Begrippenlijst Maatschappijleer
Hoofdstuk 1 + 2
Hoofdstuk 1: Wat is maatschappijleer
§ 1: Waarom maatschappijleer
De Nederlandse samenleving heeft 4 verschillende invalshoeken in de vorm van thema’s. Deze thema’s hebben met elkaar te maken, deze samenhang zie je vooral terug bij belangrijke maatschappelijke problemen. Deze 4 thema’s zijn:
• Rechtsstaat: stelt de belangrijkste regels vast voor de burgers en voor de overheid.
• Parlementaire democratie: hierbij wordt de bevolking van het land vertegenwoordigd door het parlement.
• Pluriforme samenleving: net als bijna elk ander land is Nederland pluriform (veelvormig), dat betekent dat er mensen wonen met verschillende leefwijzen, normen en waarden en soms van verschillende etnische herkomst.
• Verzorgingsstaat: hierin zorgt de overheid voor haar burgers. Bijvoorbeeld door goede gezondheidszorg, uitkeringen, onderwijs en volkshuisvesting. Het samenspel tussen overheid, bedrijven en burgers vormt een rode draad.
Verschil tussen een persoonlijk en een maatschappelijk probleem:
• Pijn aan je rug is een persoonlijk probleem, het wordt pas een maatschappelijk probleem als blijkt dat veel rugklachten veroorzaakt worden door de hoge werkdruk in Nederland.
Iets is een maatschappelijk probleem als:
• Het probleem gevolgen heeft op grote groepen in de samenleving. (drugsproblematiek, fileproblemen en agressie)
• Het probleem alleen gemeenschappelijk kan worden opgelost, waardoor de overheid zich moet bezighouden met de oplossing van het probleem. Om dit aan te pakken zijn vaak nieuwe regels en wetten nodig of aanpassingen aan regels. Als gekozen politici kiezen om die taak op hun te nemen dan wordt dit een politiek probleem.
• Het probleem te maken heeft met tegenstellingen, mensen die iets wel willen of die er tegen zijn. Vaak wordt er een compromis gesloten.
- Politieke visie
- Geloofs- of levensovertuigingen:
- Maatschappelijke posities:
§ 2: Kernbegrippen
• Waarde: een uitgangspunt of principe dat mensen belangrijk vinden in hun leven.
• Normen: opvattingen over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen.
• Sociale verplichting: een regel die je wordt opgelegd door je omgeving.
• Fatsoennormen: regels die niet in de wet staan maar we ons uit fatsoen aan houden, zoals niet hard boeren aan tafel.
• Belang: het voor- en nadeel dat iemand ergens bij heeft.
• Macht: het vermogen om het gedrag of het denken van anderen sterk te beïnvloeden. (d.m.v. geld, beroep, functie, kennis, aanzien, overtuigingskracht, geweld en aantal mensen bij elkaar)
• Gezag: de toestand waarbij een persoon of instantie de officiële macht over iets of iemand heeft. De anderen dienen daar dan ook naar te luisteren.
• Invloed: eigenschap (van iets of iemand) om effect te hebben op iets of iemand anders.
• Machtsmiddel: een middel waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden.
• Machtsbron: verschillende manieren waarop je macht kunt verkrijgen.
• Sociale cohesie: de samenhang tussen mensen in een gemeenschap of samenleving.
Normen en waarden verschillen voor veel mensen, dat hangt af van 3 dingen:
• Plaats
• Tijd
• Groep
§ 3: Wat is waar, wat is niet waar?
Wanneer is informatie betrouwbaar?:
• Is er een bronvermelding?
• Is er een duidelijk onderscheid tussen feiten en meningen?
• Wordt het onderwerp van verschillende kanten bekeken?
• CBS: Centraal Bureau voor de statistiek
• Subjectief: een mening, ze laten zien hoe iemand ergens over denkt.
• Objectief: een feit, ze zeggen iets over de werkelijkheid.
• Hoor en wederhoor: de verschillende betrokkenen zijn gehoord.
• Communicatie: het doorgeven van informatie
• Communicatieruis: als de overdracht van informatie niet goed verloopt.
• Manipulatie: wanneer feiten opzettelijk weggelaten of verdraaid worden zonder dat de ontvanger dit merkt.
• Propaganda: bewust eenzijdige informatie doorgeven met als doel de mening van mensen beïnvloeden.
• Indoctrinatie: langdurig systematisch en heel dwingend eenzijdige opvattingen en meningen worden opgedrongen met de bedoeling dat het publiek deze opvattingen kritiekloos accepteert.
• Selectieve waarneming: elke informatie wordt zodanig vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader.
• Referentiekader: alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten
• Stereotype: een vaststaand beeld van een hele groep mensen.
• Vooroordeel: als je over iets of iemand oordeelt zonder dat je die persoon of die zaak hebt leren kennen.
• Discriminatie: waarbij iemand mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.
Hoofdstuk 2: Rechtsstaat
§ 1: Recht en rechtvaardigheid
• Rechtsnormen: gedragsregels die door de overheid wettelijk zijn vastgesteld.
• Rechtvaardigheid: (vb.) hoe vind jij het als de ene moordenaar levenslang krijgt en de andere na een aantal jaren weer vrij is?
• Rechtsstaat: burgers worden beschermd met grondrechten tegen machtsmisbruik van de overheid.
• Absolute monarchie: de regeringsvorm waarbij een koning alle macht heeft.
• Grondwet: daarin staat wat de grondrechten zijn en hoe het land geregeerd moet worden.
• Sociale rechtsstaat: een rechtsstaat wanneer er in de grondwet de sociale grondrechten van een mens zijn opgenomen. In een rechtsstaat beperken de wetten de macht van de overheid en daarmee worden de burgers beschermd.
• Belastingplicht: Iedereen met een inkomen betaalt belasting.
• Leerplicht: wettelijke verplichting om tot een bepaalde leeftijd naar school te gaan.
• DNA-plicht: wettelijke verplichting om je DNA materiaal aan de overheid af te staan.
• Publieksrecht: inrichting van de staat en de relatie tussen burgers en overheid. Dit rechtsgebied is onderverdeeld in meerdere taken:
• Staatsrecht: alle regels voor de inrichting van de Nederlandse staat. (bevoegdheden van ministers en rechten van een tweed kamerlid)
• Bestuursrecht: daarin centraal de verhouding tussen burger en overheid. (als je een huis wil bouwen dan moet daar eerst een vergunning voor aangevraagd worden. )
• Strafrecht: alle wettelijke strafbepalingen
• Privaatrecht / burgerlijk recht: regelt de betrekkingen tussen burgers onderling. Hiertoe behoren onder andere:
• Personen- en familierecht: regelt zaken als een huwelijk, geboorte, scheiding en adoptie
• Ondernemingsrecht: (vb.) de voorwaarde regelt waaronder je een vereniging of bv kan oprichten.
• Vermogensrecht: regelt alle zaken die te maken hebben met iemands vermogen en in geld zijn uit te drukken.
§ 2: De grondbeginselen
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden