Korte samenvatting Politieke Besluitvorming
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1. Wat is politiek?
Politiek (in ruime zin) gaat over:
- het proces waarin groepen mensen zoveel mogelijk van hun wensen/belangen gerealiseerd proberen te krijgen,
- en over de vraag wie het recht heeft hierover beslissingen te nemen
Andere definitie: het proces waarbij maatschappelijke tegenstellingen worden uitgevochten (par. 1.5).
Politiek in ruime zin heeft betrekking op alle organisaties en groepen mensen. In het boek gaat het vooral om politiek in enge zin, nl.besluitvorming door de overheid (landelijk, provinciaal en op gemeente niveau).
1.2 wat is beleid?
- Het kiezen van doelen
- het inzetten van middelen om deze doelen te bereiken
Twee aspecten van beleid:
- de manier waarop het beleid tot stand komt: met andere woorden, het proces van besluitvorming
- de inhoud van het beleid, d.w.z. de besluiten zelf.
1.3 Overheid en staat
Onder een staat verstaan we:
- een groep mensen
- met een bepaald grondgebied
- geregeerd door een soevereine macht
Soevereine macht is de hoogste macht. De dragers van de soevereine macht zijn geen verantwoording verschuldigd aan anderen buiten het eigen grondgebied.
1.4. taken van de overheid.
- zorg voor openbare orde en veiligheid
- zorg voor sociaal-economische zaken
- zorg voor sociaal-culturele zaken
1.5: zie boven
Hoofdstuk 2. Modellen voor het proces van politieke besluitvorming
2.1. De systeemtheoretische benadering.
Het proces van besluitvorming kan door middel van modellen worden weergegeven. In dit hoofdstuk worden twee modellen besproken, nl. het systeemmodel en het barrièremodel.
2.2. De eerste fase van het systeemmodel is de invoer:
de invoer bestaat uit alle wensen en eisen die vanuit de samenleving naar voren worden gebracht.
De poortwachter of sluiswachters zijn degenen die ervoor zorgen dat een deel van de eisen en wensen onder de aandacht van politici komen
2.3 Hierna volgt de omzettingsfase (een wens/eis moet worden omgezet – geconverteerd – in een besluit). De omzetting bestaat uit drie fasen
- de agendavorming
of iets wel/niet op de politieke agenda komt hangt af van:
- wordt een situatie door veel mensen als onjuist ervaren
- komt deze ‘onjuiste’ situatie veel voor?
- kan de ‘onjuiste’ situatie worden veranderd?
- komt de eis langs de sluiswachters
- is er ruimte op de politieke agenda?
- de beleidsvoorbereiding
het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van beleidsadviezen of plannen
- de beleidsbepaling
het nemen van een besluit
2.4. Tenslotte volgt de uitvoer en daarna eventueel de terugkoppeling
de uitvoer is het daadwerkelijk – laten – uitvoeren van een genomen besluit.
Terugkoppeling: indien veel mensen ontevreden zijn over het besluit zullen ze proberen de kwestie opnieuw op de politieke agenda te krijgen.
2.5 de omgeving van het politieke systeem
Onder omgeving verstaan we alle invloeden van buitenaf (buiten de kwestie die aan de orde is).
De ‘omgeving’ bestaat zowel uit
- kenmerken van de eigen samenleving
- als uit relaties met andere landen
2.6. Kritiek op het systeemmodel (alleen VWO)
- de besluitvorming verloopt niet altijd precies volgens de genoemde fasen
- het model geeft geen waardeoordeel
- het model geeft te weinig aandacht aan alles wat er tijdens de invoerfase al laats kan vinden
- het model biedt geen ruimte aan verzet tegen het recht van een overheid om besluiten te nemen
- het model houdt geen rekening met politieke cultuur
2.7. De barrière benadering
Bij het barrière model staat de vraag centraal welke hindernissen moeten worden overwonnen om een wens om te zetten in een concrete daad.
Bar 1: steun verwerven voor de eigen eis/wens (publieke aandacht krijgen)
Bar 2. Politieke aandacht proberen te krijgen (bij welke politieke partij past jouw eis/wens?)
Bar 3. De mensen die een besluit over de kwestie zullen gaan nemen aan jouw kant proberen te krijgen.
Bar 4. In de gaten houden of de uitvoering van het besluit op de gewenste manier plaats vindt (ingrijpen als dat niet het geval is).
2.8. Een geïntegreerd model (alleen VWO)
het in elkaar schuiven van de twee modellen
Hoofdstuk 3. Een typering van het Nederlands staatsbestel
3.1. Democratie
In een democratie ligt de soevereine macht bij de bevolking
3.2. Volksdemocratie en westerse democratie.
In een volksdemocratie ligt de macht in handen van één partij ( communistische of socialistische) die regeert vóór – in het belang van – de bevolking. De partij maakt uit wat wel/niet in het belang is van de bevolking
Westerse democratie : ‘regering door de bevolking’ ; meerdere partijen met verschillende opvattingen over wat in het ‘algemeen belang’ is, of die juist opkomen voor hun eigen belangen.
3.3. Democratie in Nederland
In de grondwet is de basis van het bestuur van het land.
In de grondwet staan de hoofdlijnen van de rechten en plichten van overheid en burgers.
- Bijv. art 4: Iedereen heeft kiesrecht en iedereen mag zich verkiesbaar stellen
- de volksvertegenwoordiging is de hoogste macht in het land
- besluiten worden altijd genomen met meerderheid van stemmen
- alle mensen in het land zijn gelijkwaardig en moeten in gelijke omstandigheden gelijk worden behandeld (art. 1)
Een rechtsstaat is een land waarin de overheid niet willekeurig mag optreden, maar zich moet houden aan wetten. De wetten beschermen de burgers tegen willekeur door de overheid. In een rechtsstaat:
- zijn de grondrechten van de burgers vastgelegd (meestal in een grondwet)
- is de rechterlijke macht is onafhankelijk van de overheid
- is het bestuur openbaar.
- geldt het legaliteitsbeginsel.
3.4 De Parlementaire democratie
De Nederlandse (parlementaire) democratie is een representatie-democratie ofwel een indirecte democratie; d.w.z. de bevolking is niet in zijn geheel rechtstreeks bij het bestuur van het land betrokken, maar legt het bestuur van het land in handen van gekozen vertegenwoordigers. (‘representeren’ = ‘vertegenwoordigen’)
De gekozen vertegenwoordigers besturen het land namens de burgers, maar de genomen besluiten zijn niet altijd representatief voor de mening van de meerderheid van de bevolking.
[oorzaken van gebrek aan representativiteit niet verplicht]
Dit heeft verschillende oorzaken:
- mensen die op een bepaalde partij stemmen zijn het vaak niet op alle punten helemaal eens met de standpunten van die partij
- sommige mensen vinden dat hun ideeën en belangen bij geen enkele partij terug zijn te vinden
3.5 Parlementair en presidentieel stelsel
In een parlementair stelsel wordt onderscheid gemaakt tussen een staatshoofd en een regeringsleider. In Nederland is het staatshoofd een constitutionele vorst, maar het staatshoofd kan ook een president zijn (bijv. in Duitsland of Italië). Het staatshoofd heeft heel weinig politieke macht. De regeringsleider (minister-president, premier of eerste-minister genoemd) heeft de politieke leiding in het land. De ministers zijn verantwoording verschuldigd aan het parlement.
In een presidentieel stelsel is de president zowel staatshoofd als regeringsleider. De president benoemd en ontslaat ministers. De ministers zijn geen verantwoording verschuldigd aan de volksvertegenwoordiging, maar alleen aan de president.
3.6 Kiesstelsel
Nederland kent een stelsel van evenredige vertegenwoordiging, d.w.z. het percentage van de uitgebrachte stemmen is recht evenredig met het percentage zetels in de kamer (10% van de stemmen = 10% van de zetels).
In een districtenstelsel kiezen de mensen vertegenwoordigers voor hun district. Elk district vaardigt vertegenwoordigers af naar het nationale parlement. Aleen de partij die in het betreffende district de meeste stemmen krijgt, krijgt een zetel (of zetels) in het nationale parlement. Dit heet een meerderheidsstelsel.. Er zijn landen die een beperkt districtenstelsel kennen. In een dergelijk systeem krijgen ook de partijen die in een bepaald district op de tweede of derde plaats zijn geëindigd zetel(s) in het parlement.
Hoofdstuk 4. Regering en Parlement
4.1.In dit hoofdstuk wordt besproken welke rol de regering en de volksvertegenwoordiging spelen in het besluitvormingsproces. Deze actoren spelen de hoofdrol in de omzettingsfase.
4.2. De koning
Het staatshoofd heeft in Nederland heel weinig politieke macht. Het staatshoofd heeft een aantal formele taken, zoals het mede-ondertekenen van wetten en het benoemen van een (in)formateur tijdens een kabinetsformatie en – na de formatie – het officieel benoemen van de ministers. Formeel is het ook het staatshoofd die ministers ontslaat (bij een ministers - of kabinetscrisis). Het staatshoofd kan hierover zelf niets besluiten. Ze voert alleen uit wat de volksvertegenwoordiging wil. [verdere inhoud van 4.2. niet verplicht]
4.3 De ministers
De regering bestaat uit: staatshoofd, ministers en staatssecretarissen. Andere woorden voor de ministers tezamen zijn kabinet en ministerraad. (op het niveau van de provincie: commissaris van de koningin en gedeputeerde staten; op het niveau van de gemeente: burgemeester en wethouders).
Trias politica. Montesquieu maakte onderscheid tussen drie aspecten van staatsmacht, nl. de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht.
- De wetgevende macht: in ‘zuivere vorm’ berust deze macht bij de volksvertegenwoordiging. In Nederland hebben volksvertegenwoordiging en regering samen de wetgevende macht. Bij verschil van mening tussen regering en parlement geeft de wil van de volksvertegenwoordiging de doorslag.
- De uitvoerende macht: in handen van de regering
- de rechterlijke macht: de rechtspraak is in handen van onafhankelijke rechters.
4.4. Het parlement
De volksvertegenwoordiging (het parlement) bestaat – op landelijk niveau – uit de Eerste en de Tweede Kamer (op het niveau van de provincie zijn de provinciale staten de volksvertegenwoordiging; op het niveau van de gemeente is dit de gemeenteraad).
Het parlement heeft twee hoofdtaken:
- wetgeving (samen met de regering)
- controleren van de regering.
Om deze taken te kunnen uitvoeren hebben volksvertegenwoordigers een aantal formele bevoegdheden: De leden van de Tweede Kamer hebben al deze bevoegdheden, de leden van de Eerste Kamer hebben geen recht van initiatief en amendement.
- Het aannemen of afwijzen van wetsvoorstellen
- Recht van initiatief
- Recht van amendement
- Budgetrecht
- recht om (mondeling en schriftelijk) vragen te stellen aan de ministers
- recht van interpellatie
- recht om moties in te dienen
- recht van enquête
Daarnaast hebben de kamerleden informele middelen om hun taken uit te voeren:
- lobbyen bij ministers van hun eigen partij
- overleggen met pressiegroepen
- overleggen met ambtenaren
- inschakelen van massamedia
- druk uitoefenen via hun partij
4.5 De machtsverhouding tussen regering en parlement.
In principe is de verhouding dualistisch: ze hebben elk hun eigen taken en bevoegdheden en kunnen elkaar tegenwerken. We spreken van monisme als het parlement de regering weinig ‘tegenspel’ biedt. Er komt (te) veel macht bij de regering.
[oorzaken monisme alleen VWO]
- wetgeving in formele zin wordt vervangen door kader- of raamwetten of door algemene maatregelen van bestuur
- de omvang van het ambtelijk apparaat en de deskundigheid van de ambtenaren geeft de regering een overwicht bij de wetgevende taak
- regeerakkoorden leggen het beleid vaak al tot in detail vast. Regeringspartijen voelen zich verplicht zich aan het regeerakkoord te houden
- regeringspartijen willen vaak geen kabinetscrisis en stemmen daarom in met wetsvoorstellen waar ze eigenlijk tegen zijn.
manieren om de macht van het parlement te vergroten;
- kamerleden binnen een fractie specialiseren zich op een bepaald beleidsterrein (vaak hebben fracties beleidsmedewerkers in dienst om hen te helpen).
- de kamer wordt al tijdens de beleidsvoorbereiding bij de besluitvorming betrokken (o.a. door bespreking van beleidsplannen in vaste kamercommissies).
4.6 Coalities
Een regeringscoalitie: partijen die met elkaar de regering vormen. (regeringspartijen). De overige partijen in de Kamer vormen de oppositie.
De regeringspartijen hebben verschillende partijprogramma’s en politieke uitgangspunten. In een regeerakkoord leggen ze vast wat hun gemeenschappelijke beleid zal zijn.
Hoofdstuk 5 Ambtenaren, adviescolleges en planbureaus.
5.1. De niet-politieke actoren in de omzettingsfase
In dit hoofdstuk worden helpers en adviseurs van de regering besproken. Het zijn niet-politieke actoren, omdat ze niet door middel van verkiezingen in functie zijn gekomen, en geen verantwoording hoeven af te leggen aan de bevolking.
5.2. De bureaucratie: Ideaal-typisch:
- hiërarchische structuur (ambtenaren zijn verantwoording verschuldigd aan hun directe superieur; aan het hoofd van de hiërarchie staat de minister, die als enige politieke verantwoordelijkheid draagt, d.w.z. verantwoording moet afleggen aan de volksvertegenwoordiging)
- ambtenaren werken volgens vaste regels en procedures
- de regels zijn voor alle burgers gelijk. (de regels worden uitgevoerd ‘zonder aanziens des persoons’).
5.3. de vierde macht.
In de praktijk hebben ambtenaren veel meer macht dan ze ideaal-typisch zouden mogen hebben. Ze worden daarom wel de ‘vierde macht’ genoemd. Ambtenaren hebben invloed tijden twee fasen van het besluitvormingsproces:
- de beleidsvoorbereiding: ambtenaren hebben meer kennis dan een minister, omdat ze veel langer op hun post zitten, en zich op een (deel) terrein kunnen specialiseren.
- de beleidsuitvoering: de regels die ze moeten uitvoeren laten vaak ruimte voor eigen interpretatie.
5.4 Knelpunten in de bureaucratie
- Door het grote aantal regels werkt de bureaucratie vaak traag en ondoelmatig, maar als ambtenaren meer vrijheid van handelen zouden krijgen zou er ongelijke behandeling van burgers ontstaan.
[5.4. verder alleen VWO]
- het werk van ambtenaren is vaak moeilijk controleerbaar; verantwoordelijkheid kan altijd doorgeschoven worden.
- verkokering: ambtenaren van verschillende ministeries of afdelingen binnen een ministerie weten van elkaar niet wat ze doen. Hierdoor kan er tegenstrijdigheden in de regels ontstaan.
Problemen in de bureaucratie kunnen een beetje verholpen worden door een betere organisatie, maar helemaal kunnen ze niet opgelost worden, omdat gelijke behandeling nu eenmaal vaste regels en procedures vereist.
5.5 Adviesorganen
Twee belangrijkste adviesorganen van de regering zijn:
- de Raad van State
- moet voor elk wetsvoorstel om advies gevraagd worden
- is het hoogste beroepsorgaan voor een burger die een conflict heeft met de overheid.
- De Sociaal-Economische Raad (komt bij het thema ‘mens en werk’ aan de orde)
5.6 Planbureaus
Kunnen de regering adviseren (wetenschappelijk onderbouwen van het te voeren beleid).
De belangrijkste zijn:
- het Centraal-planbureau en het Sociaal-cultureel planbureau.
(par. 5.5. en 5.6: HAVO alleen deze samenvatting; VWO alles)
Hoofdstuk 6
6.1. Bruggen tussen overheid en burger.
Dit hoofdstuk gaat over de rol van politieke partijen en massa media bij het besluitvormingsproces. Rol van massamedia komt later aan de orde: voor nu alleen onthouden dat ze vaak een ‘poortwachtersrol’ vervullen.
6.2. De functies van politieke partijen
Politieke partijen zijn verenigingen van burgers met (min of meer) dezelfde eisen/wensen. Door zich te organiseren in een partij willen ze proberen die wensen/eisen uitgevoerd te krijgen. Door mee te doen aan de verkiezingen komen een aantal leden van een partij in de volksvertegenwoordiging, en eventueel in de regering. Als lid van een partij zullen ze proberen zoveel mogelijk wensen/eisen van de partij proberen uit te voeren. De partij heeft echter geen onbeperkte zeggenschap over wat de leden die in het parlement zitten of minister zijn precies doen. De fractieleden van een partij en de ministers hebben macht en bevoegdheden die in de grondwet zijn vastgelegd (zie hoofdstuk 4).
In de samenleving vervullen politieke partijen verschillende functies
- communicatiefunctie: politieke partijen dragen bij aan de communicatie tussen kiezers en gekozenen.
- selectiefunctie: politieke partijen stellen kandidaten voor vertegenwoordigende- en bestuurlijke organen. (kadervorming: scholing van mensen om in die organen goed te kunnen functioneren)
- integratiefunctie: wensen/eisen van – een deel van – de burgers wordt in partijprogramma’s vastgelegd. Er wordt een samenhangend geheel van gemaakt.
- participatiefunctie: proberen mensen te interesseren voor deelname aan politieke processen.
Hoofdstuk 7 Mogelijkheden van de burger
7.1. de plaats van de burger in het politieke proces
de burgers spelen vooral een rol in de invoer (en terugkoppelings) fase.
7.2. De grondwet en de burger
In de grondwet (vooral in hoofdstuk 1) staan de belangrijkste politieke rechten van de burgers (‘klassieke grondrechten’ ‘ of klassieke vrijheidsrechten’ genoemd).
- actief en passief kiesrecht
- recht om verzoekschriften in te dienen
- vrijheid van meningsuiting
- recht tot vereniging
- recht tot vergadering en betoging
- recht op vrijheid van godsdienst is ook een belangrijk burgerrecht, maar heeft niet rechtstreeks te maken met deelname aan de besluitvorming. Voor artikel 1 (het anti-discriminatieartikel) geldt hetzelfde.
7.3. Politieke participatie
1. electorale participatie: deelnemen aan de verkiezingen
2. conventionele participatie: deelnemen aan de besluitvorming binnen het bestaande politieke stelsel. Participatie via politieke partijen, en via pressiegroepen en belangenorganisaties. Er is geen conflict tussen burger en overheid (er zijn natuurlijk wel meningsverschillen).
3. protestparticipatie. Er is sprake van conflict tussen burgers en de overheid.
7.4. Burgerlijke ongehoorzaamheid
Bij de eerste vier genoemde vormen van protest is er wel sprake van conflict, maar willen de burgers het politieke stelsel zelf niet omverwerpen. Bij de vormen 5 t/m 9 erkent men het gezag van de overheid helemaal niet meer. (men wil bijv. een buitenlandse bezetter verjagen of een dictatuur omverwerpen)
Bij de eerste drie vormen van verzet worden er geen wetten overtreden bij alle andere wel. De vierde, burgerlijke ongehoorzaamheid is een speciaal geval. Men erkent nog wel dat de overheid het recht heeft macht uit te oefenen, maar gaat toch een wet overtreden.
Dit doen men
- omdat men principiële bezwaren heeft tegen die wet
- men doet dit in het openbaar, en
- aanvaart de gevolgen (arrestatie; gevangenisstraf)
- men gebruikt geen geweld.
7.5 Politieke interesse en desinteresse.
Redenen om wel te participeren in de besluitvorming
- als je niet meedoet geef je macht over jezelf uit handen
- je kan zelf het beste voor je eigen belangen opkomen
- als je niet meedoet kan een kleine groep bestuurders doen wat ze willen
redenen waarom mensen toch niet meedoen
- onwetendheid en onbekendheid
- bang om voor hun mening uit te komen
- het idee dat ze toch geen invloed hebben
- de onderwerpen waarover besluiten worden genomen staan vaak ver van de mensen af
- men is wel tevreden over de gang van zaken.
Hoofdstuk 8 Pressiegroepen
.1 Pressiegroepen
Pressiegroepen zijn groeperingen die geen publiekrechtelijk orgaan zijn, maar op basis van gemeenschappelijke belangen of uitgangspunten invloed proberen uit te oefenen op de politieke besluitvorming. (een publiekrechtelijk orgaan is een organisatie die met overheidsgezag is bekleed).
We onderscheiden twee soorten pressiegroepen, nl. belangenorganisaties en actiegroepen
8.2. belangenorganisaties
Dit zijn organisaties die de belangen van een groep mensen behartigen(bijv. vakbonden of consumentenbond).
- De organisaties hebben een permanent karakter, en hebben een officieel bestaande organisatievorm (het zijn rechtspersonen); bijv een vereniging.
8.3 actiegroepen
Dit zijn groepen burgers die zich inzetten voor een bepaald doel. Actiegroepen hebben vaak een tijdelijk karakter; als het doel bereikt is vallen ze uiteen. Ze hebben meestal ook geen officiële organisatievorm.
Actie groepen worden ‘actieorganisaties als het doel dat ze willen bereiken niet snel gerealiseerd kan worden.
8.4. Sociale bewegingen
We spreken van een sociale beweging als over een bepaald onderwerp veel/meerdere actiegroepen of –organisaties tegelijk ( en vaak onafhankelijk van elkaar - ontstaan). De samenleving ‘komt in beweging’ om aan een bepaalde kwestie iets te gaan doen.
8.5. Pressiegroepen en politieke partijen
Politieke partijen houden zich bezig met een groot aantal onderwerpen; ze moeten het belang van al die onderwerpen tegen elkaar afwegen om hun standpunt in een bepaalde kwestie te bepalen.
Een pressie groep richt zich op één onderwerp of (deel)belang
Politieke partijen willen (d.m.v. verkiezingen) deelnemen aan het landsbestuur; ze willen bestuurlijke verantwoordelijkheid.
Pressiegroepen willen wel invloed op de besluitvorming, maar ze willen niet mee-besturen.
One-issue partijen en getuigenispartijen richten zich op één onderwerp, maar willen – in principe – wel bestuurlijke verantwoordelijkheid.
8.6. Pressiegroepen en strategie (alleen VWO)
Om succesvol actie te voeren moeten pressiegroepen met de volgende zaken rekening houden:
- Ze moeten hun doel duidelijk formuleren
- ze moeten goed weten op wie ze op welk moment invloed moeten uitoefenen
- ze moeten weten hoe ze invloed kunnen uitoefenen
8.7. Pressiegroepen, macht en invloed
Macht is het vermogen je wil aan anderen op te leggen. Politieke macht is dus het vermogen de politieke besluitvorming mede te bepalen.
Macht kan gebaseerd zijn op:
- de wet
- grote aantallen (‘samen sterk’)
- kennis
- geweld
- persoonlijkheid/overtuigingskracht (charismatische macht)
- het bezetten van een sleutelpositie (een positie die je het recht of de mogelijkheid geeft (mee) te beslissen
Macht is ongelijk verdeeld in de samenleving. Het succes van een pressiegroep zal dus afhangen van de macht waarover ze kan beschikken.
8.8. Visies op macht in de samenleving (alleen VWO).
Er bestaan verschillende visies op de manier waarop de (politieke) macht in een samenleving verdeeld is.
- De klassieke democratie theorie. Macht is in handen van functionarissen die hun positie op basis van verkiezingen hebben gekregen. (machtsverdeling zoals die in de grondwet staat)
- pluralisme theorie. Macht is verspreid over de hele samenleving. Geen enkele groepering is dominant, maar er zijn verschillende machtscentra die elkaar beconcurreren.
- de elitetheorie. Gaat er vanuit dat er in een samenleving een kleine elite is die bijna alle macht in handen heeft. Mensen die tot deze elite behoren nemen sleutelposities in in de samenleving en bepalen in feite wat er gebeurt.
Hoofdstuk 9 Knelpunten in het besluitvormingsproces
9.1 problemen
In dit hoofdstuk komen kritiekpunten op het functioneren van het politieke systeem aan de orden, en ideeën die er bestaan om het systeem te verbeteren.
9.2. het democratisch gehalte van ons politieke systeem
- kiezers kunnen niet rechtstreeks invloed uitoefenen op de kabinetsvorming. Omdat in Nederland tot nu toe nooit één partij de absolute meerderheid heeft in de volksvertegenwoordiging, moeten er altijd coalitie-kabinetten worden gevormd.
- Tussen de verkiezingen door kunnen de kiezers geen invloed uitoefenen op het beleid.
- De invloed van de volksvertegenwoordiging op de regering is in de praktijk vaak klein. Dit komt vooral door het grote ambtenarenapparaat dat voor de regering werkt.
- er kan een tegenstelling ontstaan tussen wat de meerderheid in het parlement wil en wat de meerderheid van de bevolking wil.
- door (o.a) ‘vakjargon’ wordt politiek ontoegankelijk voor de gemiddelde burger.
- er is geen persoonlijke band tussen kiezer en gekozene.
[9.3, 9.4, en 9.5: alleen VWO]
9.6. Ideeën ter verbetering
- Een referendum zou meer rechtstreekse invloed geven aan de bevolking. Voorstanders vinden dat de kiezers prima in staat zijn om een afgewogen keuze te maken, tegenstanders denken dat de gemiddelde burger te weinig overzicht heeft over alles wat met de kwestie die aan de orde is samenhangt, en dat de kiezers gemakkelijk gemanipuleerd kunnen worden door de manier waarop de vraag in een referendum precies onder woorden wordt gebracht. Op gemeentelijk niveau bestaat tegenwoordig de mogelijkheid van een corrigerend referendum. D.w.z. dat een besluit van de gemeenteraad aan de kiezers ter goedkeuring kan worden voorgelegd.
[rest van deze paragraaf alleen VWO]
Hoofdstuk 10
10.1 Politiek als instrument
In de vorige hoofdstukken ging het om de politieke organisatie, in dit hoofdstuk komt iets van de inhoud van de politiek aan de beurt.
10.2. Politieke cultuur
De waarden en normen betr. hoe men in de politiek met elkaar omgaat. Wart ‘hoort’ en wat ‘hoort niet’. Deze ongeschreven regels veranderen natuurlijk in de loop van de tijd. In de tweede helft van de 20ste eeuw hadden ontzuiling, deconfessionalisering, democratisering en emancipatie een belangrijke invloed op – veranderingen in – de politieke cultuur.
10.3. Ideologieën
Een ideologie is een samenhangende set van ideeën over hoe de samenleving georganiseerd zou moeten zijn. Het gaat om ideeën over
- welke waarden en normen moeten gelden in de samenleving
- wat moet de sociaal-economische organisatie zijn
- hoe moet de macht in de samenleving verdeeld zijn.
10.4 en 10.5 hoeven niet
10.6. Politieke partijen en ideologieën
Een ideologie is een samenhangende set van opvattingen over hoe de samenleving in elkaar zit, of zou moeten zitten. Op basis van die opvattingen worden plannen gemaakt over welk beleid er gevoerd moet worden. Mensen die hierover op hoofdlijnen dezelfde ideeën hebben organiseren zichzelf in een politieke partij.
De termen ‘conservatief en progressief’ en ‘links en rechts’ zijn etiketten die vaak op verschillende manieren worden gebruikt.
Grofweg kan je zeggen:
- rechts is conservatief is voor een vrije markteconomie (van ultra-rechts (fascistisch) tot gematigd rechts, liberaal)
- links is progressief is voor overheidsinvloed op de economie en wettelijk geregelde gelijkwaardigheid (van ultra-links (anarchistisch/communistisch tot gematigd links sociaal-democratisch)
10.7 De liberale visie
- Individuele vrijheid Staat moet zich niet bemoeien met privéleven burger.
- Economische vrijheid Burger neemt initiatief.
- Particulier initiatief Vrijemarkteconomie (vraag en aanbod bepalen de vrije markt).
- Beperkte rol overheid Wel overheidsinvloed met betrekking tot openbare orde en veiligheid.
VVD (1948) Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
- verwante organisaties VVD VNO, De Telegraaf, Elsevier, AVRO, TROS
D66 (zie ook 10.14) Links-liberaal (meer aandacht voor sociale noden dan de VVD).
Benadrukt hervormingen van het staatsbestel: referendum, gekozen minister-
president en burgemeester, districtenstelsel.
- verwante organisaties D66 NRC Handelsblad, HP/De Tijd
10.8 De sociaal-democratische visie
- Intensieve overheidsbemoeienis op sociaal-economisch terrein
Overheid komt op voor sociaal zwakkeren.
Algemeen belang gaat voor individueel belang (overheid als planinstrument).
- Gelijkwaardigheid Gelijkere verdeling van kennis, inkomen en macht in de samenleving.
Via democratisering mensen meer betrekken bij besluitvorming.
PvdA (1946) Partij van de Arbeid
- verwante organisaties FNV, NOVIB, de Volkskrant, Vrij Nederland, VARA
10.9 De christen-democratische visie
- Christelijk geloof als inspiratiebron
Naastenliefde/solidariteit, de verantwoordelijke samenleving
(alle groepen in de samenleving dienen met elkaar samen te werken).
- Gespreide verantwoordelijkheid Maatschappelijke organisaties zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor
de samenleving.
- Subsidiariteitsbeginsel/ soevereiniteit in eigen kring
Organisaties die werken vanuit een bepaalde levensovertuiging moeten dezelfde faciliteiten krijgen als de rijksinstellingen, zodat ze hun maatschappelijk werk kunnen vervullen.
- Rentmeesterschap De mens is rentmeester van de wereld in opdracht van God. De overheid
moet dit rentmeesterschap waarmaken.
- Rol overheid Groter dan bij de liberalen, maar kleiner dan bij de democratisch-socialisten.
CDA (1980) Christen-Democratisch Appèl (fusie tussen KVP, CHU en ARP)
- verwante organisaties CNV, VNO-NCW, boerenorganisaties, Trouw, KRO, NCRV
[10.10 De communistische visie (komt nog)
10.11 De rechts-extremistische visie
Ongelijkwaardigheid Keuren gelijkwaardigheid van mensen als uitgangspunt af.
Geloof in centraal leiderschap. Nationalisme (superioriteitsgevoel). Vrouwen
ondergeschikt aan mannen. Homosexuelen worden niet geaccepteerd.
Verheerlijken geweld.
10.12. De ecologische visie (Groen Links)
Het milieu staat centraal Uitgangspunten:
ecologische waarden belangrijker dan economische waarden,
kleinschalige en milieuvriendelijke productieprocessen,
beperking marktmechanisme
10.13. De orthodox-christelijke visie
SGP, GPV en RPF Klein rechtse confessionele partijen. De bijbel is inspiratiebron, maar klein
rechts gaat daarin verder dan het CDA. (GPV en RPF zijn samengegaan in de CU Christen Unie)
10.14 De pragmatische visie
Pragmatisme Geen vast omschreven uitgangspunten. Elk probleem in de samenleving wordt op zich bekeken
D66 Democraten 66 (links-liberaal; zie boven 10.7)
REACTIES
1 seconde geleden