Politieke besluitvorming paragraaf 1 t/m 6

Beoordeling 8.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2798 woorden
  • 13 november 2003
  • 30 keer beoordeeld
Cijfer 8.5
30 keer beoordeeld

1)Bestuurslagen: · Gemeente · Provincie · Het Rijk
Hoe je invloed kan hebben op de politiek: · Stemmen · Lid worden van politieke partij · Contact opnemen met politici · Een verzoek indienen · De pers benaderen · Lid worden van actiegroep

2.) Een stroming is een geheel van opvattingen. Standpunten van ideologieën: - Normen en waarden: persoonlijke vrijheid die moet worden toegestaan (bv: abortus) - Sociaal-economische verhoudingen: verschillen tussen rijk en arm. - De gewenste machtsverdeling (werknemers en werkgevers) - Progressief is in de politiek vooruitstrevend, vooral linkse partijen. - Conservatief betekent behoudend. Traditionele normen en waarden worden benadrukt. Vooral rechtse partijen.

Links benadrukt het principe van gelijkheid. Links komt op voor mensen met een achterstandspositie (vrouwen, armen, buitenlanders, ouderen, etc.). Rechts legt met zijn conservatieve uitgangspunten de nadruk op bescherming van persoonlijke en economische vrijheid. Liberalen: - streden voor vrijheid. - De staat mocht alleen maar dienstbaar zijn aan het ideaal van persoonlijke vrijheid. - De strijd voor vrijheid had ook rechtse/conservatieve elementen. De liberalen vonden dat de overheid zich niet moest bemoeien met de economie. Dus geen sociale voorzieningen voor de arbeiders, die moesten t zelf uitzoeken. Socialisme: Links heeft zijn oorsprong in het socialisme. Sociaal-Democraten: - Vinden dat kennis, inkomen en macht meer verspreid moeten worden. Ze willen dit langs de democratische weg bereiken. Christen-Democratie: - CD veinden zich in de middenpostie. Ze kiezen niet voor werkgevers of werknemers, ze benadrukken juist de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de groepen. - CD streven naar samenleving op christelijke grondslag, waarin geloof, naastenliefde en harmonie belangrijke waarden zijn. - Binnen de christelijke stroming is het rentmeesterschap een belangrijk beginsel. De overheid dient de door god aan de mens in bruikleen gegeven aarde op zorgvuldige wijze te beheren. - De CD willen zorgzame samenleving ipv verzorgingsstaat.

Protestpartijen ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek. D66 was lange tijd de bekendste protestpartij. Aan het begin van deze eeuw (2000) kwamen twee protestpartijen op: LPF en Leefbaar Nederland. Politieke partijen in de Tweede kamer van links naar rechts: SP Groenlinks PvdA D66 CDA LPF VVD Christenunie SGP

3.) Nederland is een onafhankelijke staat. Dat kun je zien als: · Er is een vast grondgebied of territoir. · Op het grondgebied woont een bevolking · Er wordt een vorm van gezag uitgeoefend.

De overheid heeft gezag in landen als de bevolking hen accepteert. Dictatuur: een staat waarin alle politieke macht in handen is van één persoon of een kleine groep mensen. Democratie: - de overheid moet zich houden aan de Grondwet. - De vrijheid van de overheid wordt beperkt door de kiezers. Bij verkiezingen schenkt de bevolking namelijk het vertrouwen aan de gekozen politici: de volksvertegenwoordiging. Zij controleren de overheid. Democratie kan een 2 partijenstelsel hebben (Amerika), of meer partijenstelsel (NL). Rechtstaat: staat waarin de overheid is gebonden aan wettelijke regels en waarin de bevolking beschikt over politieke en sociale rechten. Kenmerken van rechtstaat: · Er is een grondwet · Burgers hebben grondrechten · Er is een scheiding van verschillende machten

Grondrecht = mensenrecht · Vrijheidsrechten: Men mag binnen geldende wetten en regels naar eigen keuze hun godsdienst belijden, mening uiten, staan en gaan waar ze willen, etc. · Politieke grondrechten: burgers mogen bij vrije verkiezingen zelf hun bestuurders kiezen en zichzelf verkiesbaar stellen. · Sociale grondrechten: geven iedere burger recht op wonen, werk, medische hup, voedsel, onderwijs, etc. Belangrijk voor een rechtstaat: dat niet één persoon of één instantie alle politieke macht heeft. Dus het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten. Trias Politica: idee van Montesquieu, driedeling van de staats/politieke macht. Dus: · De wetgevende macht · De uitvoerende macht · De rechterlijke macht
De wetgevende macht: stelt wetten vsat waaraan de burgers zich moeten houden, bijv de leerplichtwet. In Nederland is dit de taak van de regering (Ministers en Koningin!) en het parlement samen. Over het algemeen worden wetsvoorstellen meestal door minister ingediend; zij hebben op hun ministerie veel ambtenaren voor zich werken, die een wetsvoorstel kunnen voorbereiden en uitwerken. Het parlement beslist vervolgens of het voorstel daadwerkelijk een wet wordt. De uitvoerende macht: zorgt ervoor dat de eenmaal goedgekeurde wetten ook precies worden uitgevoerd. Hiervoor zijn ministers verantwoordelijk. De rechtelijke macht: beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. Deze macht is in handen van rechters. Zij kijken of iemand een wet overtreedt, en of ie gestraft moet worden. Bijv autoboetes etc.

Democratie is afkomstig van het Griekse woord “demos”(volk), en kratein (regeren), en betekent dus letterlijk: het volk regeert. Een democratie is dus een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitvorming. Directe Democratie: direchte zeggenschap van het volk. Een overblijfsel van direchte democratie is het referendum. Een referendum is een volkstemming over een wetsvoorstel. (dus bijv: alle allochtonen eruit, ja of nee, heel direct.-) Voordelen van referendum: · De bevolking wordt meer betrokken bij de politiek · Politici zijn beter op de hoogte van de bevolking over een kwestie. Nadelen van referendum: · het is moeilijk om iets te vragen met alleen als antwoord ‘ja’ of ‘nee’. · Het is duur en organisatorish onuitvoerbaar om regelmatig een referendum te houden. · Extreme denkbeelden (fascisme, racisme of ook afschaffing van belasting) kunnen onderwerpen worden waarover men een referendum wil houden. Het is de vraag of zoiets wenselijk is. Indirecte Democratie: Nederland heeft een indirecte democratie. Waarin het volk niet zelf beslissingen neemt, maar dit overlaat aan gekozen vertegenwoordigers. We spreken ook wel van een parlementaire democratie omdat het parlement de belangrijkste beslissingen neemt. Constitutionele monarchie: Een monarchie is een staatsvorm met een koningin als staatshoofd. In de uitoefening van haar taken moet de koningin zich houden aan de Grondwet (constitutie).die Grondwet geeft de koningin weinig macht.

4.) Om de paar jaar worden de leden van een aantal politieke bestuursorganen rechtstreeks gekozen, namelijk van: · Het Europees Parlement; · De Tweede Kamer; · De Provinciale Staten; · De gemeenteraden; · De stadsdeelraden

* Vanaf achttien jaar en ouder hebben alle Nederlanders actief kiesrecht. * Het recht om je verkiesbaar te mogen tellen noemen we het passief kiesrecht. Om je verkiesbaar te stellen, moet je voldoen aan de volgende vier voorwaarden: · De partij moet zich officieel laten registreren bij de Kiesraad. · De partij moet in elke kieskring waar het wil meedoen een kandidatenlijst inleveren. · De partij moet in elk kiesdistrict waarin het mee wil doen de steunbetuiging van dertig Nederlanders hebben. · De partij moet 11.250,- betalen. Dit bedrag staat vast en is dus onafhankelijk van het aantal kiesdistricten waarin aan de verkiezingen deelgenomen wordt.

De meeste partijen die meedoen aan verkiezingen hebben een verkiezingsprogramma. Hierin staan de belangrijkste plannen en opvattingen van de partij vermeld. Er kan bijvoorbeeld in staan dat winkels 24 uur per dag open mogen zijn, minimumloon mag worden afgeschaft, enz. Degene die dit op TV enzo verteld, is de Lijsttrekker: de persoon die voor een partij als eerste op de lijst van kandidaten staat geplaatst. Hij of zij bepaalt tijdens de campagne het gezicht van de partij. Verkiezingen worden in NL gehouden via het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Bij 2e kamerverkiezingen worden de 150 zetels verdeeld op basis van alle uitgebrachte stemmen in het hele land. Bij de berekening wordt uitgegaan van de kiesdeler, dat wil zeggen de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor 1 zetel. Als je stemt, stem je niet op een partij, maar op een persoon. Voorkeurstemmen zijn dus stemmen op een speciaal iemand, of bijv een vrouw omdat die niet veel in de politiek zijn. Kabinet betekent: alle ministers en secretarissen samen. De onderhandelingen over welke partijen en personen ons land gaan besturen, staren meteen de dag na de Tweede-Kamerverkiezingen, we noemen dit proces de kabinetsformatie. Daarvan is het doel een aantal bekwame bestuurders, ministers en secretarissen te vinden die: · Het globaal eens zijn over het toekomstige beleid, bijv de aanpak van de criminaliteit en de opvang van asielzoekers. · Samen de steun hebben van de meerderheid van de tweede kamer. De kabinetsformatie verloopt in acht stappen: 1. De Koningin krijgt advies. 2. De Koningin benoemt een informateur. Dit is een ervaren politicus die kijkt welke partijen samen de meerderheid hebben in de Tweede Kamer en ook met elkaar willen samenwerken. De informateur krijgt ook opdracht de mogelijkheid te bestuderen van een ‘kabinet dat steunt op een zo groot mogelijke meerderheid in het parlement.’ 3. De informatie. De informateur overlegt eerst met de leiders van de partijen die ongv. Dezelfde ideeën hebben die zullen echter altijd verschillend denken over sommige onderwerpen, zoals de aanleg van nieuwe snelwegen. De informateur moet die meningsverschillen uit de weg ruimen, de partijen op 1 lijn brengen wat betreft de belangrijke onderwerpen. Dan is het nodig dat de partijen bereid zijn compromissen te sluiten. 4. De informateur gaat terug naar de koningin. Na afloop van zijn werkzaamheden brengt de informateur verslag uit aan de koningin. Als het hem niet is gelukt partijen bij elkaar te brengen en een regeerakkoord op te stellen, dan benoemt de koningin een nieuwe informateur. 5. De koningin benoemt een formateur. Deze moet ervoor zorgen dat hij de ministers en staatssecretarissen vindt die het regeerakkoord willen uit voeren. 6. De Formatie. De formateur overlegt over de verdeling van ministers en staatssecretarissen. 7. De formateur gaat terug naar de koningin. Als hij voor alle posten een minister en staatssecretaris heeft, gaat de formateur terug naar de koningin om te vertellen dat hij een nieuw kabinet heeft samengesteld. 8. De koningin benoemt het nieuwe kabinet. Het kabinet krijgt meestal de naam van de minister president, zoals het kabinet-Balkenende.

5. ) Regering = koningin + kabinet = ministers. Parlement = 1e + 2e Kamer. (1e kamer 75, 2e kamer 150) De ministers vormen het dagelijks bestuur. Het Parlement dat uit de Eerste en Tweede kamer bestaat heeft als belangrijkste taken het discussiëren en stemmen over wetsvoorstellen, en het controleren van ministers. De belangrijkste taak van de regering is de voorbereiding en uitvoeren van het overheidsbeleid. Dit gebeurt voornamelijk door: · Het opstellen van wetsvoorstellen; · Het uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten; · Het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement. De belangrijkste taken van de koningin zijn: · Het plaatsen van haar handtekening onder alle wetten; · Het voorlezen van de Troonrede op Prinsjesdag; · Het benoemen van ministers en (in)formateurs; · Het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid.

Het doel van het kabinetsbeleid is het uitvoeren van het regeerakkoord dat aan het begin van de kabinetsperiode is opgesteld. Binnen de ruimte die het regeerakkoord en de bestaande wetten bieden, moeten er natuurlijk voortdurend besluiten worden genomen over de meest uiteenlopende zaken, zoals een financiële meevaller, een staatsgreep in het buitenland, een overstroming. Daarom komt de ministerraad elke Vrijdag bijeen onder voorzittersschap van de premier.

Het parlement wordt gevormd door de Eerste en Tweede Kamer. Beide worden samen ook wel de Staten-Generaal genoemd. Parlementsleden zijn volksvertegenwoordigers, omdat zij door de bevolking worden gekozen.

De Tweede en Eerste Kamer
De Tweede Kamer heeft 150 leden die voor vier jaar worden gekozen. De 2e kamer behandelt als eerste elk wetsvoorstel en heeft het recht deze af te wijzen of te veranderen. In de eerste kamer, ook wel senaat genoemd, zitten 75 leden. De senaat kan een wetsvoorstel niet meer veranderen, maar mag het alleen in zijn geheel goed- of afkeuren. De 1e kamer is een soort extra controle van het werk van de 2e kamer. Het is duidelijk dat de Tweede kamer meer macht heeft dan de Eerste kamer. Alle kamerleden worden namens een bepaalde partij gekozen en behoren tot een fractie (gedeelte). Een fractie is de groep vertegenwoordigers van een politieke partij in een gekozen orgaan. Aan het hoofd staat telkens een fractievoorzitter. Die vaak woordvoerder is van zijn of haar partij. Met name voor de grote partijen, die vaak in het nieuws zijn, is het een belangrijke functie.

Ministers hebben wetgevende en uitvoerende macht. De wetgevende macht delen ze met het parlement: de meeste wetsvoorstellen worden ontworpen door ministers, maar het parlement stemt er uiteindelijk over. De uitvoerende macht is in handen van ministers. Zij bepalen hóé wetten worden uitgevoerd en nemen daar dagelijks allerlei besluiten over.

De politieke partijen in de Eerste en Tweede kamer kunnen worden verdeeld in regering en oppositiepartijen. De regeringspartijen zijn die partijen die ook deel uitmaken van de regering. De oppositiepartij, gevormd door alle partijen die niet in de regering zitten, zijn het vaak niet eens met de voorstellen van de regering. In de praktijk betekent dit dat zij vaker de regering ter verantwoording roepen of met eigen wetsvoorstellen komen.

WETGEVENDE + UITVOERENDE WETGEVENDE MACHT
De belangrijkste taken van het parlement zijn: · (Mede)wetgeving. Ministers maken de meeste wetsvoorstellen. Deze gelden echter pas als wet als het parlement ze heeft goedgekeurd! Kamerleden mogen een wetsvoorstel ook veranderen. · Controle van de Ministers. Het beleid van de ministers wordt steeds kritisch besproken in het parlement, vooral in de 2e kamer. Kamerleden stellen vragen aan de ministers en geven hun soms opdracht hun beleid te wijzingen.

Bij de (mede)wetgevende taak kan het parlement gebruikmaken van de volgende rechten: · Ten eerste heeft het parlement stemrecht bij wetsontwerpen. Over ieder wetsonderwerp word gestemd door de 1e en 2e kamer. · Ten tweede geeft het recht van initiatief de leden van de 2e kamer de mogelijkheid om wetsontwerpen in te dienen. · Ten derde betekent het recht van amendement dat onderdelen van een wetsvoorstel door de 2e kamer mogen worden gewijzigd. Als de meerderheid van de 2e kamer een amendement aanneemt, moet deze wijziging ook worden aangebracht. Ook bij de controleerde taak kan de 2e kamer gebruikmaken van een aantal rechten, waarmee de parlementsleden het beleid van de minister aan de orde kunnen stellen: · Het recht om mondelinge of schriftelijke vragen te stellen aan ministers of staatssecretarissen. · Het recht van interpellatie. Dus een minister ter verantwoording oproepen. · Het recht om een parlementaire enquête aan te vragen.

Vanaf 1994 vormden PvdA en VVD samen met D66 twee zogenaamde Paarse Kabinetten.

6) Politieke actoren zijn de personen, groepen, bestuursorganen en instanties die betrokken zijn bij het politiek besluitvormingsproces. Volgens de systeemtheorie komen politieke besluiten in 3 fasen tot stand: - invoer - omzetting - terugkoppeling
Bij de invoer brengt de samenleving allerlei eisen en wensen naar voren. De pressiegroepen proberen de politiek te beïnvloeden. Vaak is er sprake van tegenstrijdige belangen. We spreken van een politieke lobby als ze contact met politici zoeken. Wetten en andere maatregelen zijn nooit het eindpunt van de politiek. Besluiten roepen namelijk altijd reacties op uit de samenleving. De politiek kijkt ook of hun maatregelen effect hebben. Als een maatregel niet het gewenste effect heeft kan deze worden bijgesteld. Politieke besluitvorming verloopt ingewikkeld door zogenaamde omgevingsfactoren. Globaal kunnen we de omgevingsfactoren indelen in: - demografische kenmerken. De samenstelling van de bevolkingsopbouw. - Ecologische kenmerken. De wisselwerking tussen mens en milieu - Culturele kenmerken. De geschiedenis van een land en de daaraan gekoppelde gewoonten en gebruiken. - Economische kenmerken. - Technologische kenmerken - Sociale kenmerken. - Internationale verhoudingen
Naast de systeemtheorie kennen we ook het barrièremodel. Uitgangspunt hierbij is de constatering dat het in de praktijk niet eenvoudig is om (in korte tijd) goede en effectieve politieke besluiten te nemen. In dat verband spreekt men van barrières: er moeten steeds problemen worden overwonnen om een volgende stap te kunnen nemen in het proces van politieke besluitvorming. De eerste barrière die burgers moeten nemen bij een kwestie is het in de openbaarheid brengen van de problematiek. de tweede barrière: de volksvertegenwoordigers moeten de kwestie oppakken en er moet een politieke discussie ontstaan. De derde barrière betreft het formuleren van besluiten die de problematiek (deels) zullen oplossen. De regels of wetten moeten duidelijk, haalbaar en voor de bevolking aanvaardbaar zijn. De vierde barrière is de uitvoering van het besluit. Ministers, gedeputeerden en wethouders zijn politiek verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het land, de provincie en de gemeente. Omdat ze het zelf zo druk hebben maken ze gebruik van ambtenaren. Deze bereiden wetsvoorstellen voor en zorgen voor de praktische uitvoering van het beleid. Ambtenaren hebben vrij veel invloed. Men noemt het ambtenarenapparaat ook wel de Vierde macht. Pressiegroepen zijn groepen die trachten invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming. Ze worden ook wel de Vijfde macht genoemd. Er zijn drie soorten pressiegroepen: - belangengroepen. Die voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving opkomen. - Actiegroepen. Die zich voor korte tijd inzetten voor 1 duidelijke kwestie - Actieorganisaties. Die zich inzetten voor langere tijd voor 1 duidelijke kwestie. De vijf politieke functies van de media zijn: - de informatieve functie. Ze verstrekken en inventariseren informatie over allerlei politieke gebeurtenissen en besluiten. - De spreekbuisfunctie. De media vormen ook een klankbord voor allerlei standpunten die in de samenleving aanwezig zijn. Politici kunnen eraan aflezen wat er onder de bevolking leeft. - De onderzoekende of agendafunctie. Journalisten gaan vaak zelf op onderzoek uit. Ze signaleren problemen die er onder de bevolking leven. Journalisten hebben dan als taak om politici kritische vragen te stellen over de aanpak van deze problemen. - De commentaarfunctie. De media leveren kritiek op politieke besluiten. - De controlerende functie. De media kijken voortdurend of ministers, maar ook bedrijven en andere maatschappelijke personen, correct handelen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.