15);
- Sommige delicten worden vaak verzwegen voor een enquêteur (seksuele delicten);
- Het gaat om een subjectieve mening (persoonlijke beleving van crimineel gedrag);
- Het meet alleen veelvoorkomende delicten (niet ernstige/weinig voorkomende delicten als roofovervallen, kans op representativiteit is kleiner);
- De slachtofferloze criminaliteit valt buiten deze methode (te hard rijden, drugshandel).
Daderenquêtes:
Mensen worden ondervraagd of ze bepaalde misdrijven hebben gepleegd. Onderzoeksmethode geeft meest complete beeld, omdat ook niet ontdekte fraudezaken in de cijfers komen. Nadelen zijn echter dat ondervraagden niet altijd eerlijk antwoorden en behalve de laatste vallen alle nadelen van slachtofferenquêtes ook onder de nadelen van daderenquêtes.
Kwalitatief onderzoek:
Kwantitatieve onderzoeksmethoden leggen de nadruk op resultaten die in cijfers zijn uit te drukken: aantallen van inbraken, processen-verbaal of van geseponeerde zaken. Om te weten wat een gevoel van onveiligheid voor mensen betekend, of waarom iemand het criminele pad op gaat, is ander onderzoek nodig. Door bijvoorbeeld diepte-interviews met slachtoffers kan worden achterhaald wat het betekend om slachtoffer te zijn van een gewapende roofoverval. We nomen dit kwalitatief onderzoek. Kenmerkend voor deze onderzoekstechniek is de open vraagstelling. Bij een kwantitatief onderzoek wordt juist gebruik gemaakt van expliciete vraagstelling.
§2 Beeldvorming
Beeld van criminaliteit: als je zou afgaan op de media dan krijg je een onwerkelijk beeld van de criminaliteit in Nederland. Meestal krijgen de spectaculaire en ernstige delicten de voorkeur. Bij kranten zie je ook duidelijk verschil tussen de sensationele presentatie van de Telegraaf en de meer zakelijke stijl van het NRC. Het referentiekader wordt echter niet alleen bepaald door de media. Burgers kunnen tegenwoordig makkelijker zelf kennisnemen van rechtszaken en strafvonnissen. Via internet en daarnaast zijn rechtszittingen openbaar.
De media schetsen een generaliserend en stereotiep beeld van criminaliteit, gekenmerkt door:
- Het beeld dat criminaliteit vooral met geweld te maken heeft;
Het beeld dat het aandeel van de zware criminaliteit groot is.
§3 Criminaliteit vroeger en nu
Langetermijnontwikkelingen:
- Jaarlijks komen ongeveer 1,2 miljoen misdrijven ter kennis van politie – 12x zo groot als in 1950;
- Van alle misdrijven behoorde in 1950, 65% tot de vermogenscriminaliteit, nu 55%;
- Vernieling en delicten tegen de openbare orde is van 9.000 gestegen in 1950 tot meer dan 200.000 nu;
- Het aantal geweldsmisdrijven bedraagt meer dan 100.000, in 1950 was dit 13.000;
Van totale misdrijven wordt minder dan 20% opgehelderd, in 1950 was dit nog 65%.
Toename criminaliteit: uit voorgaande cijfers blijkt dat de criminaliteit fors is toegenomen. Dit heeft verband met een aantal andere maatschappelijke ontwikkelingen in de samenleving. De belangrijkste zijn:
Afnemend gezag van de overheid;
Afnemende betekenis van het maatschappelijk middenveld (school, kerk, verenigingen), als gevolg van individualisering. Er is dus minder sociale controle.
- Vervaging van maatschappelijke normen en waarden (minder betekenis kerk)
- Sterk toegenomen welvaart (meer diefstallen, toename drank- en drugsgebruik)
- De afgenomen pak- en strafkans (minder controle/vervolging lichte delicten)
- Toegenomen werkloosheid (uitkeringsfraude, verveling – hanggedrag van jongeren – kleine criminaliteit)
- Technologische ontwikkelingen (digitalisering en internet leiden tot nieuwe criminele mogelijkheden)
Internationalisering (open grenzen bevorderen de komst van buitenlandse criminelen in Europa).
Recente ontwikkelingen:
Recente ontwikkelingen: de totale geregistreerde criminaliteit is de laatste 15 jaar echter weer gedaald. Dit komt vooral door daling van het aantal geregistreerde vermogensdelicten, zoals inbraak en diefstal. Waarschijnlijk een gevolg van betere beveiliging van huizen en gebruik van pinpas. Gevoelens van angst zijn echter toegenomen, dit gaat gepaard met toegenomen geweldsmisdrijven, veel geweld hiervan is het uitgaansgeweld (alcohol). Als gevolg van de betere beveiliging nemen juist de gewapende roofovervallen toe. Ook wordt er meer geweld gebruikt door de betere beveiliging van huizen en winkels. De gewapende diefstal wordt tegenwoordig echter ook anders geregistreerd. Vroeger werden berovingen op straat alleen tot diefstal gerekend, maar nu wordt het bijna altijd ook als geweldsdelict geregistreerd.
Internationale vergelijking:
in Nederland wonen we nog relatief veilig. In de VS komen 10x zo veel mensen om het leven door een misdrijf. In een jaar vinden ongeveer 200 moorden plaats in Nederland. Meestal gaat het hierbij om persoonlijke drama’s in de familie- of vriendenkring of afrekeningen in het criminele circuit. De kans op een verkeersongeluk is nog veel groter dan slachtoffer worden van moord.
H3 oorzaken van Criminaliteit
§1 Wie is crimineel
De spreiding van criminaliteit heeft te maken met:
Geslacht:
vooral mannenzaak. Vrouwen veroorzaken minder en minder ernstige delicten. Kan te maken hebben met aangeboren eigenschappen en aangeleerd gedrag.
Leeftijd:
vooral in adolescentenperiode meer misdaden (16-23 jaar). Gaat vaak om veelvoorkomende criminaliteit als winkeldiefstal, vandalisme en vechtpartijen. Slechts een klein deel recidiveert. Voor de oververtegenwoordiging zijn enkele verklaringen:
- Het opzoeken van grenzen en het overschrijden van maatschappelijke normen hoort bij het opgroeien (stoppen vaak na verloop van tijd, omdat hun belang om zich te conformeren aan de maatschappelijke spelregels toeneemt)
- Veel jongeren worden geconfronteerd met tal van sociale problemen (gokverslaving, drugs. Gebrek aan sociale vaardigheden om deze problemen te lijf te gaan, ze zijn vaak niet meer in staat om een ‘normale’ plaats in de samenleving te verschaffen)
- Segregatie vergroot de kans om met politie en justitie in aanraking te komen (geen kans op normale baan, bij weinig sociale mobiliteit en kan dus niet fatsoenlijk maatschappelijk participeren).
Maatschappelijke positie:
Mensen met lagere maatschappelijke positie zijn oververtegenwoordigd als het gaat om geweldsdelicten, inbraak en diefstal. Geldt ook voor werklozen. Vermogensdelicten (belastingontduiking) komen vooral voor in de hogere klassen. Wordt ook wel witteboordencriminaliteit genoemd (slecht zichtbaar en bereikt zelden politiedossiers). Werkelijke omvang is waarschijnlijk veel groter dan geregistreerd.
Etnische afkomst:
allochtone groepen blijken relatief oververtegenwoordigd te zijn in delicten als diefstal en drugscriminaliteit, echter ondervertegenwoordigd in delicten als fraude en discriminerend gedrag. Een aantal zaken nuanceert de tweedeling tussen allochtonen en autochtonen:
- Onder de harde kern van jeugdcriminelen komen evenveel autochtonen als allochtonen voor;
- Allochtonen vormen niet één groep. Marokkanen en Antillianen komen vaker met politie en justitie in aanraking dan jongens uit andere etnische groepen. De criminaliteit speelt echter vooral onder tweede generatie allochtonen. Eerste generatie valt juist onder landelijk gemiddelde.
- De meeste allochtonen behoren tot de lagere maatschappelijke klassen. Je zou dus kunnen zeggen dat de maatschappelijke klasse de doorslag geeft en niet de etnische afkomst.
Locatie:
Inwoners van grote steden plegen vaker delicten dan inwoners van kleine steden en dorpen. In steden wonen namelijk meer kansarme jongeren, er is minder sociale controle en er is meer gelegenheid tot criminaliteit.
§2 Criminologie
Beschrijvende criminologie: richt zich op de aard, de omvang, de spreiding en de ontwikkeling van crimineel gedrag en criminaliteit. Beschrijft bijvoorbeeld bepaalde typen daders, zoals veelplegers en ‘first offenders’, bepaalde typen criminaliteit en doelwitten van criminaliteit. Ook maakt zij onderscheid tussen de verschillende soorten criminaliteit, zoals geweldscriminaliteit en georganiseerde criminaliteit.
Theoretische criminologie: probeert crimineel gedrag te verklaren. Tientallen theorieën. Deze worden onderscheden door drie soorten benaderingen:
- Microniveau: individuele situatie en motieven van mensen: biologische en psychologische factoren.
- Mesoniveau: individu in relatie met leefomgeving: sociaal-psychologische factoren.
Macroniveau: structurele en culturele kenmerken van samenleving als geheel, maatschappelijk verschijnsel: sociologische factoren.
Biologische en psychologische verklaringen:
kernvraag is: waarom de één wel en de ander niet? Slechts een kleine groep van 5% behoort tot de categorie persistente delinquenten (daders die vaker crimineel gedrag vertonen en ook vaker ernstige delicten plegen, zoals inbraak en overvallen). Het onderzoek naar deze daders splitst zich in twee richtingen:
- Onderzoek naar biologische verschillen zoals genetische en neurofysiologische kenmerken: rol van erfelijke factoren. Inmiddels is bewezen dat kinderen met asociaal gedrag een lagere hartslag hebben, minder angst.
- Onderzoek naar psychologische verschillen, zoals cognitieve en functionele persoonlijkheidskenmerken: impulsiviteit, sensatiezucht, extravert gedrag en een lage intelligentie kunnen crimineel gedrag veroorzaken: borderline, autisme).
Uit onderzoek is gebleken dat dergelijke stoornissen het risico op probleemgedrag vergroot. Het lukt onderzoekers echter niet om een causaal verband tussen aangeboren biologische en/of psychologische kenmerken en crimineel gedrag vast te stellen. Veel onderzoek richt zich tegenwoordig op de vraag hoe omgevingsfactoren ervoor zorgen dat erfelijke factoren zich negatief ontwikkelen: risicofactoren, zoals gezin, school, buurt en vriendenkring.
Sociaal-psychologische verklaringen:
Sociaal psychologen zoeken de verklaring van crimineel gedrag uitsluitend in de directe sociale omgeving van delinquenten: mesoniveau. Als er problemen optreden in de primaire (gezin) en secundaire (school, leeftijdsgenoten, kerk, verenigingen) socialisatie is de kans groter dat iemand crimineel wordt.
- Het gezin is de voedingsbodem voor het latere functioneren van de mensen: als ouders niet corrigeren treedt normvervaging op. Ook ernstige gezinsproblemen leiden tot gedragsstoornissen, zoals mishandeling en verwaarlozing. Probleem kan ook zijn aandachtstekort.
- Op school komen kinderen in aanraking met nieuwe normen: op tijd komen, huiswerk maken. Ook leren omgaan met andere autoriteiten, zoals de leraar en andere kinderen. Jongeren die hier minder goed mee om kunnen gaan komen in de toekomst over het algemeen vaker in aanraking met justitie.
- Hoe ouder een kind, hoe groter de invloed van leeftijdsgenoten, de zogenaamde ‘peergroup’. Veel vormen van jeugdcriminaliteit vinden in groepsverband plaats. Er ontstaan andere normen binnen zo’n groep, zoals geen respect voor andermans eigendommen en zo kan ook het eigen schuldgevoel geleidelijk verdwijnen, ze rechtvaardigen hun criminele gedrag: neutralisatie.
- Conflicten tussen de dominante cultuur en bepaalde subculturen binnen de Nederlandse samenleving kunnen leiden tot normafwijkend en ook crimineel gedrag: gevoel van machteloosheid en afhankelijkheid kunnen binnen een subcultuur tot spanningen ontstaan.
- De kans dat kinderen die opgroeien in een achterstandswijk crimineel worden, is veel groter dan bij kinderen uit de meer welvarende buurten: minder aandacht voor publiek domein: verwaarlozing openbare ruimte, zoals speelplaatsen en bushokjes en ook gebrek aan sociale controle.
De invloed van de kerk en het verenigingsleven op jongeren wisselt sterk: jongeren die lid zijn van kerk
of vereniging komen vaak minder in aanraking met politie en justitie. Er treedt echter een afname op van jongeren die lid zijn van een vereniging.
Sociologische verklaringen:
mensen hebben weinig invloed op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals behandeld aan het einde van hoofdstuk 2: minder sterk maatschappelijk middenveld, toegenomen welvaart, meer alcohol etc. deze factoren zijn volgens sociologen van invloed op crimineel gedrag en hebben te maken met de maatschappelijke ongelijkheid in een samenleving. Alleen als maatschappelijke ongelijkheid tot sociale desintegratie (mensen voelen zich niet langer verbonden met anderen in samenleving) of sociale onrechtvaardigheid (vooral lagere klassen: behoefte aan dure middelen, desnoods illegaal: aanpassingsgedrag) leidt, is de kans op crimineel gedrag groter.
§3 Theorieën over criminaliteit
Sociobiologische theorie:
Een tak van biologie die zich bezighoudt met onderzoek naar de evolutionaire oorsprong van sociaal gedrag bij dieren, inclusief de mens, onderzoek naar afwijkend gedrag dus. Bedacht door Edward Wilson, 1975.
Aangeleerd-gedragtheorie:
verkeerde normen en waarden aangeleerd, bedacht door Edwin Sutherland. Wanneer kinderen en jongeren intensief contact hebben met anderen die crimineel gedrag vertonen, zullen zij zelf vaak ook crimineel worden. Criminelen hebben het verkeerde gedrag aangeleerd om de doelen te bereiken die iedereen wil bereiken.De theorie geeft echter geen antwoord op de vraag waar crimineel gedrag begint.
Gelegenheidstheorie:
gebaseerd op rationele keuzetheorie. Ieder individu kiest voor zichzelf de meest gunstige optie, kosten en baten afwegen: Adam Smith. Theorie is bedacht door Marcus Felson, het niveau van criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van geschikte doelwitten en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking: gelegenheid maakt dief.
Anomietheorie:
Verklaring criminaliteit in sociale ongelijkheid. Iedereen wil in westerse samenleving zo hoog mogelijk op maatschappelijke ladder. Omdat de erkende en wettige middelen om dat doel te bereiken zijn verdeeld, lukt dat niet iedereen. Sommigen accepteren beperkingen, ander gaan over tot de niet-legitieme middelen. Theorie is bedacht door Robert Merton.
Etiketteringtheorie:
Als mensen het ‘etiket’ crimineel krijgen opgeplakt, worden ze gestimuleerd om zichzelf als zodanig te gedragen: Marokkaanse jongeren. Volgens deze theorie van Howard Becker heeft bestraffing eerder meer dan minder afwijkend gedrag tot gevolg.
Bindings- of integratietheorie:
Theorie gebaseerd op de vraag waarom mensen juist ‘niet’ misdaden plegen. Volgens Travis Hirschi gedragen we ons nog redelijk netjes omdat we bindingen hebben met de maatschappij (familie,vrienden) die we niet zomaar op het spel willen zetten. Mensen bij wie deze bindingen ontbreken zijn eerder geneigd tot crimineel gedrag. Door het vaststellen van bindingen zou dus criminaliteit kunnen worden bestreden.
Socialecontroletheorie:
hoe minder de informele sociale controle en hoe slechter de relatie met de ouders, des te meer kans op crimineel gedrag. Bedacht door Sampson en Laub. Theorie heeft overeenkomsten met bindingstheorie, maar deze theorie legt meer de nadruk op de gevolgen van slechte bindingen, namelijk de gebrekkige sociale controle. Bij de bindingstheorie ligt meer de nadruk op slechte relaties of bindingen zelf.
H4 De Rechtsstaat
§1 Grondbeginselen
De overheid heeft een sociaal contract (geen misbruik van gezag) met de burgers. De overheid heeft ook een geweldsmonopolie (alleen politie mag geweld gebruiken). We leven in een rechtsstaat: deze hanteert regels voor burgers en voor de overheid. Deze heeft twee taken:
- Rechtshandhaving: wet bepaald wat burgers wel en niet mogen.
Rechtsbescherming: beschermt burgers tegen willekeurig optreden van de overheid.
Beginselen van de rechtsstaat:
- Politieke machtenscheiding: wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht
- Overheid is gebonden aan een wet en moet zich bij uitvoering van haar taken houden aan wettelijke regels.
- Een onafhankelijke rechter beslist in geschillen tussen burgers onderling en burgers en overheid;
- Grond- of vrijheidsrechten van burgers zijn in de wet omschreven en gewaarborgd.
Deze beginselen zijn vastgelegd in EVRM en UVRM. Vormt goede maatstaf om misbruik door een overheid te controleren. UVRM heeft geen juridische consequenties, is meer morele intentieverklaring.
§2 Rechtsstaat en criminaliteit
Machtenscheiding:
- Wetgevende macht: regering en parlement – wetten maken.
- Uitvoerende macht: regering en ambtenaren – uitvoering + naleven wetten, ook OM.
Rechterlijke macht: rechtspraak door onafhankelijke rechters, dus eerlijk rechtsproces.
Onafhankelijke rechters:
- Een rechter wordt voor het leven benoemd: Koninklijk besluit.
- Rechter kan niet ontslagen worden door regering of parlement, wel door Hoge Raad.
- Rechtspositie zoals loon is bij wet geregeld.
Het aantal rechters staat in elke rechtszaak van te voren vast.
Overheid is gebonden aan wettelijke regels:
Komt tot uiting in het Wetboek van Strafrecht. Belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Legaliteitsbeginsel: je kunt alleen gestraft worden voor iets wat in de wet als strafbaar is gesteld.
Maximumstraf: per delict is wettelijk de maximale straf vastgelegd, hierbij wordt ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden als de leeftijd, recidivisten en motieven van dader.
Ne bis in idem-regel: je kan niet tweemaal veroordeeld worden voor hetzelfde strafbare feit, wanneer de rechter een onherroepelijke uitspraak heeft gedaan.
- Geen straf zonder schuld: ontoerekeningsvatbaarheid
Verjaring: tien jaar na misdrijf geen vervolging meer, ernstige misdrijven als moord kunnen niet verjaren.
Strafprocesrecht:
De procedure van opsporing, vervolging en berechting, het strafprocesrecht, is wettelijk vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering. Dit is om te voorkomen dat fundamentele grondrechten van burgers worden geschonden. Enkele regels zijn:
- Iedereen heeft recht op eerlijk proces door onafhankelijke en onpartijdige rechter.
- Volgens onschuldpresumptie is iedereen die verdacht wordt van strafbaar feit onschuldig, tot zijn schuld door rechter bewezen wordt geacht.
- De hele procedure van vooronderzoek tot terechtzitting is gebonden aan wettelijke voorschriften;
- Dwangmaatregelen zoals het vasthouden van een verdachte zijn aan wettelijke grenzen en waarborgen gebonden.
- Iedereen heeft recht op een adequate verdediging.
Ook slachtoffers hebben rechten sinds 1 januari 2005, verhaal te doen in een rechtszaak, of ze hebben recht op een schadevergoeding.
§3 Dilemma’s en spanningen
Dilemma’s rechtsstaat: botsende belangen van rechtsbescherming en rechtshandhaving. Bescherming tegen criminaliteit botst met vrijheidsregels. Denk bijvoorbeeld aan aftappen van telefoongesprekken, vingerafdrukken in paspoort en DNA afstaan.
Spanningen:
Bij criminaliteitsbestrijding zijn de drie machten betrokken. Tussen de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden van deze actoren bij het strafrecht kunnen spanningen ontstaan. (identificatieplicht).
Wet bijzondere opsproringsbevoegdheden, sommige methoden waren in strijd met het principe van rechtsbescherming. Door middel van deze wet is dit rechtgetrokken. De vraag is wel of de politie niet nog steeds teveel bevoegdheden heeft.
Dubbele pet van de politie, als de minister van Justitie de politie aanspoort om meer strafbare feiten op te sporen, kan dit botsen met het streven van het Ministerie van Binnenlandse zaken en de plaatselijke burgemeester om vooral de openbare orde te handhaven. Dit wordt lokaal geprobeerd te voorkomen door driehoeksoverleg tussen korpschef, officier van justitie en burgemeester.
Openbaar ministerie, werkt in opdracht minister van Justitie, maar maken organisatorisch deel uit van rechterlijke macht.
Tussen politie en OM onderling zijn soms spanningen, omdat er soms keuzes gemaakt moeten worden tussen strafzaken i.v.m. capaciteitsproblemen (opportuniteitsbeginsel= vervolging staat niet in het algemeen belang), is dus niet in algemeen belang.
Onafhankelijkheid rechter kan in gevaar komen doordat politici zich in het openbaar soms te veel bemoeien met een strafzaak.
Spanning tussen wetgeving en rechtspraak, euthanasie was strafbaar, vaak werd door rechters jurisprudentie toegepast. Ze vonden vervolging vaak niet gepast.
§4 Klassenjustitie
Een ander dilemma heeft te maken met de ongelijke kansen van mensen met betrekking tot het recht. Klassenjustitie: wanneer het sociale milieu een rol speelt bij de opsporing, vervolging en berechting van verdachten. Twee beginselen( Nederlands wetboek van 1886) om te voorkomen dat er klassenjustitie ontstaat:
iedereen is gelijk voor de wet
iedereen heeft recht op een eerlijk proces
Selectief optreden:
De politie kan voor een deel zelf bepalen wie ze aanhoudt en waarvoor ze mensen bekeurt. Bewust en onbewust gaat ze hierbij selectief te werk. Onderzoek heeft in zekere mate van rechtsongelijkheid geconstateerd in het aanhoudings- en verbaliseringsbeleid van de politie. Mensen in de hogere klassen worden milder behandeld dan mensen uit een lagere sociale klasse en uit etnische minderheidsgroepen. Ook maken personen uit een lagere klasse voor hetzelfde delict een aantoonbaar grote kans om door de officier van justitie vervolgd te worden dan personen uit een hoger milieu.
Verklaringen:
- Verdachten uit betere kringen zijn door hun inkomen, opleiding, scholing en cultuur beter in staat hun belangen te behartigen (ze kennen de weg naar goede rechtsbijstand);
- Officieren van justitie en rechters zijn vrijwel altijd afkomstig uit de hogere en middenklasse. Ze spreken dus dezelfde taal als hoger opgeleiden en begrijpen elkaar dus eerder.
Hierdoor ontstaat selffulfilling prophecy: politie, OM en rechters verwachten crimineel gedrag bij bepaalde bevolkingsgroepen en handelen daar vervolgens naar.
H5 Overheidsbeleid
In Nederland is het criminaliteitsbeleid uitdrukkelijk gericht op twee sporen: preventie waar het kan en repressie waar het moet. Hierbij wordt rekening gehouden met de verschillende soorten criminaliteit.
§1 Integraal veiligheidsbeleid
De groeiende criminaliteit heeft veiligheid hoog op de publieke en politieke agenda geplaatst. Daarom plaatst de overheid sinds een aantal jaren criminaliteitsbestrijding binnen een integraal veiligheidsbeleid. Dit richt zich niet alleen op zware criminelen of veelvoorkomende criminaliteit. Maar ook tegen overlast door bijv. hangjongeren en de strijd tegen een terroristische dreiging. Centraal staat voorkomen en reduceren. Het strafrecht is hieraan ondergeschikt en geldt als een soort sluitstuk: wordt toegepast als andere maatregelen niet werken. Nieuw in het beleid is de medeverantwoordelijkheid van burgers: Postbus 51 en aangifte is eenvoudiger geworden: ‘Meld misdaad anoniem’ campagne. Tot slot kent het veiligheidsbeleid een tweesporenbeleid. Afhankelijk van het soort criminaliteit wordt telkens bekeken welke preventieve maatregelen mogelijk zijn of waar het spoor van repressie moet worden gevolgd.
Preventie:
Bij veelvoorkomende criminaliteit ligt de nadruk op preventieve maatregelen, deze kunnen worden genomen voordat het delict heeft plaatsgevonden:
- Versterking (sociale) controle: meer conducteurs, bewakingsdiensten, buurtpreventieprojecten.
- Voorlichting: inbraakpreventie en voorlichting op scholen, bijv. bureau Halt.
- Aanpassing van de bebouwde omgeving: kleinschalig bouwen – sociale veiligheid verbeteren.
Structurele maatregelen: goede scholing en werkgelegenheid.
Repressie:
Repressie: het optreden als de criminaliteit al heeft plaatsgevondenBij recidivisten en zware, georganiseerde misdaad wordt de oplossing gezocht in repressief optreden door politie en justitie. Om misdadigers effectief en efficiënt op te sporen is de capaciteit van politie en justitie uitgebreid, nieuwe cellen erbij en de wet BOB. Repressieve maatregelen kunnen preventief werken. Het lik-op-stukbeleid en maatregelen die de pakkans vergroten, zorgen ervoor dat mensen, uit angst voor straf, zich beter gedragen. Het effect van zware straffen is echter relatief: het recidivepercentage is nog steeds erg hoog.
Soorten beleid:
- Opsporingsbeleid: politie en justitie beslissen welke vormen van misdaad de meeste aandacht van de politie krijgen en hoe deze delicten zullen worden opgespoord, ook maatregelen die pakkans vergroten.
- Vervolgingsbeleid: voor de rechter brengen van een verdachte. het beleid geeft aan welke delicten in principe worden vervolgd, en welke delicten op een andere manier afgehandeld worden, zoals boete.
- Gevangenisbeleid: verschillende gevangenisregimes – invloed op resocialisatieproces. Lichte criminelen: meer speelruimte. Ook het bouwen van cellen en de uitvoering van vonnissen in NL valt onder dit beleid. Vonnissen: geldboetes innen, samen met reclassering taakstraffen, vrijheidsstraffen.
- Nieuwe wetgeving: voor effectiviteit zijn soms nieuwe wetten nodig of wetten aanscherpen.
- Preventief beleid: vooral gemeentelijk beleid. Zoals wijkagenten. Ook worden steeds meer overlastdragende gedragingen in de algemene plaatselijke verordeningen (APV’s) opgenomen.
Ontwikkeling:
De uitbreiding van bevoegdheden. Sinds de Wet BOB en de wet terroristische misdrijven heeft de overheid bevoegdheden om mogelijke wetsovertreders op te sporen, zonder dat er formeel sprake is van een verdachte--> vroegsporing. Dit doen ze bijvoorbeeld d.m.v. observaties, infiltraties en inkijkoperaties. We zien deze operaties met name in de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit en in de strijd tegen terrorisme.
Toegenomen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Een negatief effect van vroegsporing is de beperking van burgerlijke vrijheden, met name waar het de persoonlijke levenssfeer betreft. Gevaarlijke denkwijzen of houdingen bij burgers, geconstateerd door bijv. AIVD, kunnen leiden tot arrestaties. Redelijk vermoeden van schuld is niet meer nodig – definitie van ‘verdachte’ is verruimd.
Het in elkaar schuiven van criminaliteitsbeleid en de bestrijding van overlast. Voor beide zijn er maatregelen buiten het strafrecht ontwikkeld. Een goed voorbeeld hiervan is de bestuurlijke ophouding en de mogelijkheid van preventieve fouillering in veiligheidsrisicogebieden.
Groeiende internationale invloed op het criminaliteitsbeleid en regelgeving. Wetgeving op elkaar afstemmen, doorn in oog voor rest EU is gedoogbeleid m.b.t. drugs in NL. Ook samenwerking op terrorismebestrijding.
§2 Criminaliteitsbeleid in de praktijk
Veelvoorkomende criminaliteit:
Als reactie op de toenemende criminaliteit werd begin jaren tachtig de commissie Roethof geïnstalleerd. Naar aanleiding van de adviezen van deze commissie heeft de minister van Justitie de afgelopen jaren honderden experimentele preventieve projecten gefinancierd. De meeste projecten hebben drie pijlers:
- Intensivering van het functionele toezicht.
- Versterking van de binding van daders met de samenleving.
- Verbeteren en herinrichten van de gebouwde omgeving.
Lik-op-stukbeleid: bij straffen wordt de nadruk gelegd op het herstellen van ontstane schade, bijvoorbeeld door taak- of werkstraffen.
Winkeldiefstal:
Winkeldiefstal wordt bestreden met preventieve maatregelen door de bedrijven zelf en door de overheid ondersteund.
De maatregelen die winkeliers onder meer nemen zijn:
- Technische maatregelen (camera’s, monitoren, spiegels);
- Het in dienst nemen van meer winkel- en bewakingspersoneel;
- Betere training en motivatie van het personeel.
Ook de overheid neemt maatregelen:
- Stimuleren dat winkeliers stil alarm gebruiken – directe verbinding met plaatselijke politie);
- Zwaarder aanpakken van heling;
Het optellen van kleine zaken tegen veelplegers, waardoor draaideurcriminelen soms wel voor 2 jaar kunnen worden opgesloten.
Jeugdcriminaliteit:
Bij het bestrijden van jeugdcriminaliteit legt de overheid vooral de nadruk op het voorkomen dat jeugdige daders afglijden tot criminelen:
Overtredingen en misdrijven door jongeren onder de 18 vallen onder de kinderrechter. Alleen bij zware delicten het volwassenstrafrecht worden toegepast.
Jongeren die voor de eerste keer in aanraking komen met politie worden doorverwezen naar bureau Halt: taakstraf, niet voor rechter. Behalve als het zware criminaliteit is, dan wel voor rechter. Wordt ook niet opgenomen in het justitiële register.
Werkgelegenheidsprojecten moeten jongeren perspectief bieden, zodat zij beter gewapend zijn tegen de verleiding van het snelle geld.
Georganiseerde criminaliteit:
Een deel van criminelen is sinds jaren ’80 beter gaan organiseren. Met name handel en smokkel van harddrugs. Leiders zijn lastig te grijpen, omdat zij zich niet bezig houden met daadwerkelijke smokkel. Om het toch te bestrijden heeft politie en justitie meer opsporingsbevoegdheden gekregen. Zoals inkijkoperaties, infiltranten, informanten betalen. Om leiders toch te kunnen vervolgen, mag justitie onder voorwaarden gebruikmaken van anonieme getuigen. Ook mag er gebruik gemaakt worden van kroongetuigen. Een kroongetuige is een verdachte die in ruil voor strafvermindering getuigd.
Terrorisme:
In eerste instantie wordt radicalisering en rekrutering aangepakt. Informatie wordt ingewonnen door o.a. AIVD en MIVD. De eerste valt onder de minister van buitenlandse zaken, de tweede onder de minister van justitie. Gegevens die van belang zijn worden meegedeeld aan het OM. Deze geeft vervolgens de politie opdracht om mogelijke terroristen op te sporen of op te pakken. Strafrechtelijk optreden mag alleen als er concrete vermoedens of aanwijzingen zijn van terroristische activiteiten. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding gebruikt de informatie van de diverse diensten die inlichtingen verschaffen voor het opstellen van dreigingsanalyses, deze zijn van algemeen aard. Dus niet op het niveau van individuen.
Witteboordencriminaliteit:
Moeilijk te vervolgen omdat de controlemogelijkheden en de specialistische kennis van politie en justitie gering zijn. Ook zijn er onvoldoende bepalingen om deze criminaliteit doeltreffend te kunnen bestrijden. Om de situatie te verbeteren moeten de banken als gevolg van de wettelijk geregelde informatieplicht alle gegevens over spaarrenten aan de FIOD verstrekken. Wet meldpunt ongebruikelijke transacties (MOT) is er voor onder meer casino’s, banken en individuen die grote transacties verrichten of langs zien komen. Kan namelijk te maken hebben met witwassen of terrorismefinanciering.
§3 Politieke visies
Links: maatschappelijke oorzaken van criminaliteit benadrukken – voorstander preventieve maatregelen. Rechts: verantwoordelijkheid individuele dader voor zijn gedrag – voorstander repressieve maatregelen.
- PvdA: samenleving duidelijke grenzen stellen en misdaad bestraffen. Normen moeten duidelijk zijn en iedereen moet het eens zijn over waarde ervan, anders zijn de regels niet te handhaven: pragmatischtmoralistische visie. Voorstander van sociaal rechtvaardige samenleving.
VVD: belang van rechtsregels omdat hierdoor een zo groot mogelijke vrijheid voor burgers wordt bewerkstelligd. Overheid moet: toezien op de naleving van de wetten door opsporing en bestraffing van overtreders. Partij keert zich tegen normverloedering en wil (veelvoorkomende) criminaliteit strenger bestraffen.
CDA: belang van gezin, school en maatschappelijk middenveld: sociale instituties. Permanente strijd tegen normvervaging en wil een permanente maatschappelijke discussie over normen en waarden.
SP: lokaal aanpakken. Sterke binding van de politie met de gemeenten waarin zij werkt. Ook moet capaciteit politie en justitie worden vergroot, vooral om de georganiseerde (internationale) criminaliteit aan te pakken.
H6 Opsporen, vervolgen en berechten
Strafproces: Om iemand te kunnen berechten voor een misdrijf, moet de mogelijke dader eerst worden opgespoord en moeten er bewijzen worden verzameld. De politie maakt dan een proces-verbaal op en stuurt de zaak naar het OM. Daar wordt besloten of de dader wordt vervolgd. Als de dader schuldig wordt aangewezen in de rechtszaal, komt de rechter tot een vonnis.
§1 Politie
Politie valt onder twee ministeries: Ministerie van Binnenlandse Zaken (taken van veiligheid, openbare orde en hulpverlening) en Ministerie van Justitie (opsporingstaak). Koninklijke Marechaussee valt onder het Ministerie van Defensie.
Taken Politie:
- Handhaving van de openbare orde: verkeer regelen, bemiddelen bij ruzie, bescherming burgers.
- Hulpverlening: wijzen v/d weg, afhandelen auto-ongeluk.
- Opsporing en aanhouding van verdachten en het verzamelen van bewijsmateriaal.
In praktijk zien we steeds vaker dat de politie zich actief bemoeit met het beleid inzake veiligheid.
Opsporing:
Kan alleen worden verricht als er een objectief, redelijk vermoeden bestaat dat er een strafbaar feit is gepleegd of wordt voorbereid.
Vroegsporing:
In toenemende mate zien we dat opsporingsmethoden worden ingezet om voorbereidingen van strafbare feiten op te sporen. Dus al onderzoek doen voordat er daadwerkelijk een aanslag is gepleegd. Dit kan botsen met de grondwettelijke bescherming van de persoonlijke vrijheid.
Bevoegdheden bij opsporing:
Opsporingsbevoegdheden van de politie zijn nauwkeurig vastgelegd in het wetboek van Strafvordering en in de Politiewet. Hierin staat wanneer de politie bepaalde dwangmiddelen mag gebruiken.
Geen toestemming nodig:
Een verdachte staande houden. Dat betekend iemand stil laten staat om hem te vragen naar zijn personalia en als iemand ergens verdacht van wordt kan er naar de identiteitsbewijs worden gevraagd.
Een verdachte aanhouden oftewel arresteren. De aanhouding heeft tot doel de verdachte naar een (hulp) officier te brengen zodat deze kan bepalen wat er verder met de verachte moet gebeuren. Een hulpofficier is een politieambtenaar met een hogere functie. In geval van op heterdaad betrappen, mogen ook burgers iemand aanhouden, maar de verdachte moet zo snel mogelijk aan politie worden uitgeleverd.
Fouilleren
In beslag nemen. Bewijsmateriaal mag in beslag worden genomen. De officier van Justitie, de rechter-commissaris of de rechter beslist later of iemand zijn spullen na de eventuele rechtszaak terugkrijgt.
De vrijheid benemen. Maximaal 6 uur vasthouden voor verhoor, tussen 24.00 uur en 9.00 uur telt niet. Bij misdrijf langer dan 4 jaar mag verdachte langer worden vastgehouden: inverzekeringstelling: 3 dagen. Daarna kan nog voorlopige hechtenis van 104 dagen. Voor de eerste 14 dagen (inbewaringstelling) is toestemming nodig van de rechter-commissaris en voor de overige tijd (gevangenhouding) goedkeuring van rechtbank.
Wel toestemming nodig:
Huiszoeking: de politie mag alleen een woning binnengaan om iemand te arresteren met een ‘machtiging tot binnentreden, dit geldt ook voor het doorzoeken van iemands huis.
Inzetten van infiltranten: undercoveragenten die onopgemerkt een misdaadorganisatie binnendringen om informatie over die organisatie te verzamelen.
Uitvoeren van inkijkoperaties: om te kijken of er strafbare feiten worden gepleegd of het plaatsen van bugs en taps om te kunnen afluisteren.
Gecontroleerde doorvoer: om meer zicht te krijgen op een criminele organisatie kan de politie beslissen om langer te wachten met ingrijpen. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om meer verdachten te volgen e bewijzen te verzamelen.
De politie mag informanten geld betalen. Leden van misdaadorganisaties of mensen die ermee in contact staat, die de politie informatie doorspelen in ruil voor geld.
Preventief fouilleren: in sommige gevallen kan de politie iedereen op een bepaald gebied fouilleren, zonder dat er sprake is van een verdenking.
§2 De officier van justitie
Officier van justitie leidt het opsporingsonderzoek. Als er voldoende bewijzen zijn, besluit de officier de zaak aan de rechter voor te leggen: vervolgen. In de rechtszaak is de officier van justitie ‘openbaar aanklager’. Als de rechter besluit tot straf, is de officier van justitie verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. Alle officieren van justitie bij elkaar vormen het Openbaar Ministerie (OM). Dit is onderdeel van Ministerie van Justitie. Bij de gewone rechtbank noemt men de openbare aanklager de officier van justitie, bij het gerechtshof: advocaat-generaal.
Wel of niet vervolgen?
De politie zorgt voor de uitvoering van het opsporingsonderzoek. Tijdens zo’n onderzoek wordt een dossier aangelegd met bewijsmateriaal, getuigenverklaringen en andere gegevens. Lang niet elk dossier leidt tot een rechtszaak. De officier van justitie heeft de keuzemogelijkheden om:
- Te seponeren;
- Een transactievoorstel aanbieden;
- Te vervolgen en dus te dagvaarden.
Seponeren:
Gebeurd in de meeste gevallen. De redenen hiervoor zijn:
- Onvoldoende bewijs of verdachte is niet strafbaar: technisch sepot
- Het opportuniteitsbeginsel: vervolging is niet in algemeen belang, overbelasting: beleidssepot;
- Het gaat om een klein vergrijp of de verdachte is al genoeg gestraft, bijv. licht vermogensdelict in bedrijf, waardoor de persoon zijn baan kwijtraakt: beleidsdepot.
Als de officier voorwaarden verbindt aan het seponeren, spreken we van een voorwaardelijk sepot: verdachte moet naar hulpverlening om van verslaving af te komen, als hij dit niet doet – voor rechter.
Transactie:
De officier kan bij overtredingen of lichte misdrijven als vernieling en winkeldiefstal een transactie aanbieden. Meestal geldboete of taakstraf, ook wel schikking genoemd. Bij aanvaarding niet voor rechter, bij weigering wel. Sinds 1 februari 2008 is de Wet OM-afdoening in werking getreden. Als de maximumstraf niet hoger is dan 6 jaar, mag het OM zelf straffen opleggen:
- Taakstraf tot 180 uur;
- Geldboete;
- Onttrekking aan het verkeer;
- Ontzegging van de rijbevoegdheid voor max. 6 maanden.
• Dit zijn geen voorstellen, maar strafopleggingen en kunnen niet geweigerd worden.
Keerzijde hieraan is dat de officier van justitie op de plaats van de rechter gaat zitten, in strijd met trias politica. Daarom mag de officier ook geen hechtenis of gevangenisstraf opleggen.
Dagvaarden:
Officier stuurt dossier naar rechtbank en er volgt een strafzaak.
§3 De Rechter
Organisatie van het Strafrecht:
Strafbare feiten worden in eerste aanleg berecht door de rechtbank, 19 in NL. Een rechtbank kent verschillende rechters:
Kantonrechter: meestal ervaren rechter, kennis van burgerlijk- en strafrecht. Vooral huur- en arbeidsgeschillen. Op strafrechtelijk gebied voornamelijk overtredingen, zoals te hard rijden.
Politierechter: lichtere en simpele misdrijfzaken, zoals vernieling en winkeldiefstal: enkelvoudige kamer. Maximumstraf: 1 jaar gevangenis, doet vaak direct uitspraak.
Meervoudige kamer: 3 rechters. Behandeling van de ernstige en meer ingewikkelde misdrijven, zoals verkrachting en mishandeling. Vanwege complexiteit en overleg is uitspraak vaak na 2 weken.
Kinderrechter: alle overtredingen en misdrijven gepleegd door jongeren tussen 12 en 18. Niet openbaar en OM houdt rekening met leeftijd van verdachten. Bij zware delicten kan het volwassenenrecht gelden. Kinderen onder 12 kunnen niet berecht worden voor strafbare feiten.
Als een verdachte het niet eens is met een uitspraak kan hij in hoger beroep gaan bij het gerechtshof (5 in NL). Ook het OM kan in hoger beroep. Het hoogste rechtscollege is de Hoge Raad in den Haag. Spreekt recht met 3 of 5 raadsheren. Hoge Raad kijkt alleen of het recht goed is toegepast: cassatie. Is het recht goed toegepast, dan geldt uitspraak van gerechtshof, als dit niet het geval is dan wordt de rechtszaak overnieuw gedaan. Uitspraken van Hoge Raad worden arresten genoemd. Deze uitspraken hebben als jurisprudentie groot gewicht en lagere rechters houden er rekening mee. Doel van cassatie en jurisprudentie is ervoor te zorgen dat in NL rechtseenheid en rechtszekerheid bestaat.
De Rechtszaak:
Voor aanvang rechtszitting krijgt de verdachte een oproep of dagvaarding. Deze wordt verstuurd door officier van justitie. Een rechtszaak bestaat uit 8 stappen:
1. Opening (rechter controleert persoonsgegevens verdachte);
2. Aanklacht (officier van justitie leest tenlastelegging voor: toelichting dagvaarding);
3. Onderzoek (rechter begint aan het eigenlijk onderzoek naar bewijs: getuigen + deskundigen);
4. Verhoor (verdachte mag eerst zelf verklaring afleggen, dan ondervraging door rechter, officier en eigen advocaat. Verdachte staat in tegenstelling tot getuigen en deskundigen niet onder ede);
5. Requisitoir (officier van justitie probeert aan te tonen dat verdachte schuldig is en doet een eis);
6. Pleidooi (door advocaat, aantonen van onschuld, strafvermindering of ontslag rechtsvervolging);
7. Laatste woord (verdachte heeft laatste woord);
Vonnis (uitspraak door rechter).
Wel of niet schuldig?
Om een verdachte schuldig te verklaren beantwoord de rechter procesmatige (formele) en inhoudelijke (materiële) vragen. Deze vragen moeten in vaste volgorde.
De procesmatige vragen:
1. Is de dagvaarding geldig uitgereikt?
Is de rechter bevoegd over de voorgelegde zaak te oordelen? (politierechter mag niet oordelen over moord)
Mag de officier van justitie de zaak (nog) vervolgen? (verjaard, verdachte te jong)
Is er geen reden om de zaak te schorsen? (burgerlijk geschil over zelfde feit afwachten – met kennis over die uitspraak oordelen)
Inhoudelijke vragen:
1. Is het ten laste gelegde feit geheel bewezen?
2. Levert het bewezen feit een strafbaar feit op? Het gedrag moet in strijd zijn met het recht. Rechter moet daardoor rekening houden met de omstandigheden. Er kan ook sprake zijn van rechtvaardigheidsgrond en dan volgt ontslag van rechtsvervolging.
3. Is de dader strafbaar? (noodweerexces, ontoerekeningsvatbaarheid)
4. Welke straf moet worden opgelegd?
Juryrechtspraak:
Voordeel is dat mensen zich beter kunnen inleven in toestand van verdachte en slachtoffer dan een beroepsrechter. Nadeel is dat juryleden minder inzicht hebben in het maatschappelijk belang op langere termijn van bepaalde veroordelingen en juryleden zijn makkelijker te beïnvloeden, ze zijn emotioneler.
H7 Criminaliteit en Straf
§1 Straf
Als vast is komen te staan dat iemand schuldig is, bepaalt de rechter de soort straf en de hoogte van deze straf: de strafmaat. De rechter zal niet vaak de maximum straf opleggen. Hij kijkt namelijk ook naar de omstandigheden waaronder het strafbaar feit is gepleegd. Bovendien moet de rechter meewegen of er sprake is van recidive: of de verdachte al eerder is veroordeeld.
Hoofdstraffen:
Alle soorten straffen die kunnen worden gegeven, staan in de wet omschreven. De zwaarste straf die ons land kent, is levenslange gevangenisstraf.
Drie soorten hoofdstraffen:
Geldboete: De maximumgeldboete voor overtredingen varieert van 370 euro tot 740.000 euro. Als iemand zijn boete niet betaald, krijgt hij in plaats daarvan vervangende hechtenis (aantal dagen in de gevangenis zitten).
Vrijheidsstraf: ongeveer ¾ van zaken. Bij misdrijven noemen we dit gevangenisstraf. Bij overtredingen heet dit vrijheidsstraf en duurt max. 1 jaar en dit noem je een hechtenis.
Taakstraf: De taakstraf kan worden opgelegd in plaats van een vrijheidsstraf van ten hoogste 6 maanden. Het kan een leerstraf of een werkstraf zijn en mag maximaal 240 uur duren.
Elke hoofdstraf kan deels voorwaardelijk zijn. Dan krijgt de dader een bepaalde proeftijd. Doet hij het toch, dan krijgt hij de voorwaardelijke plus nog een nieuwe straf. De rechter kan ook bijzondere voorwaarden opleggen. Bijv. afkickkliniek of een meldingsplicht.
Bijkomende straffen:
Bijkomende straffen hebben meestal een relatie met het gepleegde delict. Een inname van een rijbewijs bijvoorbeeld.
Maatregelen:
Maatregelen hebben als doel om de dader te beschermen tegen zichzelf of om de samenleving te beschermen tegen de dader. De rechter veroordeeld iemand hiertoe wanneer hij deze niet of verminderd toerekeningsvatbaar acht. Het gaat dikwijls om daders die psychisch in de war zijn. De bekendste maatregel is de terbeschikkingstelling (tbs). Aanvankelijk wordt dit opgelegd voor 2 jaar, gemiddeld duurt het 6 jaar, maar sommigen komen er niet meer uit. 80% van de tbs’ers recidiveert niet. Een andere maatregel is bijv. de Pluk ze-wet. Justitie probeert dan van een veroordeelde geld of goederen die hij met zijn criminele activiteiten in bezit heeft gekregen, terug te krijgen.
§2 Waarom straffen we?
Doel en functie van sancties:
De keuze die een rechter maakt tussen verschillende straf is altijd een afweging tussen de gepleegde daad en het mogelijke gevolgd van de staf. Daarbij spelen de volgende motieven om een dader te straffen een rol:
- Vergelding: misdaad mag niet ongestraft blijven, kosten moeten hoger dan baten van misdaad zijn.
- Preventie: het afschrikken van een lange vrijheidsstraf moet andere burgers ervan weerhouden een misdaad te plegen. Generale preventie: afschrikkingeffect d.m.v. hoge straffen. Twijfels over werking hiervan. Daarnaast speciale preventie: straf moet een recidive afschrikken om opnieuw de fout in te gaan. Kritiek is vaak dat taakstraffen niet afschrikwekkend genoeg zijn.
- Resocialisatie: gevangenen kunnen soms een vak leren of een ontwenningskuur tegen drugsgebruik volgen om te wennen aan de geldende normen en waarden bij terugkeer in samenleving.
- Handhaving van de rechtsorde: door strafsysteem maakt de overheid duidelijk dat het in onze rechtsstaat haar taak is om te straffen en niet die van burgers: voorkomen eigenrichting.
Genoegdoening aan het slachtoffer: positie slachtoffer is laatste jaren verbeterd in strafrecht.
Er zijn twee omstandigheden die de rechter bij strafoplegging meeneemt in zijn afweging:
- De kosten van de verschillende sancties: als verslaafde naar afkickkliniek gaat moet voor rechter wel duidelijk zijn dat de persoon echt wil afkicken, anders is het weggegooid geld.
- Het mogelijke cellentekort: indien mogelijk afhandelen met boetes of taakstraffen.
Reclassering:
Uitvoering straffen is taak van officier van justitie, geholpen door reclassering. NL kent drie reclasseringsorganisaties: Leger des Heils, de Stichting verslavingsreclassering GGZ (SVG) en Reclassering Nederland. Eerste twee richten zich primair op bijzondere doelgroepen, respectievelijk dak- en thuisloze en verslaafden. De laatste spant zich in voor de maatschappelijk (her)inpassing van mensen die met het strafrecht in aanraking zijn gekomen. O.a. op het gebied van resocialisatie en bij de uitvoer van taakstraffen.
Resocialisatie: diploma in gevangenis halen. Tijdens straf heeft een gevangene nauwelijks contact met buitenwereld. In laatste jaar mogen gedetineerden meestal met verlof. Geleidelijk leren op eigen benen staan. Om te voorkomen dat ex-gedetineerden terugvallen in hun oude criminele patroon, begeleidt een reclasseringsambtenaar ook na vrijlating met zoeken naar werk, vinden huis en op orde krijgen financiën.
Uitvoer taakstraffen: reclassering houdt toezicht. Hieronder valt het voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van onder meer:
- Dienstverleningsprojecten: herstelwerkzaamheden in de buurt, werken in revalidatiecentrum.
- Dader-slachtofferleertrajecten: daders laten nadenken over effect van hun daad worden ze geconfronteerd met hun slachtoffers.
Cursus Alcohol en Verkeer voor dronken rijders.
§3 Opvattingen over straf
Geschiedenis van straffen:
In de twaalfde eeuw ontstond er een meer centraal geleid gezag en straffen werd een taak van de plaatselijke overheid. De steden maakten eigen wetten en stelden rechters aan om te zorgen dat deze wetten ook werden nageleefd. In het begin kwam er alleen een rechtszaak als iemand een klacht indiende:
Accusatoire rechtspraak: beschuldigende rechtspraak. Houdt in dat er alleen recht worden gesproken als iemand een klacht indient. Rechtspraak van de 12e eeuw.Inquisitoire rechtspraak: overheid gaat zelf misdadigers opsporen en voor de rechter brengen.
Wils- of verdragstheorieën:
Ons huidige strafrecht is hier voor een groot deel op gebaseerd. Komt uit de tijd van de Verlichting. Filosofische stroming legde de nadruk op het verstand van de mens. Kenmerkend is het natuurrechtelijk karakter. Bij misdaad is sprake van vrije wil. Komt tot uiting in bijv. legaliteitsbeginsel en dat er alleen sprake kan zijn van schuld als de strafbare handelingen verwijtbaar zijn en de dader toerekeningsvatbaar is. Anderzijds wordt er uitgegaan van een ‘sociaal contract’: uitdrukking van de algemene wil van het volk. Contract bepaald grenzen aan gedrag en de sancties ten aanzien van contractbreuk. De sociale verdragstheorie is belangrijk in de huidige strafrechtwetenschappen en zien we ook terug in het strafrecht, bijvoorbeeld als wetten worden aangepast aan de moderne opvattingen van de mens. Binnen deze theorie bestaan twee stromingen die eind 18e eeuw zijn bedacht door verlichte filosofen, juristen en andere geleerden:
- De klassieke school (iedereen gelijk bij wet, mensen moeten naar hun daad worden beoordeeld, niet naar persoon. Rechtsgelijkheid is belangrijk uitgangspunt. Allen gedragingen die rechtsorde en voortbestaan samenleving bedreigen verboden. Iedereen denkt rationeel. Baten/kostenafweging. De pakkans, kans op straf en strafmaat moeten hoog zijn. Theorie vertrouwt dus op generale preventie. Misdaad, opsporing en bestraffing moeten in rechtsstaat wel in juiste verhouding tot elkaar staan).
- Moderne richting (niet iedereen rationeel door omstandigheden: armoede, werkloosheid. Een delinquent moeten worden genezen of heropgevoed. Resocialisatie is steeds belangrijker geworden in 20 eeuw. Invoering strafrechtelijke regel is een andere bijdrage van deze theorie. Als iemand bijv. een psychische stoornis heeft, dan treft hem geen schuld voor wat hij doet – maatregelen als tbs nemen.
Rechtvaardigheidstheorieën:
Vorige theorieën legden het verband tussen de vrije wil van dader en straf die daarbij hoort. Deze theorie kijkt meer naar het verband tussen misdaad en soort van straf. Omstandigheden van dader doen er niet toe, het gaat puur om het gepleegde delict. In criminologie wordt deze theorie ‘absoluut’ genoemd: de straf staat los van omstandigheden en dus ook los van een eventueel effect. Wordt dus ook wel de ‘vergeldingstheorie’ genoemd. Relatieve theorieën: deze leggen juist wel de nadruk op het effect van de straf. Aanhangers pleitten juist voor een straf die gezien de omstandigheden en de persoonlijkheid van de dader het meeste effect heeft.
§4 Recente ontwikkelingen
75% van de gedetineerden recidiveert. Veel mensen die in de gevangenis hebben gezeten stellen achteraf vaak dat ze er slechter uit komen dan erin gaan. Je kunt dan spreken van ‘asocialisatie’ i.p.v. resocialisatie. Men leert zich niet aanpassen aan de maatschappelijke regels omdat die binnen de gevangenis niet bestaan. Veel ex-gedetineerden krijgen moeilijkheden bij het krijgen van werk en nieuwe huisvesting, verzekering etc. Maar zolang delinquenten vastzitten kunnen zij geen nieuwe misdaden plegen.
Herstelrecht: het abolitionisme, een stroming binnen criminologie, pleit voor een andere wijze van conflictoplossing dan op de strafrechtelijke manier als gevolg van de recente ontwikkelingen (bovenstaand). De overheid moet zich er minder mee bemoeien en de oplossing overlaten aan de direct betrokken partijen: slachtoffer en dader lossen het conflict op door afspraken te maken over schadevergoeding en genoegdoening. Herstel van de oude situatie moet het voornaamste doel van alle betrokkenen zijn, ook wel ‘dading’ genoemd. Slaagt het overleg niet, dan gaat de strafrechtelijke procedure alsnog door.
In het strafrecht staat de dader centraal, in het herstelrecht is het slachtoffer de belangrijkste persoon. Heeft dus geleid tot betere positie van slachtoffer in het strafrecht. Conflictbemiddeling, ook wel ‘mediation’ genoemd is tegenwoordig ook mogelijk. Onder begeleiding van een mediator, wordt de dader gedwongen uitleg te geven waarom hij een bepaald delict heeft gepleegd. Schulderkenning is hierbij belangrijk en het aanhoren wat zijn daad voor consequenties heeft voor het slachtoffer. In de meer ernstige gevallen gaat mediation nog een stap verder: herstelplan met concrete afspraken over genoegdoening (bijv. schadevergoeding). Ook kan besloten worden tot gedwongen verhuizing en/of straat- of caféverbod.
Criminaliteit en rechtsstaat H1 t/m H7
6.7- Samenvatting door een scholier
- 6e klas vwo | 8898 woorden
- 14 februari 2012
- 21 keer beoordeeld
6.7
21
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.364 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Student Hanne en scholier Naomi over studiekeuzes: 'Het is jouw toekomst'
Amarins (26) studeert Scheikunde in Amsterdam: 'Ik wil graag weten hoe de wereld werkt'
Riquelme (13) turnt op topniveau: 'Het is echt hard werken'
REACTIES
1 seconde geleden
X.
X.
Hele goede samenvatting! :)
11 jaar geleden
Antwoorden