Hoofdstuk 3- werk

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1553 woorden
  • 19 juni 2001
  • 109 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
109 keer beoordeeld

1- de betekenis van arbeid.

1.1 wat is arbeid? Arbeid> iedere menselijke bezigheid die verricht wordt: met een bepaalde inspanning, met gebruik van iemands capaciteiten, ev. met hulp van gereedschappen, machines ed. binnen een maatschappelijk geregelde behoefte, met doel het leveren van een product of een dienst. Verschil werk en hobby: hobby alleen voor plezier, werk noodzakelijk Soms hobby werk-> alleen werk als anderen er baat bij hebben.

1.2 functie van arbeid 5 primaire behoeften (eten drinken, onderdak), veiligheid&zekerheid, sociale behoeften (ergens bij horen), erkenning&waardering, zelfrealisatie (dwang om te presteren). Eerst laagste behoeften bevredigen voor streven naar hogere. Functies werk bij vervullen basisbehoeften-> inkomen (eten, drinken, materiele levensstandaard, in geld uitgedrukte waardering van geleverde arbeidsprestatie, voorzieningen mee treffen), zekerheid (materiele zekerheid: uitgaven door de in de toekomst verwachtte loon ontvangst, immateriële zekerheid: oriëntatie punt in het leven, vast patroon), sociale contacten, erkenning en waardering (status, waardering die wordt toegekend aan iemands beroep), zelfrealisatie (geeft leven zin geeft gevoel van eigenwaarde, ontplooiing).

1.3 opvattingen over werk arbeidsethos-> de betekenis die mensen aan arbeid toekennen (verandert voortdurend). In vroege oudheid lichamelijk werk minderwaardig. Calvinisme-> arbeid= morele plicht. Socialisme en liberalisme-> leveren van werkprestaties wezenlijke activiteit. Nu-> werk heel normaal en zeer belangrijk.

1.4 waardering van werk waardering van werk hangt af van de soort arbeid-> hoofd/hand werk, vrouwen-/mannen werk, betaald/ onbetaald werk.

1.5 sociale mobiliteit maatschappelijke klasse-> groep mensen die een gelijke sociale positie innemen binnen een samenleving. Vroeger makkelijker onderscheid in klassen dan nu: adel geestelijkheid en derde stand. Minder grote verschillen tegenwoordig. Sociale mobiliteit-> mogelijkheid om te stijgen op de maatschappelijke ladder. Tot voor kort bijna onmogelijk, nu wel mogelijk.

2- de kwaliteit van werk categorieën voor waardering van je werk-> arbeidsvoorwaarden (loon/ werktijden/ ontslagregels/ promotiekansen), arbeidsverhoudingen (verhouding werknemers, verhouding leidinggevenden), arbeidsomstandigheden (schoon/ veilig/ aangenaam/ niet te zwaar) en arbeidsinhoud (leuk, afwisselend, uitdagend).

2.1 arbeidsvoorwaarden Loon, zeer belangrijk, hangt af van functie, hoger/ ingewikkelder wek= hoger loon, brutoloon- loonbelasting+ sociale premies= nettoloon. Jongeren < 23- minimumloon. Regels bij ontslag: op staande voet (mishandeling/ bedreiging/ valse informatie/ diefstal/ verduistering/ alcoholistisch gedrag/ werkweigering). Meeste gevallen-> met opzegtermijn. (andere baan gevonden, werk niet goed verricht, dreigend faillissement, reorganisatie).

2.2 arbeidsverhoudingen formele verhoudingen-> taken en bevoegdheden v/d werknemer. Informele verhoudingen-> persoonlijke kenmerken. Werkoverleg-> chef bespreek met werknemers gang van zaken (werkdruk/ problemen/ planning/). Voordelen goed werkoverleg: goed voor motivatie en betrokkenheid/ gebruik van ervaring en ideeën werknemers/ productie gaat omhoog. Medezeggenschap-> werknemer mag over sommige kwesties mee beslissen. Bedrijf > 35 medewerkers-> OR verplicht, OR heeft instemmingbevoegdheden voor personele zaken (vakantieplanning, beloningssystemen, sollicitatieprocedures.) en adviesbevoegdheid (fusie, overname, reorganisatie) en recht op voorinformatie (financieel en sociaal jaarverslag).

2.3 arbeidsomstandigheden arbeidsomstandigheden te maken met praktische werksituatie (ruimte, stoel, apparatuur, lucht, zwaarte). Arbo-wet: (arbeidsomstandigheden wet) veiligheid, gezondheid en welzijn. Jongerenwet is strenger (niet zwaarder dan 50kg sjouwen, niet werken in lawaai harder dan 80 decibel, geen gevaarlijke stoffen, geen eentonig/ eenzaam werk).arbeidsinspectie- orgaan van Sociale zaken-> controleert naleving ARBO- wet.

2.4 arbeidsinhoud arbeidsinhoud-> werkzaamheden die iemand verricht. (alleen/met anderen, één/meerdere plekken, verantwoordelijkheid/uitvoeren wat wordt opgedragen, zelfde handeling/ afwisselend, overeenkomstig met opleidingsniveau.

2.5 beroepshouding beoordeeld op vakkennis en werkhouding. Beroepshouding heeft te maken met: persoonlijke uitstraling (verzorgd/ bedrijfskleding), uitstraling van bedrijf (verzorgd uitzien voor relaties), klantvriendelijkheid (netjes behandelen) en collegialiteit (goede werksfeer, goede samenwerking).

2.6 een baan zoeken goede sollicitatie brief is erg belangrijk. Arbeidsbemiddeling: arbeidsbureaus (opgezet door overheid, 1500 in NL, ze zorgen voor: inschrijvingen werkzoekenden, sollicitatietrainingen, om- en bijscholing, bemiddeling tussen werkgevers eb werkzoekenden) en uitzendbureaus (commerciële basis, tijdelijk werk. Voordelen: snel, je kunt iemand zo weer naar huis sturen, arbeidservaring opdoen, omzetting naar vaste baan, eigen CAO. Nadelen: veel wisselen van werklocatie en misschien een tijdje geen werk).

3- Arbeidsverdeling en arbeidsmarkt. Belangrijke plek arbeidsverdeling: arbeidsmarkt.

3.1 arbeidsverdeling arbeidsverdeling-> verdeling van de in de maatschappij te verrichten arbeidstaken over individuen en groeperingen. Eerste arbeidsverdeling-> mannen/vrouwen gebaseerd op spierkracht. Technische arbeidsverdeling-> het productieproces zelf wordt opgedeeld in deelhandelingen die door afzonderlijke werknemers worden verricht. 4 redenen voor arbeidsverdeling: werk is vaak ingewikkeld (toename technische mogelijkheden), talent (waar mensen goed in zijn), efficiëntie (ervaring/ routine) en beloning (meer verantwoordelijkheid is meer loon).

3.2 wat is de arbeidsmarkt? Arbeidsmarkt-> alle situaties waarin sprake is van een ontmoeting tussen de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten. Aanbod bepaald door beroepsbevolking (15-65 beschikbaar zijn op dit moment ongeveer 6 milj. mensen). Vraag=werkgelegenheid (de behoefte aan arbeidskrachten in onze economie).

3.3 ongelijke verdeling en kansen ongelijke kansen veroorzaakt door dubbele arbeidsmarkt. Arbeidsmarkt ingedeeld in segmenten: eerste segment- interessante/ goedbetaalde/ statusvolle banen+ promotievooruitzichten/ afwisselend/ techniek/ sociaal/ stabiele arbeidspositie. Tweede segment: onaantrekkelijke/ slecht betaalde/ gemakkelijk/ routinematig/ lage opleiding/ kans op doorstroming klein. Verdeling ook in bedrijf zelf zichtbaar. Vaste kern (hoger opgeleide werknemers/ stabiele arbeidsplaats) en wisselende randgroep (laaggeschoold/ onzekere positie). Deze laatste groep wordt sneller ontslagen. Zwakke groepen op de arbeidsmarkt: laag en ongeschoolden (komt oa door automatisering dat ze minder werk krijgen, ook jongeren hebben het moeilijk), vrouwen (scheiding mannen en vrouwen beroepen/ minder leidinggevende functies/ vrouwelijke ondernemers hebben het ook erg moeilijk) en etnische minderheden (laag opleidingsniveau/ discriminatie/ andere zoekkanalen).

3.4 flexibele arbeidsrelaties tegenwoordig willen werk gevers en nemers flexibele banen: vrouwen met kinderen, jongeren en ouderen. Moderne variant= telewerk -> werken op afstand. Je bespaart bedrijfsruimte. Voordelen flexibele arbeidskrachten voor werkgever: langere proeftijd, ontslag en financiën. Flexwet-> rechten op scholing, pensioen, doorbetaling en uitzicht op vast contract voor uitzendkrachten. Nederland wordt 24 uurs economie.

4- werkeloosheid

4.1wat is werkeloosheid? Werkeloosheid-> verschil tussen vraag naar en aanbod van arbeidskrachten. Geregistreerde werkeloze voldoet aan 4 eisen: 15-65 jaar, minder dan 12 uur per week werken, actief op zoek naar een baan van >20 u/w en ingeschreven als werkzoekende bij een arbeidsbureau.

4.2 soorten werkeloosheid frictiewerkeloosheid (minst zware vorm/ ontstaat door een arbeidskracht tijdelijk zonder werk), seizoenwerkeloosheid (veroorzaakt door seizoengebonden beroepen), conjuncturele werkeloosheid (wanneer het economisch slechter gaat/ minder vraag naar goederen) en structurele werkeloosheid (banen gaan voor goed verloren/ ernstige vorm).

4.3 maatregelen overheid speelt centrale rol om de werkeloosheid terug te dringen. Maatregelen overheid aan aanbod kant: VUT regeling, ATV (minder plaatsen dan verwacht: werkgevers hebben geen nieuwe arbeidskrachten nodig en ze laten ATV dagen opnemen als het rustig is), om en bijscholing (melkert banen/ banenpool/ jeugdwerkgarantieplan) en verlaging uitkeringen. Oplossingen van vraagkant: goedkoper maken van arbeid (loonbelasting en sociale premies), subsidies en producten kopen (overheid is grootste opdracht gever dus heeft veel invloed).

5- de verzorgingsstaat in Nederland-> sociale voorzieningen.

5.1 economische orde samenleving-> beslissingen worden genomen over consumptie en productie. Vragen moeten worden opgelost: hoeveel produceren? Door wie en waar? Van wie eigendom? Welke manier vindt verdeling plaats? Economische orde-> manier waarop in een land of maatschappij de economie is georganiseerd. 2 uiterste vormen: vrijmarkteconomie (wisselwerking van vraag en aanbod bepaalt prijs, 4 voorwaarden: vrijheid van productie/ vrijheid van consumptie/ de overheid grijpt niet in/volledig vrije concurrentie)nadelen: geen sociale voorzieningen, schadelijke effecten voor milieu en alleen collectieve goederen op betaling van burgers. Centraal geleide planeconomie (staat beslist wat en hoe er wordt geproduceerd en geconsumeerd).

5.2 overheidsbeleid betrokkenheid overheid bij economie: produceert zelf collectieve goederen en voorzieningen (politie, wegen, rechtspraak, onderwijs, gezondheidszorg en sociale uitkeringen) en voert een sociaal economisch beleid (wetten, regelingen, onderhandelingen met sociale partners). Collectie of gemeenschappelijke belangen-> taken die burgers belangrijk vinden en die niet door ieder individu geregeld kunnen worden (verdedigen landgrenzen, goede gezondheidszorg, aanleg van wegen en dijken, rechtspraak). Ander terrein-> sociaal economisch beleid (werkgelegenheid, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden, sociale wetgevingen).

5.3 politieke stromingen liberalisme-> voor vrijmarkteconomie. Socialisme-> grotere invloed van de overheid. Christen democratie-> tussenpositie (aanvullende rol).

5.4 de verzorgingsstaat 19-e eeuw-> vrije markt/ staatsonthouding/ nachtwakersstaat. Confessionelen-> zwakkeren betere bescherming, sociaal democraten-> sterke rechtspositie van arbeiders, liberalen-> vermindering criminaliteit. Sociale wetten-> armenwet, kinderarbeid verboden, arbeidsomstandigheden wet. Verzorgingsstaat-> staat waarin de overheid zich verantwoordelijk voelt voor het welzijn van de burgers. Geleide loonpolitiek-> regering beslist over lonen. Uitbreiding voorzieningen: kinderbijslag, ziekenfonds, maatschappelijk werk, studiebeurzen, huursubsidie. Nieuwe taken van de overheid: sociale taken, economische taken, welzijnstaken, culturele taken, bestuurlijke taken en ondernemerstaken.

5.5 sociale zekerheid in de problemen sociale zekerheid té goed?: ziekte 100% loon, WAO 70% van loon, WW geen baan onder niveau accepteren. Problemen: financiële problemen, sociale problemen, fraude.

5.6 maatregelen nieuwe maatregelen-> bezuinigingen en strenge controles&versterken van de eigen verantwoordelijkheid (beperkt aantal jaren/passende arbeid/WAO streng gecontroleerd+niet levenslang/ verhaalsplicht/ WW stijgt niet met lonen mee/ strengere controle). WULBZ laat ziekteverzuim dalen.

5.7 sociale zekerheid 2 delen: sociale verzekeringen-> verplicht, werknemersverzekering (WW/ WULBZ/ WAO/ziekenfondswet) en volksverzekering (AOW/ANW/WAZ/ Wajong/AKWAWBZ). Sociale voorzieningen-> regelingen voor situaties waar geen verzekering voor bestaat-> ABW/ toeslagenwet/ rijksgroepsregeling werkeloze werknemers/ IOAZ/ IOAW).

5.8 de keerzijde voor mensen met zwakkere gezondheid is het moeilijk een baan te vinden.

6- sociale partners sociale partners-> werknemers/werkgevers en overheid.

6.1 werknemers organisaties FNV, CNV en MHP zijn vakcentrales (overkoepelende organisatie van vakbonden). Doelstellingen-> individueel (problemen in werksituatie, onthouden van promotie, onterecht overplaatsing) en collectief (CAO-> een arbeidsovereenkomst). Functies van vakbewegingen: correctiefunctie (verbeteren van belangen werknemer- arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen, rechtspositie werknemer, sociale zekerheid, werkgelegenheid en vakopleiding) en emancipatiefunctie (streven naar verbetering van de maatschappelijke posities van werknemers). Pressie middelen van vakbonden tijdens stroefverlopende onderhandelingen: prikacties en stiptheidsacties (onderbroken/ vertraging veroorzaken), stakingen (werk stilleggen) en gerechtelijke procedures. Organisatiegraad-> % werknemers dat lid is van een vakbond, tegenwoordig 30%. Verklaringen voor het niet groeien van ledenaantal-> samenstelling beroepsbevolking veranderd, toenemend aantal tweeverdieners en toegenomen individualisering.

6.2 werkgevers organisaties grootste-> VNO-NCW, kleinere-> MKB-Nederland. Functies werkgeversorganisaties-> vertegenwoordiging, behartiging van belangen en eenheid van werkgevers. Pressiemiddelen: dreigen van ontslag, gerechtelijke procedures en beknibbelen op secundaire arbeidsvoorwaarden.

6.3 samenwerking tussen de sociale partners landelijk niveau/ bedrijfstak niveau en regionaal niveau.

REACTIES

J.

J.

je ben paragraaf 7 vergeten!!
Doe die er ff bij dan is tie nog beter...
thanx

22 jaar geleden

P.

P.

jooow
slacht verslag!

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.