Hoofdstuk 6, Criminaliteit

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 2415 woorden
  • 21 september 2003
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
8 keer beoordeeld

1.1 Criminaliteit is ernstige vorm van onmaatschappelijk gedrag. Rechtsregels belangrijk richtsnoer voor gedrag. Rechtsregels zijn een belangrijk instrument om: - Ongewenst gedrag tegen te gaan - Orde aan te brengen in de maatschappij - Conflicten naar behoren te regelen - Onafhankelijke rechtspraak en rechtvaardigheid te waarborgen
Twee redenen voor aanpassing wetboek, normen en waarden veranderen en de samenleving is complexer geworden.

1.2 Misdrijven zijn ernstiger dan overtredingen. Overtredingen zijn géén crimineel gedrag. Criminaliteit is alle misdrijven die in de wet staan omschreven.

1.3 De door de politie verzamelde cijfers geven alleen een beeld van de geregistreerde criminaliteit, alleen de dingen die zijn aangegeven, mensen doen niet altijd aangifte, en diverse delicten worden nooit ontdekt (milieumisdrijven). Het is lastig te zien of criminaliteit afneemt, ook door opsporingsactiviteit. Als politie meer zoekt komen er meer misdrijven aan het licht. Ook gebeurt de registratie niet nauwkeurig genoeg. Slordigheidfouten treden op, en subjectieve oordelen spelen een rol bij omschrijven van met misdrijf. Om betrouwbaarheid misdaadstatistieken te vergroten houdt CBS slachtofferenquêtes. Hier zitten ook nadelen aan: het is géén objectieve mening, het CBS meet alleen veelvoorkomende delicten, en bv dronken rijden valt erbuiten. Hierom ook daderenquêtes. Meer geweld door meer alcohol- en drugsgebruik. Gevolgen van criminaliteit zijn materiële schade en immateriële schade.

2.1 Crimineel gedrag, biologisch bepaald of vanuit de sociale omgeving? Aangeboren eigenschappen zoals een driftige aard kunnen bijdragen aan agressief gedrag. Ook kunnen mensen als gevolg van een psychische stoornis bv pyromaan zijn.

2.2 Criminaliteit wordt veroorzaakt door de sociale omgeving op 2 niveaus: het niveau van de primaire socialisatie van het individu (microniveau), en het niveau van de maatschappelijke omstandigheden waarmee het individu te maken heeft (macroniveau). Micro: Als foute dingen niet door opvoeders worden gecorrigeerd zal de normvervaging steeds meer toenemen. Ook gezinsproblemen kunnen leiden tot latere gedragsstoornissen. Jeugdcriminaliteit is gevolg van bepaald rollenpatroon. Jongeren die mislukken op school hebben meer kans in aanraking te komen met justitie. Macro: mensen die zich in een uitzichtloze situatie bevinden kunnen het vertrouwen in de samenleving verliezen en trekken zich niets meer van de maatschappij aan. Ook vervaging normen en waarden, afnemende sociale controle en afnemende pakkans.

2.3 Veel delicten zijn leeftijdsgebonden. Mensen plegen delicten vooral in hun puberteit. De meeste stoppen er daarna mee, meestal omdat ze dan een gezin hebben. Sommigen gaan echter door. Allochtonen plegen vaker misdrijven omdat er onder hen vaak werkloosheid heerst, en de ouders kennen gezagsproblemen.

2.4 Persoonlijkheidstheorie van Sigmund Freud: elke persoonlijkheid is opgebouwd in drie delen, het id, het ego en het superego. Het id bevat aangeboren instinctieve driften in het onderbewuste van de mens zoals sex en agressie. Het ego is het bewuste deel van de persoonlijkheid dat de overhand krijgt als we volwassen worden. Het superego ontwikkelt zich doordat de samenleving op mensen inwerkt. We vormen een geweten en ontwikkelen gevoelens van schuld en schaamte. Wanneer de balans tussen deze delen van de persoonlijkheid verstoord wordt kan dit leiden tot afwijkend of crimineel gedrag. De anomietheorie van socioloog Merton zoekt verklaring voor crimineel gedrag tussen levensdoelen die mensen voor zichzelf opstellen en de beperkte middelen. Mensen reageren verschillend op mislukkingen, sommigen crimineel. Volgens de etiketteringtechniek van Becker gaan mensen zich juist crimineel gedragen als ze het etiket crimineel opgeplakt krijgen. De aangeleerd-gedrag-theorie van Sutherland bewijst dat jongeren die omgaan met criminele jongeren zelf vaak ook crimineel worden. Volgens de bindingstheorie van Hirschi heeft iedereen wel een misdadiger in zich, maar wordt dat tegengehouden doordat er bindingen zijn met andere mensen, vrienden of familie.

3.1 De overheid bestrijdt criminaliteit volgens een tweesporenbeleid, preventie en bestraffing. Er zijn verschillende soorten misdrijven: delicten tegen openbare orde en gezag, misdrijven tegen leven en persoon, ruwheidmisdrijven, vermogensmisdrijven, seksuele misdrijven, verkeersmisdrijven, misdrijven tegen de Opiumwet, economische delicten en milieudelicten. Ook onderscheid tussen veelvoorkomende en zware criminaliteit. Georganiseerde criminaliteit zijn organisaties met de volgende kenmerken: aanwezigheid eigen sanctiesysteem, gebruik van geweld om eigen positie in criminele wereld te versterken, witwassen van geld, plegen van meerdere soorten misdrijven, gebruik van dekmantels en activiteiten in meerdere landen tegelijk. Vooral actief in drugs en prostitutie.

3.2 Tweesporenbeleid: bij kleine criminaliteit word gezocht naar alternatief, bij zware juist hogere straffen. Overheid stimuleert preventieprojecten zoals HALT. Meeste projecten zijn gebaseerd op investering in sociale toezicht en versterking binding jongeren aan samenleving. Winkeliers nemen maatregelen tegen winkeldiefstal door technische maatregelen te nemen, meer personeel in dienst te nemen of personeel beter te trainen. Overheid registreert winkeldieven in computer en probeert heling zwaarder aan te pakken. Maatregelen tegen voetbalvandalisme: meer stewards aanstellen die supporters eigen club in de gaten houden, strakke begeleiding supportersvervoer, verkoopverbod alcohol in stadions, invoering pasjesregeling en het toepassen van snelrecht. Kenmerken witteboordencriminaliteit: de dader heeft beroep met hoge status, strafbaar feit wordt meestal gepleegd in beroepssituatie en de dader schendt vertouwen dat men (op grond van zijn beroep) in hem stelt, zoals fraude met aandelen, of een arts die te hoge rekeningen schrijft.

3.3 Legaliteitsbeginsel: je kunt alleen worden gestraft voor iets dat echt strafbaar is in de wet. Je mag nooít twee keer voor dezelfde zaak worden vervolgd – ne bis in idem-regel. Een verdachte is onschuldig totdat hij door een rechter schuldig is bevonden.

3.4 Iemand is verdacht als er een redelijk vermoeden is dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd. 1) De politie verzamelt informatie en verhoort verdachte en getuigen. Als de politie besluit proces-verbaal op te maken gaat de zaak naar de officier van justitie, die het opsporingsonderzoek leidt. 2) Vaak moeten er bewijzen worden gezocht. Als de officier van justitie vindt dat het nodig is kan hij de rechter-commissaris vragen om toestemming een telefoon af te luisteren. 3) Als de officier van justitie genoeg bewijzen heeft stuur hij het dossier naar de rechter. De schuld van de verdachte kan alleen worden vastgesteld als er aan de volgende vier voorwaarden wordt voldaan: de dader is een mens of rechtspersoon, het ten laste gelegde feit is geheel bewezen, het feit is strafbaar (bv geen noodweer of overmacht), en de dader is strafbaar (toerekenigsvatbaar).

3.4 De politie heeft drie taken: hulpverlening, handhaving openbare orde en opsporing. Iemand is verdacht als er een redelijk vermoeden van schuld is. Dit is er als de politie iemand op heterdaad betrapt of als er aangifte is gedaan. Politie kan gebruik maken van dwangmiddelen. De politie mag iemand staande houden om te vragen naar zijn personalia. In bepaalde omstandigheden is het verplicht om je te legitimeren (zwartrijden bv). Een verdachte mag worden gefouilleerd. Dit mag alleen gedaan worden als het bijdraagt aan de oplossing van een strafbaar feit. De politie mag een woning doorzoeken (huiszoeking). Bewijsmateriaal mag in beslag genomen worden. Om te voorkomen dat deze dwangmiddelen willekeurig worden gebruikt staat er in de politiewet precies omschreven wanneer men welke dwangmiddelen mag gebruiken. Een verdachte mag maximaal 6 uur worden vastgehouden voor verhoor. In deze eerste 6 uur mag de politie geen foto’s of vingerafdrukken nemen. Alleen als het gaat om misdrijven met een straf van meer dan 4 jaar mag de verdachte langer worden vastgehouden. Dit duurt 2 keer 24 uur met een mogelijke verlenging van nog eens 2 keer 24 uur. Voor de eerste periode moet de politie goedkeuring vragen aan de hulpofficier van justitie, voor de tweede aan de officier van justitie zelf.

4.1 De politie stuurt het proces-verbaal door naar de officier van justitie. In feite is hij de openbare aanklager. Hij: · leidt het opsporingsonderzoek · brengt verdachten voor de rechter (vervolging) · eist de straf · is verantwoordelijk voor de uitvoering van de straf
Alle officieren samen vormen het Openbaar Ministerie. Dit is onderdel van het Ministerie van Justitie. De officier van justitie leidt het opsporingsonderzoek, maar het wordt uitgevoerd door de politie, die opsporingsbevoegd is. Omdat de opsporingsmethoden in strijd zijn met de mensenrechten moeten ze hiervoor toestemming vragen aan de hoofdofficier van justitie.

4.2 De officier van justitie heeft 3 mogelijkheden: seponeren, transactievoorstel aanbieden of vervolgen. Bij seponeren wordt de verdachte niet vervolgd door bv gebrek aan bewijs of als hij al genoeg is gestraft. De officier kan voorwaarden eisen. Als de verdachte daar niet aan voldoet wordt hij alsnog vervolgd.

4.3 Het wordt steeds moeilijker om criminelen op te sporen door betere organisatie criminelen en steeds meer verfijnde informatietechnologie. Het is bijvoorbeeld moeilijk om leiders van een criminele organisatie te pakken omdat die zich niet zelf bezighouden met bv smokkel. Criminelen luisteren nu ook zelf justitie af en gebruiken meer onderlinge communicatie. De overheid heeft nieuwe methoden tegen het bestrijden van de georganiseerde misdaad, zoals: · Er mogen vaker richtmicrofoons gebruikt worden · De politie mag vaker infiltreren · De infiltranten mogen vaker verboden waar kopen · De politie mag kiezen voor gecontroleerde doorvoer, waarbij ze de onderschepte drugs laten gaan om daardoor meer inzicht te krijgen in de organisatie. · Ze mogen informanten meer betalen · Er mogen kroongetuigen worden gebruikt
Deze methoden mogen alleen gebruikt worden als er toestemming voor is gegeven en als ze in relatie staan met het strafbare feit.

4.4 Naar aanleiding van problemen met het toepassen van deze methoden werd een speciale enquêtecommissie van de Tweede Kamer ingesteld die moest onderzoeken wat er wél en niet geoorloofd was. De Commissie van Traa voerde de parlementaire enquête over de opsporingsmethoden uit. Zijn conclusie was dat er sprake was van een grote crisis in de opsporing. Het moest effectiever, de regels duidelijker en de samenwerking tussen politie en justitie beter. Er zijn inmiddels scherpere richtlijnen opgesteld, en het beleid wordt aan elkaar aangepast.

5.1 De onafhankelijkheid van rechters in Nederland is gewaarborgd omdat: · een rechter voor het leven word benoemd, dus hij kan niet worden ontslagen · het salaris is bij de wet geregeld, ook hier is geen beïnvloeding mogelijk · het aantal rechters in elke rechtszaak staat van tevoren vast
Rechters worden bijgestaan door griffiers, gerechtssecretarissen. Ze schrijven o.a. alles op wat er is gezegd, het proces-verbaal. Verder maken ze de vonnissen van de rechters op.

5.2 Er zijn 4 gerechten: Kantongerechten: ons land is opgedeeld in 62 gebieden, kantons. De kantonrechter behandelt alleen overtredingen zoals te hard rijden. Arrondissementsrechtbanken: dit vormen enkele kantons samen. Er zijn er 19 van in ons land. Een arrondissementsrechtbank kent verschillende rechters, de politierechter (lichte misdrijven uit strafrecht zoals vernielingen), de meervoudige kamer (3 rechters, zware misdrijven zoals ernstige mishandeling en moord), en de kinderrechter (kinderen van 12-18). De meervoudige kamer behandelt ook zaken van de kantonrechter in hoger beroep. Gerechtshof: hier zijn er 5 van in Nederland. Hun belangrijkste taak is hoger beroep van de arrondissementsrechtbanken behandelen. Hoge Raad: het hoogste rechtscollege in Nederland. De Hoge Raad spreekt met 3 of 5 raadsheren. Als de aanklager of verdachte het niet eens is met de uitspraak van het gerechtshof kan hij hier terecht. Als men dan weer in hoger beroep gaat is er sprake van cassatie. Er komt dan geen nieuw onderzoek maar er wordt alleen gekeken of het recht goed is toegepast. Als dit niet het geval is wordt de zaak naar een ander gerechtshof verwezen en opnieuw behandeld. Het doel hiervan is dat er rechtseenheid en rechtszekerheid bestaat.

5.3 Voor aanvang van elke rechtszitting krijgt de verdachte een oproep of een dagvaarding. Een rechtszaak kent acht stappen: 1) Opening. De rechter controleert de persoonsgegevens van de verdachte. De verdachte krijgt zijn rechten voorgelezen. 2) Aanklacht. De officier leest de aanklacht voor
3) Onderzoek. De rechter begint aan het eigenlijke onderzoek naar het bewijs voor de aanklacht. Getuigen mogen nu door beide partijen worden opgeroepen en ondervraagt, ze staan onder ede en moéten de waarheid vertellen. 4) Verhoor verdachte. De verdachte mag eerst zelf een verklaring afleggen, daarna volgt de ondervraging van de rechter, de officier en zijn eigen advocaat. De verdachte staat niet onder ede en hoeft dus niet de waarheid te vertellen. 5) Requisitoir. Dit wordt door de officier gehouden. In dit verhaal probeert hij aan te tonen dat de verdachte schuldig is en vraagt hij om een bepaalde straf. 6) Pleidooi. De advocaat houdt een pleidooi waarin hij de verdachte verdedigt. 7) Laatste woord. De verdachte heeft altijd het laatste woord, hij kan spijt betuigen, onschuld benadrukken of aangeven hoeveel schade hij kan ondervinden van een straf. 8) Vonnis. Nadat de rechter het onderzoek heeft afgesloten doet hij uitspraak. De kantonrechter en de politierechter doen meteen uitspraak, bij de arrondissementsrechtbank kan dit twee weken duren.

5.4 Voor rechtshulp kan je terecht bij een advocaat, een bureau voor rechtshulp of een rechts- of wetswinkel.

6.1 Motieven om een dader te straffen zijn vergelding, afschrikking van de dader, afschrikking van de samenleving, handhaving van de rechtsorde, resocialisatie en beveiliging van de samenleving. Tot aan de middeleeuwen was wraak de voornaamste reden om te straffen. Slachtoffers namen meestal het recht in eigen hand. In de twaalfde eeuw ontstond een meer centraal geleid gezag en werd straffen een taak van de plaatselijke overheid. In het begin kwam er alleen een rechtszaak als er een klacht werd ingediend, wat de accusatoire (beschuldigde) rechtsspraak werd genoemd. Later ging de overheid ook zelf misdadigers opsporen en vervolgen, waarmee de rechtspraak inquisitoir (opsporend) werd. Afschrikking werd een belangrijk doel van straffen. Er werd veel gebruik gemaakt van lijfstraffen. Het waren meestal arme mensen die deze straffen kregen, rijken werden veelal vrijgesteld van vervolging. In 1870 werd in Nederland de doodstraf afgeschaft. In 1886 werd het Nederlandse Wetboek van Strafrecht voltooid. Hiermee werd het strafrecht milder en rechtvaardiger. Na WOII werd resocialisatie een belangrijk doel van straffen. Daarom wordt er tegenwoordig steeds meer gezocht naar alternatieve straffen.

6.3 Op elk delict staat een maximumstraf. De rechter zal deze echter niet zo vaak opleggen. Hij moet namelijk ook kijken naar de omstandigheden waaronder de misdaad is gepleegd. Bovendien moet hij meewegen of de verdachte al een keer is gestraft. De wet kent drie hoofdstraffen, de geldboete (variërend van f500 tot f1.000.000), de vrijheidsstraf (bij overtredingen maximaal 1 jaar, wordt dan hechtenis genoemd, bij misdrijven maximaal levenslang, gevangenisstraf genoemd), en de alternatieve straf. Met de alternatieve straf wil men bereiken dat de dader in een criminele spiraal terecht komt. Verder kan dienstverlening een veroordeelde confronteren met zijn handelen, en het verminderd capaciteitsproblemen in de gevangenissen. Voorwaardelijke straf is dat de dader een deel van de straf niet krijgt, onder voorwaarde dat hij binnen een bepaalde tijd niet nogmaals een soortgelijk strafbaar feit pleegt. Als hij dat wel doet krijgt hij de voorwaardelijke straf plus een nieuwe straf. De dader kan naast de hoofdstraf nog een bijkomende straf hebben, zoals een arts die uit zijn beroep wordt gezet. De rechter kan ook maatregelen opleggen die als doel hebben de dader te beschermen tegen zichzelf of om de samenleving te beschermen tegen de dader. De rechter veroordeelt iemand hiertoe als hij niet of verminderd toerekeningsvatbaar is. De bekendste maatregels is Ter Beschikking Stelling, TBS. TBS duurt maximaal 4 jaar, maar kan worden verlengt als de dader een gevaar vormt voor de samenleving.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.