Politiek (hoofdstuk 1)

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2282 woorden
  • 21 maart 2002
  • 140 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
140 keer beoordeeld

Maatschappijleer tentamen hoofdstuk 1 Politiek

Politiek: houdt zich bezig met het nemen van beslissingen over wat er met de samenleving moet gebeuren.

Politici: dat zijn mensen die tot taak hebben verantwoorde keuzen te maken bij maatschappelijke kwesties.

Het politieke bestuur in ons land kent 3 niveaus: - het hele land - de provincie - de gemeente

Politici in ons land kunnen over kwesties niet zo maar besluiten wat ze zelf willen: - ten eerste moeten zij zich houden aan de grondwet - ten tweede wordt de politiek op de voet gevolgd door journalisten van de kranten en de tv - ten derde wordt de vrijheid van politici ook beperkt door de kiezers

Gezag: is macht die: - wettelijk is geregeld - wordt gecontroleerd door de bevolking - wordt geaccepteerd door de burgers

Als inwoner van ons land kun je op verschillende manieren invloed uitoefenen op de politiek: - stemmen - lid worden van een politieke partij - contact opnemen met politici - een verzoek indienen - de pers benaderen - lid worden van een actiegroep - overgaan tot burgerlijke ongehoorzaamheid

Ideologie: het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving.

Ideologieën hebben duidelijke standpunten over: - normen en waarden ( bv. Vrouwen mogen zelf beslissen over abortus) - de gewenste sociaal- economische structuur ( bv. Iedereen heeft recht op een minimuminkomen) - de gewenste machtsverdeling ( bv. Werknemers hebben recht op inspraak via de ondernemingsraad)

Progressief: heeft in de politiek de betekenis van vooruitstrevend. Ze benadrukken de gebreken in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen

Conservatief: heeft de betekenis van behoudend. Ze benadrukken met name datgene wat al is bereikt. Zij hebben daarom meer aandacht voor traditionele waarden en hebben bijvoorbeeld meer contacten met kerkelijke organisaties en gezaghebbende instanties. Ze benadrukken de traditionele waarden en normen als gehoorzaamheid en trouw en houden graag de regelingen in ons land bij het oude.

Links: sluit direct aan op de progressieve uitgangspunten. Maar daarbij benadrukt links ook het principe van gelijkwaardigheid. Links komt met name op voor mensen met een achterstandspositie omdat deze partijen nadruk leggen op gelijke kansen voor iedereen. Links gaat er van uit dat de overheid actief moet optreden, vooral om de zwakkeren in de samenleving te beschermen.

Rechts: sluit vaak aan bij conservatieve uitgangspunten. Rechts legt daarbij de nadruk op vrijheid. Individuele burgers en het bedrijfsleven moeten zoveel mogelijk hun eigen zaakjes kunnen regelen. De overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met het dagelijks leven, en alleen ingrijpen wanneer het echt nodig is.

Liberalisme: de liberalen richten zich vooral op het ideaal van de vrijheid, omdat ze vonden dat de mensen teveel werden onderdrukt. De mensen moesten de kans hebben om zich in vrijheid te ontwikkelen en hun leven zelf richting te geven. De staat moest zo min mogelijk beperkingen opleggen en slechts dienstbaar zijn aan de burgers. In ons land is de VVD de meest kenmerkende liberale partij.

Socialisme: zowel liberalen als socialisten streven naar het welzijn van de mens. De liberalen leggen daarbij de nadruk op individuele vrijheid. De socialisten zijn echter bang dat dan het recht van de sterkste gaat gelden. Teveel vrijheid betekent dat de sterken de zwakken gaan overheersen. De socialisten kiezen daarom voor gelijkheid of gelijkwaardigheid als uitgangspunt. De grootste socialistische partij is PvdA. Omdat deze partij naar het midden is opgeschoven, zijn er links van de PvdA andere partijen ontstaan zoals GroenLinks en de Socialistische Partij.

Christen- Democratie: deze richting streeft naar een samenleving op christelijke grondslag. In deze ideologie is niet de mens het belangrijkste, maar God. De overheid dient de door God aan de mens \'in bruikleen\' gegeven aarde op zorgvuldige wijze te beheren.

Van links naar rechts kennen we de volgende partijen in de Tweede Kamer:

Partij van de Arbeid ( PvdA) - staat links van het midden en is een socialistische partij. - vindt dat de kennis, macht en inkomen eerlijk moeten worden verdeeld - vindt dat de overheid de economie moet sturen om massale werkloosheid tegen te gaan - vindt dat lage inkomens sneller moeten stijgen dan de hoge - vindt dat buitenlanders die langer dan 5 jaar legaal in ons land verblijven, kiesrecht moeten krijgen voor alle politieke organen.

Christen Democratisch Appel ( CDA) - staat in het politiek midden en vindt dat het gezin de basis vormt van onze samenleving - vindt dat mensen meer voor elkaar moeten zorgen. Ze kunnen pas een beroep doen op de overheid als hun vrienden of familie hen onvoldoende kunnen helpen - vindt dat een vrouw niet alleen mag beslissen over abortus - vindt dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor goede kinderopvang

Volkspartij voor Vrijheid en Democratie ( VVD) - staat rechts van het midden en is een liberale partij - is voor persoonlijke en economische vrijheid van mensen en bedrijven - vindt dat de overheid zo min mogelijk moet ingrijpen in de samenleving, zodat de persoonlijke en economische vrijheid niet wordt aangetast - is een groot voorstander van bezuinigingen op overheidsuitgaven - vindt dat grote inkomensverschillen zijn toegestaan - is van mening dat autobezitters niet extra zwaar moeten worden belast voor de luchtvervuiling.

Democraten 66 ( D66) - staat iets links van het midden - is in 1966 opgericht door mensen die vonden dat de Nederlandse politiek was vastgelopen - vindt dat de mensen meer moeten worden betrokken bij de politiek. Ze wil dat burgers de burgemeester rechtstreeks kiezen en in een referendum hun mening kunnen geven over belangrijke besluiten - meent dat gevangenisstraffen, waar mogelijk, moeten worden vervangen door alternatieve straffen - wil dat burgers direct de minister- president kiezen, die vervolgens zijn eigen ministers aanwijst.

GroenLinks - staat links van de PvdA en is in 1989 ontstaan door het samengaan van 3 kleine partijen - vind de bescherming van het milieu belangrijk en werd daarom lange tijd een \'one- issue\' partij genoemd - vindt dat bedrijven moeten worden gedwongen schoner te produceren - is voorstander van het matigen van de economische groei en bezuinigen op defensieuitgaven - is van mening dat er gratis openbaar vervoer moet komen als alternatief voor de auto - vindt dat homoseksuele relaties precies dezelfde wettelijke status moeten krijgen als heteroseksuele relaties.

Klein rechts - bestaat uit 3 christelijke partijen: SGP, GPV, RPF - vindt dat de overheid strikt volgens de bijbel moet regeren - vindt dat voor moord de doodstraf mogelijk moet zijn - is van mening dat samenwonen nooit gelijk mag worden gesteld aan het huwelijk - stelt abortus en euthanasie gelijk aan moord en dus moeten beide strafbaar blijven

Socialistische Partij ( SP) - is de meest linkse partij - zit niet alleen in de politiek maar werkt ook direct voor mensen - komt vooral op voor de armen en is dan ook van mening dat rijke mensen meer belasting moeten betalen.

Centrum Democraten ( CD) - staan uiterst rechts in de politiek - vinden dat de toename van buitenlanders de oorzaak is van alle problemen - zijn van mening dat de ontwikkelingshulp moet worden afgeschaft.

Nederland is een staat. We spreken van een staat als er 3 elementen aanwezig zijn: - er is een vast grondgebied - op het grondgebied woont een bevolking - er wordt een vorm van gezag uitgeoefend

Dictatuur: een staat waarin de macht in handen is van 1 persoon of een kleine groep mensen.

Een land is een rechtsstaat als aan een aantal belangrijke voorwaarden wordt voldaan: - er is gelijkheid van alle burgers ongeacht zaken als ras, geslacht en inkomen - er is een constitutie of grondwet die voorschrijft hoe overheid en burgers met elkaar om moeten gaan - er is een onafhankelijke rechterlijke macht, die niet gebonden is aan beslissingen van de overheid - burgers kunnen allen in gelijke mate invloed uitoefenen op de wijze waarop hun land wordt geregeerd - grond- of vrijheidsrechten van burgers, ook wel mensenrechten genoemd, zijn omschreven en gewaarborgd. De belangrijkste hiervan staan in de grondwet.

Rechtsstaat: een staat waarin de overheid gebonden is aan wettelijke regels en waarin de bevolking beschikt over politieke en sociale rechten.

Democratie: een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitvorming.

Referendum: een volksstemming over een wetsvoorstel.

Het houden van een referendum heeft 2 duidelijke voordelen: - de bevolking wordt meer betrokken bij de politiek - politici zijn beter op de hoogte van de mening van de bevolking over een kwestie

Er zijn ook nadelen: - het is erg moeilijk om een duidelijke en volledige vraagstelling op te stellen waarop alleen met ja of nee geantwoord kan worden - in de praktijk is het kostbaar en organisatorisch onuitvoerbaar om regelmatig een referendum te houden

Politieke macht: het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten.

Trias Politica: de scheiding der machten. Het idee was om de politieke macht op te splitsen in 3 onderdelen, namelijk: 1. de wetgevende macht
2. de uitvoerende macht
3. de rechterlijke macht

1. de wetgevende macht: stelt wetten vast waaraan burgers zich moeten houden, zoals bijvoorbeeld de leerplichtwet. ( taak van de regering) 2. de uitvoerende macht zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten ook precies worden uitgevoerd.( taak van de ministers) 3. de rechterlijke macht: beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. ( taak in handen van de rechters)

Het parlement ( Eerste en Tweede Kamer) controleert dus de regering ( koningin + ministers), die zijn weer verantwoording schuldig aan het parlement.

Er bestaan in ons land verschillende soorten verkiezingen. Eens in de 4 jaar worden leden van een aantal politieke bestuursorganen rechtstreeks gekozen, namelijk van: - de Tweede Kamer - de Provinciale Staten - de gemeenteraden
Daarnaast worden elke 5 jaar de leden van het Europees Parlement gekozen.

Actief kiesrecht: het recht om bij verkiezingen je stem uit te brengen. Passief kiesrecht: het recht om je verkiesbaar te mogen stellen.

Elke Nederlander van 21 jaar of ouder mag zich verkiesbaar stellen, maar dat betekent niet dat zomaar iedereen aan de verkiezingen mee mag doen. De overheid wil namelijk niet dat mensen zich voor de grap verkiesbaar stellen. Daarom moet een partij die mee wil doen aan de Tweede- Kamerverkiezingen voldoen aan 3 voorwaarden: 1. de partij moet ingeschreven staan in elk kiesdistrict waarin het mee wil doen. 2. De partijmoet in elk district 25 handtekeningen van sympathisanten inleveren
3. De partij moet per kiesdistrict een waarborgsom van 1000 gulden betalen. De partij krijgt dit terug als ze 75% van de stemmen halen, die nodig zijn voor 1 zetel.

Verkiezingsprogramma: de belangrijkste plannen en opvattingen staan hierin vermeld.

Lijsttrekkers: is de persoon die als eerste op de lijst van kandidaten staat geplaatst. Hij of zij bepaalt tijdens de campagne het gezocht van de partij.

Zwevende kiezers: dat zijn: - mensen die niet op een vaste partij stemmen, maar geregeld van partij wisselen - mensen die vlak voor de verkiezingen nog niet weten op welke partij ze zullen stemmen.

Kiesdeler: de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor 1 zetel.

Op basis van de uitslag van de verkiezingen wordt er beslist welke partijen samen het nieuwe kabinet gaan vormen. We noemen dit proces de kabinetsformatie. Het doel daarvan is een aantal bekwame bestuurders, ministers en staatssecretarissen te vinden die: - het globaal eens zijn over het toekomstige beleid, bijvoorbeeld over de aanpak van de werkeloosheid - samen de steun hebben van de meerderheid van de Tweede Kamer. Het parlement moet namelijk de besluiten van het kabinet goedkeuren.

De kabinetsformatie verloopt over het algemeen in 8 stappen: 1. de koningin krijgt adviezen. De dag na de verkiezingen gaan de voorzitter van de Raad van State, de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer en de leiders van de politieke partijen, die zojuist in de Tweede Kamer zijn gekozen, op bezoek bij de koningin. Zij adviseren haar wie het beste kan onderzoeken welke politieke partijen samen het kabinet kunnen vormen. De persoon die dit moet onderzoeken heet de informateur. 2. De koningin benoemt een informateur. Dit is een ervaren politicus die kijkt welke partijen samen een meerderheid hebben in de Tweede Kamer en ook met elkaar willen samenwerken.

3. de informatie. - de informateur overlegt eerst met de leiders van de partijen die ongeveer dezelfde ideeën hebben. Die zullen echter altijd verschillend denken over sommige onderwerpen. De informateur moet die meningsverschillen uit de weg ruimen en de partijen op 1 lijn brengen wat betreft de belangrijke onderwerpen - als dat lukt wordt er een coalitie gevormd. Coalitie: een samenwerkingsverband van 2 of meer partijen - aan de hand van de onderhandelingen tussen de coalitiepartijen stelt de informateur een regeerakkoord op waarin de coalitiepartijen de hoofdlijnen aangeven van het beleid dat zij in de komende tijd willen voeren. 4. de informateur gaat terug naar de koningin. Hij brengt verslag uit aan de koningin. Als het hem niet is gelukt partijen bij elkaar te brengen en een regeerakkoord op te stellen, dan benoemt de koningin een nieuwe informateur. 5. De koningin benoemt een formateur. Deze moet ervoor zorgen dat hij ministers en staatssecretarissen vindt die het regeerakkoord uit willen voeren
6. De formatie. De formateur overlegt met de coalitiepartijen over de verdeling van ministers en staatssecretarissen. De strijd gaat hier meestal om zware ministersposten. Over de minister- president wordt zelden onderhandeld: meestal krijgt de formateur deze functie. 7. De formateur gaat terug naar de koningin. Als hij voor alle posten een minister en staatssecretaris heeft, gaat de formateur terug naar de koningin om te vertellen dat hij een nieuw kabinet heeft samengesteld
8. De koningin benoemt het nieuwe kabinet. Het kabinet krijgt meestal de naam van de minister- president zoals het kabinet- Kok.

Soms kan er geen kabinet gevormd worden, we spreken dan van een kabinetscrisis. Hiervoor zijn 2 redenen: - de ministers kunnen het onderling niet met elkaar eens worden over een aantal kwesties - de meerderheid van de Tweede Kamer steunt het kabinet niet meer en zegt zijn vertrouwen in de ministers op

In beide gevallen gaat de minister- president naar de koningin om het ontslag van zijn kabinet aan te bieden. Er komen dan meestal vervroegde Tweede- Kamerverkiezingen.

REACTIES

B.

B.

tnx

22 jaar geleden

H.

H.

ik vind het een super saai hoofdstuk
en ook erg stom
ik zou over dit onderwerp nooit een werkstuk houden

22 jaar geleden

B.

B.

Ik wou alleeen eventjes melden dat ik je geweldig vind omdat je die samenvatting van Hoofdstuk 1 van ma had ingestuurd. Ik heb daar ontzettend veel aan gehad.

dankje en groetjes van de gefrustreerde havo leerling.

22 jaar geleden

R.

R.

mooie samenvatting hoor, bedangt

22 jaar geleden

M.

M.

Eyyyyy smurf
leuke samenvatting, ik heb 'm ook (=zeer boeiende mededeling (NOT))
had ff zin om iets te sturen
mzzzzzl ikkuh

22 jaar geleden

S.

S.

hai "smurf",
ik zit nu 4 havo en in mijn tentamenweek...ik heb vrijdag ma. en nu hoef ik het niet allemaal samen te vatten.. thanx!!het is echt goed bruikbaar..
op welke school zit je?

22 jaar geleden

F.

F.

mijn vriend noem ik ook zo en je samenvatting heeft ons echt geholpen

22 jaar geleden

H.

H.

Het was een zeer goede samenvatting je verdient een pluim!!!!

22 jaar geleden

S.

S.

Hallo Smurf,

Hardstikke bedank voor je samenvatting over Politiek !! Ik kan het erg goed gebruiken !!
Dus compliment !!

Groetjes Stephanie (Spijkenisse, 4 HAVO)

21 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.