Politieke besluitvorming

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 3329 woorden
  • 29 mei 2006
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
16 keer beoordeeld

Factoren die het menselijk gedrag beïnvloeden: Andere mensen; sociale omgeving, onderzoeker, economische omstandigheden. Autoriteit; sancties, geleerd te gehoorzamen, verantwoordelijkheid.

Delegeren: Overdragen beslissingsrecht aan anderen

Maatschappelijke vraagstukken: Een probleem dat meer groepen in de samenleving raakt en dat door een gemeenschappelijke aanpak opgelost moet worden.

Bij tegenstrijdige belangen vindt er een afweging plaats aan de hand van: • Verschillende meningen en opvattingen over problematiek • Invloed die betrokkenen kunnen uitoefenen op de beslissers

4 invalshoeken: • Sociaal-economische invalshoek • Sociaal-culturele invalshoek
waarden: collectieve uitgangspunten en principes die mensen belangrijk vinden om na te streven. (kunnen verschillen per: individu/groep, plaats,tijd) normen:collectieve opvattingen over de manier waarop j je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen. • Politiek-juridische invalshoek: er wordt bekeken hoe een kwestie jurisch geregeld is, d.w.z. welke wetten er gelden en welke belangen hierbij het meest vertegenwoordigd zijn. • Vergelijkende/historisch-geografische invalshoek: is sterk verbonden met de 3 anderen.

Correlatie: Samenhang -> is er samenhang tussen A en B?

Causaal verband: Veroorzaakt A B?

Ceteris paribus: Alle andere factoren gelijkblijvend.

Politiek volgens Easton: Politiek is een bepaalde manier van besluiten over de vraag: Hoe schaarse middelen verdeeld moeten worden; Welke opvattingen algemeen geldig moeten zijn. Waarbij de manier van besluiten en de inhoud ervan ‘gezag moet hebben’ en daarmee steun krijgt van de meerderheid van de bevolking.

Politiek beleid: Het kiezen van een bepaalde oplossoing voor een maatschappelijk probleem en het inzetten van middelen om het beoogde politieke doel op een vastgesteld moment te bereiken.

De moderne samenlevingen hebben een staatsvorn d.w.z. dat er: • Een internationaal erkend gebied is; • Met een bevolking; • Waar gezag wordt uitgeoefend door een overheid.

Macht: Het vermogen om je wil aan anderen op te leggen

Overheidsgezag: Bevolking ervaart het als juist dat er bepaalde instanties de bevoegdheid hebben om macht uit te oefenen.

Representatieve democratie: Burgers bemoeien zich niet iedere dag met het bestuur van hun land en kiezen hiervoor vertegenwoordigers die in hun naam besturen.

Dictatuur: Macht in handen van 1 persoon of een kleine groep mensen waarbij controle onmogelijk is.

Portefeuille: Beleidsterrein waar een minister zich mee bezig houdt.

Fractie: Afgevaardigde van een politieke partij in de 2e kamer.

Algemene beschouwingen: Vergadering over begroting.

Motie van wantrouwen: Zwaarste motie die een kamer kan uitspreken

Rechtsstaat: Verhouding tussen burgers en overheid nauwkeurig wettelijk vastgelegd.

Klassieke grondrechten: • Recht op gelijke behandeling • Actief en passief kiesrecht • Vrijheid van drukpers, radio, tv en film • Recht van vereniging, vergadering en betoging • Vrijheid van godsdienst of levensovertuiging.

Sociale grondrechten: Betreffen de verplichtingen van de overheid om in de samenleving te zorgen voor een adequate: • Werkgelegenheid • Sociale zekerheid • Leefomgeving • Volksgezondheid • Woonruimte • Onderwijs

Belangrijkste kenmerken van parlementaire democratie in ons land zijn: • Regering verantwoording schuldig aan volksvertegenwoordiging • Alle burgers zijn gelijkwaardig en voor de wet gelijk • Er is algemeen kiesrecht waarbij iedere burger 1 stem heeft • Verkiezingen zijn vrij en geheim • Besluitvorming vindt plaats bij meerderheid der stemmen

Representatieve democratisch-model: Macht ligt in handen van politieke functionarissen, die door burgers gekozen zijn om voor en namens hen politieke besluiten te nemen.

Pluralistisch democratisch-model: Verschillende groepen in de samenleving die allemaal verschillende belangen vertegenwoordigen. Burgers zijn ook in de andere maatschappelijke organisaties actief.

Elitetheorie: Machtselite, die sleutelposities inneemt op sociaal-economisch en politiek terrein. Er is veel geconcentreerd in grote organisaties en instituties. Macht regering/parlement is daar nauwelijks tegen opgewassen.

Normatieve theorie: Hoe iets zou moeten zijn, of hoe je zou willen.

Theorieën over verdeling van macht hangt samen met opvattingen over de wenselijkheid van participatie van burgers in de politiek. Jaren ‘60/’70: samenleving moest democratischer en men werd lid van allerlei actiegroepen wat later weer een stuk minder werd. ’60: burgers werden mede door hogere opleidingsniveau mondiger en zelfbewuster en kwamen zefl ook op voor belangen. Er ontwikkelde zich antiautoritaire beweging die in 1e instantie voor vrouwen het recht op gelijke ontplooiing opeiste. Er ontwikkelden zich autoritaire crèches.

Collectieve belangen:Kwestie die voor meerdere personen van belang zijn en die zij ieder voor zich niet kunnen oplossen. Collectieve belangen hoeven niet door de overheid behartigd te worden, je kan ook particuliere organisaties inschakelen.

Particulier bedrijf: Er is hier sprake van een rechtsreeks verband tussen gebruik en kosten.

19e eeuw->overheid beperkt zich voornamelijk tot veiligheid van burgers. 20e eeuw->taken breidden zich verder uit. Er ontwikkelde zich een verzorgingsstaat.

2 manieren om te reageren als je het niet eens bent met politici: • Passief worden in politiek • Actief worden in politiek (politieke participatie)

Mogelijkheden voor politieke participatie: • Bij verkiezingen stemmen • Lid worden van politieke partij en in die partij actief worden • Je aansluiten bij pressie- of belangengroep • Ad hoc actievoeren voor centrale knelpunten • Je mengen in politiek debat door het schrijven van artikelen voor de opiniepagina’s van kranten

Tot 1970 opkomstplicht rechtplicht om te stemmen.

Een lage opkomst is om een aantal redenen zorgelijk: • Lage opkomst geeft geen goede weergave van de in de bevolking levende opvattingen. De mensen die wel stemmen krijgen evenredig grote invloed • Dit brengt de representativiteit van het gekozen bestuur in gevaar. • Een bestuur dat niet representatief is, dreigt zijn legitimiteit te verliezen. Conclusie: ook al is politieke betrokkenheid afgenomen, mensen zijn nog steeds betrokken bij de politiekmaar richten zich alleen op zaken die voor hen van belang zijn.

Om betrokken te zijn bij het openbaar bestuur is het nodig dat mensen het gevoel hebben dat: • De bestuurders beslissingen nemen over zaken die de kiezer aangaan • Hun mening door de bestuurders serieus genomen wordt • Er iets te kiezen valt

Decentralisatie: Doordat bestuurders dichter bij kiezers staan weten zij beter wat er onder de kiezers leeft en kunnen de kiezers gemakkelijker invloed uitoefenen op de besluitvorming. Risico: beleid kan per gemeente verschillen met als gevolg rechtsongelijkheid tussen de burgers.

Betrokkenheid van de kiezers zou vergroot kunnen worden door referendum maar dat zou dan beperkt zijn.

Kandidaten uit eigen regio zouden ertoe kunnen bijdragen dat kiezers zich meer in hun vertegenwoordigers kunnen herkennen en hen ook gemakkelijker ter verantwoording kunnen roepen. Probleem: kandidaten voelen zich verplicht om met name het belang van hun regio te behartigen. Kiesrecht
Alle Nederlandse staatsburgers die achttien jaar of ouder zijn hebben kiesrecht. Dit betreft zowel het actief kiesrecht, het recht om te kiezen, als het passief kiesrecht, het recht om gekozen te worden.

Kiesstelsel
Nederland kent een kiesstelsel gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging. Dat wil zeggen dat alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Een partij die 3 procent van het aantal stemmen krijgt, krijgt dus ook 3 procent van het aantal zetels.

Evenredig kiesstelsel: Het aantal stemmen dat je verdient is evenredig aan het aantal zetels die je krijgt. Kiesdeler
De hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor één zetel. Voordelen: iedere stem telt even zwaar mee bij de verdeling van de zetels, het is democratischer, de representativiteit van de partijen is hoger, het brengt specialisten voort. Nadelen: veel kleine partijen krijgen plaats in volksvertegenwoordiging waardoor debatteren soms onoverzichtelijk wordt, ook is het lastig om onderling afspraken te maken welke partijen in het dagelijks bestuur gaan zitten.

Districtenstelsel: Land wordt verdeeld in een aantal gebieden. Kandidaat die in een bepaald gebied de meerderheid haalt van de stemmen wordt afgevaardigd naar landelijk bestuur. Generalisten: hiervan wordt verwacht dat zij van alles op de hoogte zijn. Voordelen: besluitvorming gaat sneller, meer aandacht voor regio’s, kiezers kennen kandidaten beter, bevolking is meer betrokken bij de politiek, vel campagne gevoerd, kleine partijen niet aan bod. Nadelen: het is mogelijk dat de partij die in totaal de meeste stemmen krijgt toch het minst aantal zetels krijgt, er zijn alleen generalisten.

Kiesdrempel
Een partij moet dan een bepaald minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in de zetels. Een kiesdrempel heeft dus tot doel te voorkomen dat er te veel kleine partijen in de volksvertegenwoordiging , oftewel het parlement, komen.

Lijsttrekker
Een lijsttrekker is de persoon die als eerste op de kandidatenlijst is geplaatst. Hij of zij bepaalt tijdens de verkiezingen het gezicht van de partij.

Zwevende kiezer
Zwevende kiezers zijn mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen en ook nu nog niet weten op welke partij ze dit keer zullen stemmen.

Voorkeursstem
Het komt steeds vaker voor dat kiezers vanuit een bepaald motief hun stem bewust op een specifieke persoon op de kieslijst uitbrengen. We spreken dan van een zogenaamde voorkeursstem.

Trias politica: • Wetgevende macht: Stelt de wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden. Deze macht is in handen van de regering(ministers,koningin) en parlement (1e en 2e kamer) Wetsvoorstellen worden door minister ingediend maar het parlement beslist uiteindelijk of het voorstel een wet wordt. Maar omdat in Nederland de wetgevende en de uitvoerende macht niet strikt gescheiden zijn, komt het wel voor dat de regeringspartijen in het parlement wetten opnemen waartegen zij eigenlijk bezwaar hebben. • Uitvoerende macht: Zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten ook worden uitgevoerd. Hiervoor zijn in ons land de ministers verantwoordelijk. Het parlement zou moeten controleren of de uitvoering van wetten ook goed gaat, maar dat gebeurt niet altijd goed genoeg. Scheiding wetgevende en uitvoerende macht: Is in ons land niet strikt doorgevoerd want ministers hebben zowel wetgevende als uitvoerende macht, wetgevende macht delen ze met parlement. • Rechterlijke macht: Beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. Deze macht is in handen van onafhankelijke rechters. Zij kijken of iemand een wet overtreedt en kunnen een overtreder bestraffen, ook oordelen zij in situaties waarin burgers onderling conflict hebben.

Regering: Het dagelijks bestuur is in handen van de regering. (staatshoofd + ministers)

Ministerraad: Beleidsvoornemens worden hierin besproken (voorzitten: minister-president, premier)

Staatssecretarissen: Onderdelen het takenpakket van een minister

Kabinet: Minister + staatssecretarissen, zijn verantwoording schuldig aan volksvertegenwoordiging en kunnen in de 1e en 2e kamer op het matje geroepen worden. Dit geldt niet voor het staatshoofd:onschendbaar.

Ambtenaren: Een minister (en eventueel staatssecretarissen) hebben een eien ministerie waar veel ambtenaren voor hen werken. Ambtenaren bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen.

De koningin: Nederland is een constitutionele monarchie met een democratisch parlementair stelsel. Belangrijkste taken koningin: • Plaatsen handtekening onder alle wetten • Voorlezen troonrede op prinsjesdag • Benoemen van ministers en (in)formateurs • Het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid. Staatshoofd heeft in een constitutionele monarchie vooral een ceremoniële functie. ‘het geheim van Huis ten Bosch’ Hoewel de koningin onschendbaar is geeft zij wel eens adviezen, maar deze zijn geheim.

Presidentiële stelsels: Het staatshoofd wordt niet door erfopvolging aangewezen. Er is sprake van scheiding der machten. Parlement kan geen ministers wegsturen. Nadeel president: de niet0regeringspartijen proberen met alle middelen het regeren zo moeilijk mogelijk te maken.

‘impeachement-procedure’ Parlement kan dit starten om minister of president uit zijn ambt te ontzetten.

Informateur: Iemand die uitzoekt welke partijen gezamenlijk een beleid zouden kunnen vormen dat op voldoende steun kan rekenen in de 2e kamer. 1e stap: partijen die samen een regering willen vormen moeten een overeenstemming bereiken over de hoofdlijnen van het te voeren beleid. De afspraken worden opgenomen in het regeerakkoord.

Troonrede: Hierin worden door de koningin de hoofdlijnen van het te voeren beleid uiteengezet, in de miljoenennota wordt exact aangegeven welke concrete voornemens er zijn op elk beleidsterrein en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is.

Formateur: Iemand die daadwerkelijk een kabinet gaat vormen.

Als kabinet aftreedt, zijn er 2 mogelijkheden namelijk: • Er wordt een (in)formateur benoemd, die de mogelijkheden voor de vorming van een nieuw kabinet onderzoekt. • Er worden verkiezingen uitgeschreven om een nieuwe 2e kamer te kiezen

Staten-Generaal: Volksvertegenwoordiging -> parlement

De Tweede Kamer: 150 leden, rechtstreeks gekozen, fulltimebaan
3 taken: • Zij is medewetgever • Zij beslist mee over de financiële middelen • Zij controleert de regering
Formele middelen van de 2e kamer om medewetgevende taak te vervullen: • Het aanvaarden/verwerpen van wetsvoorstellen • Het recht van amendement (wijzigen wetsvoorstellen) • Het recht van initiatief (zelf mogen indienen van wetsvoorstelleb) • Het budgetrecht (het verwerpen/wijzigen van begrotingen)

Informele middelen van de 2e kamer om wetgevende taak te vervullen: • Lobbyen bij eigen ministers • Overleg met ambtenaren en pressiegroepen voor het verwerven van steun • Gebruik van massamedia • Uitoefenen van druk op de bewindspersoon via de politieke partij waar hij/zij lid van is. 2e kamer kan haar taak van de controle van de regering uitoefenen door: • Het vragenrecht • Het recht van interpellatie (bewindspersoon uitnodigen voor uitleg) • Recht van motie • Recht van enquête

De Eerste Kamer: Senaat, 75 leden, geen fulltime baan, indirect gekozen door de Provinciale Staten, ‘laatste controle’, kan geen verandering in wetsvoorstel aanbrengen wel recht om schriftelijk vragen te stellen/parlementaire enquête instellen. Belangrijkste taak: controleren of een wetsvoorstel inhoudelijk in overeenstemming is met eerdere wetgeving en de grondwet.

Dualisme: Een duidelijk onderscheid tussen de uitvoerende macht van de overheid en de controlerende macht door het parlement.

Monisme: Het dagelijks bestuur vormt als het ware de vooruitgeschoven post van de volksvertegenwoordigers.

Politieke agenda: Mensen met een bepaald belang waarvoor politieke bestuurders oplossingen gaan bedenken. Degenen die belang bij de oplossing van het probleem hebben moeten dus proberen om invloed uit te oefenen op degenen die macht hebben om het probleem op te lossen. Uiteindelijk moeten oplossingen voor het gesignaleerde probleem resulteren in beleidsmaatregelen,

Stappen die doorlopen worden voordat een wet tot stand komt: 1. Er ontstaan maatschappelijke problemen. 2. De problemen moeten worden gesignaleerd, als probleem erkend worden en omgezet in politieke eisen
3. Er worden ideeën geopperd die leiden tot politieke stellingnamen van politieke partijen
4. Onderwerp kan worden besproken in ministerraad, 2e kamer en door ambtenaren, 5. Na formulering van voorgestelde plannen wordt door voor- en tegenstanders daarop commentaar geleverd. 6. Verantwoordelijke minister of staatssecretaris dient wetsvoorstel in bij de 2e kamer. Als ie wordt goedgekeurd door 1e en 2e kamer wordt het gepubliceerd in het Staatsblad
7. ministers moeten de wet gaan uitvoeren en handhaven en worden de uitvoerende ambtenaren aan het werk gezet.

Gedeputeerde Staten
De voorzitter van zowel de Gedeputeerde Staten als van Provinciale Staten is de Commissaris van de Koningin.

Commissaris van de Koningin
Hij of zij wordt benoemd. Officieel door de koningin, in de praktijk door de minister van Binnenlandse Zaken. De provinciale staten kunnen laten weten wat voorn soort persoon zij graag zouden willen.

Gemeenteraad
Het bestuur van de gemeente word gevormd door de gemeenteraad. Ze worden eens in de vier jaar rechtstreeks gekozen. Het aantal gemeenteraadsleden is afhankelijk van het aantal inwoners in de gemeente. Aan verkiezingen mogen ook buitenlandse mensen meedoen mits zij minimaal 5 jaar in Nederland wonen.

Burgemeester
De burgemeester wordt voor zes jaar benoemd. De procedure voor de benoeming is vergelijkbaar met die van de Commissaris van de Koningin.

College van B&W
Dit is het dagelijks bestuur van de gemeente. De wethouders worden door de coalitiepartners geselecteerd.

AMVB Algemene Maatregel Van Bestuur
Hebben betrekking op onderdelen van wetten die snel gewijzigd moeten worden. KB Koninklijke Besluiten
Betreffen 1 specifiek geval: benoeming burgemeester

Systeemmodel:

Een politiek systeem moet in staat zijn schaarse goederen en diensten te (her)verdelen en tegelijkertijd deze verdeling in voldoende mate aanvaard te krijgen.

Omgevingsfactoren: • economische omstandigheden • politieke cultuur (gewoonten en tradities) • geografische factoren • internationale verdragen en verplichtingen • technische ontwikkelingen en mogelijkheden • sociale omstandigheden • demografische factoren
Interne factoren zijn specifiek voor Nederland, externe voor internationale omstandigheden.

Barrièremodel:

(her)kennen Afwegen Besluitvorming Uitvoering
van problemen

Politieke actoren: • Ambtenaren: Geen enkele overheid kan zonder ambtenarenapparaat of overheidsbureaucratie ambtenaren zijn werknemers van de overheid die opdrachten van de regering van ministers die ze moeten uitvoeren. Normaal gesproken zouden de ambtenaren op een hiërarchische structuur moeten werken dat betekent dat iedere ambtenaar verantwoording schuldig aan een hogere ambtenaar en die ambtenaar is dan weer verantwoording schuldig aan de ministers. Tegenwoordig is dit niet meer zo de ambtenaren zijn de vierde macht geworden. Want zowel bij de voorbereiding als bij de uitvoering van besluiten kan de invloed van ambtenaren groot zijn. Voordelen: burgers moeten allemaal dezelfde procedures doorlopen. Ze krijgen dus allemaal een gelijke behandeling
Nadelen: veel regels en veel vertraging waardoor inefficiënt en ondoelmatig. Je kunt de ambtenaren moeilijk controleren. Verkokering men werkt tegen elkaar in.

• Adviesorganen
het kabinet kan beroep doen op adviesorganen die kunnen de ministers adviseren over het te voeren beleid. - de Raad van State; voorzitter is het staatshoofd. De raad van state moet advies geven over alle wetsvoorstellen, voorstellen tot algemene maatregelen van bestuur en voorstellen tot goedkeuring van verdragen. - De Sociaal Economische Raad; dit college is samengesteld uit vertegenwoordigers van de werknemers, werkgevers en de overheid. De vertegenwoordigers van de overheid worden kroonleden genoemd. De SER adviseert over het sociaal-economische beleid. - De wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WWR) - Planbureaus; deze kan de regering ook inzetten het zijn wetenschappelijke instellingen die kennis en inzicht moeten geven voor onderbouwing van het te voeren overheidsbeleid. Twee voorbeelden zijn het CP en het SCP - Onderwijsraad; ziet erop toe dat op het terrein can onderwijs een wetsvoorstel of een aangekondigde maatregel niet van deze onderwijszuilen onevenredig zou benadelen/bevoordelen.

Pressiegroepen: Trachten invloed uit te oefenen op politieke besluitvorming op 1 speciaal onderdeel (5e macht) 3 soorten: • Belangengroep (meerdere doelen van 1 bepaalde groep, professioneel, lange duur) • Actiegroep (1 doel, soms gericht op meerdere of 1 groep, niet-professioneel, korte duur) • Actie-oganisaties (zetten zich langere tijd in voor 1 doel) Manieren invloed uitoefenen van pressiegroepen: • Lobbyen bij politici • Demonstraties organiseren • Publiciteitscampagne opzetten

De 6 politieke functies van de media zijn: - de informatieve functie. Ze verstrekken en inventariseren informatie over allerlei politieke gebeurtenissen en besluiten. - De spreekbuisfunctie. De media vormen ook een ‘klankbord’ voor allerlei standpunten die in de samenleving aanwezig zijn. Politici kunnen eraan aflezen wat er onder de bevolking leeft. - De onderzoekende of agendafunctie. - De commentaarfunctie. - De controlerende functie. - De integratiefunctie

Collectieve belangen
De overheid voert in ons land een aantal taken uit waarover de burgers het eens zijn dat ze belangrijk zijn en die niet, of niet zo goed, door iedereen zelf geregeld kunnen woorden. Het kenmerk is dus dat de burgers vrijwillig een bepaalde mate van dwang aanvaarden.

Ideologie
Het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving.

Progressief
Progressief heeft in de politiek de betekenis van vooruitstreven. Progressieve politici benadrukken de gebreken in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen en hebben daarom vaak contact met actiegroepen.

Conservatief
Conservatief heeft de betekenis van behoudend. Conservatieve politici benadrukken met name datgene wat al is bereikt. Zij hebben daarom meer aandacht voor traditionele waarden en normen als gehoorzaamheid en trouw en houden graag de regelingen in ons land bij het oude.

Reactionair
Soms wordt er door politieke conservatieven naar gestreefd om oude regels die inmiddels door moderne bepalingen zijn vervangen te herstellen.

Links in de politiek
Linkse politiek sluit direct aan op de progressieve uitgangspunten. Maar daarbij benadrukt links ook het uitgangspunt van gelijkwaardig.

Rechts in de politiek
Rechtse politiek sluit vaak aan bij conservatieve uitgangspunten. Rechts legt daarbij de nadruk op (persoonlijke en economische) vrijheid. Daarom pleit rechts voor een passieve overheid.

Liberalisme
Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en verdraagzaamheid zijn sleutelbegrippen in de liberale traditie. Kenmerken uit die tijd waren: Economische vrijheid, politieke vrijheid, rationalistische individualisme. Dat wil zeggen dat liberalen ervan uitgaan dat wanneer iedereen zijn eigenbelang nastreeft, dat voor de gehele samenleving het beste resultaat oplevert.

Socialisme
Het socialisme gaat ervan uit dat de mogelijkheden voor elk individu om zich te ontplooien ongelijk verdeeld zijn. Het socialisme wordt vooral gekenmerkt door het streven naar gelijkheid.

Confessionalisme
In het confessionalisme baseren mensen hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. In het confessionalisme gaat men uit van een organische staatsopvatting. Die opvatting is een van de redenen waarom katholieken en protestanten zoveel moeite hadden met alle veranderingen die in de negentiende eeuw op hen afkwamen.

Politieke partijen hebben een aantal belangrijke functies voor het proces van politieke besluitvorming: • Articulatiefunctie • Informatieve functie • Integratiefunctie • Participatiefunctie • Selectiefunctie

VVD
Individu belangrijk, overheid mag niet teveel ingrijpen zodat persoonlijke en economische vrijheid niet aangetast worden.

CDA
Mensen moeten zich zo veel mogelijk gezamenlijk zien te redden, zorg voor zwakkeren maar overheid moet niet al die zorg op zich nemen, zorgzame of verantwoordelijke samenleving

PVDA
Eerlijke spreiding macht, kennis en inkomen,zwakkeren beschermen, overheid moet optreden om een grote ongelijkheid te voorkomen.

GroenLinks
Milieu belangrijk, rechtvaardige welvaartsverdeling in de wereld

SP
Uitgangspunt: je maakt niet alleen politiek in de Kamer of in de gemeenteraad

D66
Praktische boordeling van de problemen, burgers directer bij politiek betrokken.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.