Maatschappijleer: Pluriforme Samenleving.
Pluriforme samenleving: basiskenmerk is dat er in zo een samenleving mensen wonen met verschillende normen, waarden, gewoonten en leefstijlen.
Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en als vanzelfsprekend beschouwen.
Functies v/e cultuur:
• Gedragsregulerend
• Sociale identiteit
• Gemeenschappelijk referentiekader
De belangrijkste kenmerken v/e cultuur worden telkens aan nieuwe leden overgedragen. We noemen deze cultuuroverdracht socialisatie. Socialisatie is het proces waarbij iemand, bewust en onbewust, de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd. Het resultaat van socialisatie is aanpassing van het individu aan zijn omgeving. Maar ook het voor een langere tijd in stand houden v/e cultuur.
Socialisatie vindt bij kinderen vooral plaats doordat ze gedrag imiteren. Het kind wil gedrag nadoen van mensen met wie het een sterke binding heeft. Dit heet identificatie.
De plaats waar socialisatie plaatsvindt, noemen we socialiserende instituties:
• Het gezin.
• De school
• Het werk
• De vriendenkring
• Geloofsrichtingen
• Maatschappelijke groeperingen zoals sportclubs en actiegroepen.
• De overheid
• De media
Sociale controle: de manier waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.
We noemen sociale controle formeel als deze is gebaseerd op geschreven regels zoals wetten, een sportreglement en een arbeidscontract. Bij beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels spreken we van informele sociale controle. Sociale controle vindt vaak plaats in de vorm van sancties, maatregelen waarmee mensen ervoor zorgen dat anderen zich gedragen naar de geldende normen. Deze sancties kunnen positief of negatief zijn, zodat we komen op 4 vormen van maatregelen:
• Formele positieve sancties
• Formele negatieve sancties
• Informele positieve sancties
• Informele negatieve sancties
Als je al vanaf je geboorte af aan in een bepaalde groep opgroeit, noemen we dat enculturatie. Het aanleren van de kenmerken van een cultuur waar je niet oorspronkelijk toe behoort, noemen we acculturatie. We spreken van internalisatie als je bepaalde aspecten van de cultuur of de samenleving waar je bij hoort, je zo eigen hebt gemaakt, dat je je automatisch gaat gedragen zoals de groep dat van je verwacht.
Cultuur, datgene wat aangeleerd is, staat tegenover natuur, datgene wat aangeboren is. Wetenschappers hebben zich altijd beziggehouden met de vraag of menselijk gedrag meer bepaald wordt door aangeboren of door aangeleerde kenmerken. Dit heet het “nature-nurturedebat”. Tegenwoordig weten we dat het gedrag van mensen altijd een combinatie van beiden is: aanleg én aangeleerd.
Vrijwel iedere samenleving kent een dominante cultuur met daarnaast verschillende subculturen. Onder dominante cultuur verstaan we het geheel van waarden, normen en kenmerken dat door de meeste mensen binnen een samenleving wordt geaccepteerd.
Subculturen worden als het ware gedragen door groepen waarvan de waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur.
Een subcultuur hoeft niet strijdig te zijn met de dominante cultuur. Dat is wel het geval bij tegencultuur. Deze worden gedragen door mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen.
§2
De scheidslijn tussen het individuele en het collectieve is moeilijk te trekken. Elk land heeft zijn eigen cultuurpatronen die het gedrag en de emoties deels bepalen. Mensen worden dus beïnvloedt door hun omgeving. De basis van deze beïnvloeding is gelegen in het feit dat we naast individuen ook sociale wezens zijn. Dit wil zeggen dat we behoefte hebben aan andere mensen. Wij duiden dit aan met de term sociale cohesie. Sociale cohesie wordt gevormd door de bindingen die wij hebben met elkaar en het wij-gevoel dat hieruit kan ontstaan.
Als we spreken van sociale cohesie onderscheiden we vier soorten bindingen:
• Affectieve bindingen (vriendschappelijk)
• Economische bindingen (bijv de winkel waar je je eten koopt)
• Cognitieve bindingen (tennisleraar die regels uitlegt)
• Politieke bindingen (wetten®elgeving)
In werkelijkheid lopen de vier soorten bindingen door elkaar heen. Bindingen zijn belangrijk in je leven. Als je het gevoel hebt dat je niets gemeenschappelijk hebt met anderen in je omgeving is er nauwelijks sprake van een samenleving. Bindingen dragen er ook aan bij dat je je verantwoordelijk voelt voor de samenleving.
Mensen hebben elkaar allereerst nodig voor vriendschap, steun & liefde. Maar ook het gevoel dat je bij je sportclub of je dorp of stad hoort, is een affectieve behoefte. Mensen zijn bereid voor elkaar op te komen of zijn trots op hun land of het bedrijf waar ze voor werken. Ook concerten en dancefeesten waarbij de totale sfeer heel bepalend is, zijn een vorm van collectieve ervaring die mensen met elkaar verbindt. Met economische bindingen wordt bedoeld dat we afhankelijk van anderen zijn om in onze behoefte aan voedsel, onderdak en kleding te voorzien. Door de globalisering van de economie lopen de economische bindingen van kleinschalig tot mondiaal. Met globalisering bedoelen we dat mensen wereldwijd door betere vervoers- en communicatiemogelijkheden steeds nauwer met elkaar in verband staan en ook sterker van elkaar afhankelijk zijn. Globalisering kan een nadelig effect hebben op de sociale cohesie in een land (lagelonenlanden etc.). Op deze manier wordt de vereenzelviging van Nederlanders met Nederland minder vanzelfsprekend.
Mensen ontwikkelen kennis en dragen die aan elkaar over. Voor het verwerven van kennis ben je afhankelijk van anderen en met die mensen heb je dus cognitieve bindingen. Er zijn twee aspecten van belang bij cognitieve bindingen:
- Er moet een minimum aan gemeenschappelijke historische kennis zijn.
- Iedereen moet toegang hebben tot die kennis.
Ten slotte zijn mensen afhankelijk van elkaar omdat ze simpelweg niet alles zelf kunnen regelen. De politiek is ervoor om te zorgen dat sommige voorzieningen collectief, dwz gemeenschappelijk, geregeld worden (brandweer, AOW). Voor sociale cohesie is het van belang dat mensen zich betrokken voelen bij de vraag hoe maatschappelijke vraagstukken het beste opgelost kunnen worden. Ze zijn dan betrokken bij de politiek en zullen eerder gaan stemmen als er verkiezingen zijn.
Nederland vóór 1940
Naarmate een samenleving pluriformer is, dwz uit méér subculturen bestaat, is samenhang moeilijker te bereiken. Voor de WOII was het aantal subculturen minder groot en waren de vier bindingen die we hiervoor tegenkwamen, voor de meeste mensen redelijk overzichtelijk. We noemen hieronder een aantal kenmerken die de Nederlandse samenleving tot 1940 karakteriseerden:
- Geringe sociale mobiliteit. Dit betekent dat het heel moeilijk was om te stijgen op de maatschappelijke ladder. Dit kwam omdat de afstand tussen de verschillende sociaaleconomische groepen groot en moeilijk te overbruggen was.
- De samenleving was sterk gezinsgericht en weinig individugericht. Binnen de gezinnen was er sprake van een strikte taakverdeling. Nog tot 1956 waren gehuwde vrouwen niet handelingsbekwaam: ze konden niet zelfstandig een overeenkomst sluiten, zoals het openen van een bankrekening, maar moesten toestemming hebben van hun man. Hierdoor was er ook weinig ruimte voor individuele ontplooiing. Individuen waren ondergeschikt aan het collectief. Zo kon je niet zelf bepalen welke opleiding of welke baan je wilde gaan doen. Kinderen gingen werken zodra ze oud genoeg waren om hun steentje aan het gezin bij te dragen. Want de gezinnen waren groot en de inkomsten laag.
- Hiërarchische verhoudingen. Dit betekent dat de samenleving was opgebouwd uit rangen en klassen. Bazen waren bazen, aan wie de arbeiders of werknemers ondergeschikt waren en tegen wie zij vaak met ontzag opkeken. Kinderen waren hun ouders absolute gehoorzaamheid verschuldigd.
- Sterke verzuiling. Dit hield in dat het maatschappelijke leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuigingen. Een groot deel van het leven van de mensen speelde zich af binnen de lijnen van de eigen geloofsgemeenschap, de eigen ‘zuil’.de belangrijkste kerken en politieke richtingen hadden hun eigen scholen, vakbonden, kranten en omroepen. Verzuiling betekende dat elke zuil op zichzelf stond en je niet werd geacht buiten je eigen zuil actief te zijn.
Jaren vijftig
Ook vlak na de Tweede Wereldoorlog, tot het einde van de jaren vijftig, bleven de bovengenoemde verschillen tussen bevolkingsgroepen bestaan. Zoals een scherp onderscheid tussen de hogere en de lagere maatschappelijke klassen. Toch was er sprake van een grotere homogeniteit in de samenleving. Voor zover mensen het klassenverschil accepteerden, bestond er een vrij groot nationaal bewustzijn en een sterke sociale cohesie. Vanaf de jaren ‘60 veranderde dit: er ontstond geleidelijk meer diversiteit tussen groepen mensen en er kwam meer ruimte voor individualisme.
§3
Na de WOII kwam er een technologische ontwikkeling op gang die leidde tot grootschalige productie van goederen als televisies en auto’s. Daarnaast ontstond er vanaf de jaren zestig een economische groei waardoor er welvaart kwam voor grote bevolkingsgroepen. In aansluiting hierop werd de verzorgingsstaat opgebouwd met een uitgebreid stelsel van sociale voorzieningen. Door de economische groei was het vanaf de jaren zestig ook voor kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus niet meer nodig om zo snel mogelijk te gaan werken. Het volgen van een opleiding werd een steeds belangrijkere factor. De sociale mobiliteit, de mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder, nam dus toe. Op veel gebieden kreeg de individuele ontplooiing meer kans. Niet alleen het aantal mensen dat zelfstandig ging wonen groeide, ook de variëteit van samenlevingsvormen nam toe. Deze keuzevrijheid werd mede mogelijk gemaakt door de gestegen welvaart en de opbouw van de verzorgingsstaat. Het feit dat vrouwen beter waren opgeleid en vaker een eigen inkomen kregen, maakte vrouwen zelfbewuster. In de jaren zestig en zeventig ontstonden allerlei actiegroepen van en voor vrouwen, van welke Dolle Mina één van de bekendste was. Zij eisten onder meer gelijk loon voor gelijk werk en zelfbeschikkingsrecht over hun eigen lichaam. In de jaren tachtig vroegen vrouwenbewegingen om verkorting van de arbeidstijd en betere kinderopvang, om het werk tussen man en vrouw binnens- en buitenshuis eerlijker te verdelen. Uiteindelijk hadden veel van deze acties effect.
Niet alleen vrouwen werden zelfbewuster, ook andere groepen zoals homoseksuelen eisten gelijkberechting, dat wil zeggen dat ze dezelfde rechten zouden krijgen als ieder ander. En ook deze acties waren succesvol(homohuwelijk). De stijgende welvaart en het hogere opleidingsniveau van mensen leidde ook tot een grotere mondigheid. Mensen vonden dat zij zelf wel wisten wat goed voor ze was. Dit kan ook leiden tot onverschilligheid. Ook in de publieke ruimte (streets) wordt langzamerhand duidelijk dat een toenemende onverschilligheid negatieve gevolgen kan hebben. Na enkele dodelijke gevallen van zinloos geweld zijn veel mensen minder bereid om anderen op hun gedrag aan te spreken.
Ontkerkelijking betekent dat een groeiend aantal mensen niet meer actief lid is van een bepaald kerkgenootschap. Met de ontkerkelijking kwam er ook een einde aan de verzuiling. Bij ontzuiling speelde een nieuw massamedium als de televisie een grote rol. Mensen van verschillende zuilen kwamen meer met elkaar in contact. De ontzuiling ging gepaard met een proces van secularisatie, waarbij organisaties zoals scholen en verenigingen zich losmaken van de kerk.
Tegenover de afname van het kerkbezoek en de ontzuiling zien we de laatste decennia een opleving van religie en spiritualiteit. Daarnaast neemt het aantal moslims toe in Nederland, voor wie de moskee dikwijls een belangrijke functie vervult.
Jeugdculturen namen een eigen ruimte in, en keerden zich vooral in de eerste periode tegen de normen en waarden van de ouders en de heersende cultuur.
§4
We noemen iemand allochtoon wanneer hij of zij of ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren en getogen. Een autochtoon is, net als zijn ouders en grootouders, hier geboren en opgegroeid.
De factoren om je land te verlaten, noem je pushfactoren. De redenen om naar een land toe te komen, noem je pullfactoren (godsdienstvrijheid). De opname van deze vreemdelingen leverde lange tijd weinig problemen op. Nederland was een handelsnatie en had daarom veel ervaring met andere culturen en gebruiken. Na de WOII veranderde het beeld. Vanaf 1950 komen grote groepen immigranten uit de vroegere koloniën naar Nederland. Na de onafhankelijkheid van Indonesië emigreerden veel Nederlandse Indiërs hierheen. Hetzelfde geldt voor een grote groep Molukkers, Surinamers en Antillianen.
Ook: Gastarbeiders om vuil en zwaar werk te doen.
Iemand wordt een asielzoeker genoemd als hij op basis van bijv: oorlog, geloof, seks.geaardheid uit zijn eigen land weggaat. Als hij of zij op basis van verdragsregels van de VN als vluchteling wordt erkend, dan moet Nederland zich net als alle andere VN-lidstaten garant stellen voor hulp en opvang. De basis van het asielrecht is het VN-vluchtelingenverdrag van Genève van 1951. Daarin wordt een vluchteling gedefinieerd als: ‘iemand die gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging wegens godsdienstige of politieke overtuiging of nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep’. Binnen de EU is bovendien afgesproken dat een asielzoeker in het eerste land waar hij aankomt, asiel moet aanvragen. Naast oorlog en vervolging was een belangrijk motief om weg te trekken de grote armoede in het land van herkomst. Dit zijn zogenaamde economische vluchtelingen. In 2001 werd de nieuwe Vreemdelingenwet 2000 van kracht. In de strengere wet werd bepaald dat een vluchteling een verblijfsvergunning kan krijgen als hij aan een aantal eisen voldoet:
• Geldige identiteitspapieren
• Aannemelijk maken dat hij bij uitzetting risico loopt in zijn eigen land
• Kan niet om humanitaire redenen teruggestuurd worden naar zijn land (godsdienst)
Tevens kwam er een verkorte procedure, waarbij binnen 48uur bepaald wordt of de asielzoeker een geloofwaardig vluchtverhaal heeft. Het strengere beleid leidde tot met afwijzingen dan aanvragen. De nieuwe Vreemdelingenwet kent de volgende procedure:
• Melden bij het aanmeldcentrum (AC)
• Vluchtverhaal oké, asielzoekerscentrum (AZC)
• Mensen van wie de aanvraag uiteindelijk wordt afgewezen, worden opgevangen in een uitzetcentrum.
De grootste groep nieuwkomers van de laatste jaren wordt dan ook gevormd door mensen die via gezinsvorming of gezinshereniging naar Nederland kwamen.
• Bij gezinshereniging gaat het om mensen die legaal in Nederland verblijven en onder bepaalde voorwaarden hun gezin laten overkomen. Gezinshereniging gaf nogal eens aanleiding tot kettingmigratie.
• Bij gezinsvorming laat iemand een partner uit een ander land overkomen
Toch zijn er ook voort de gezinsvorming de regels aangescherpt. De reden was dat men twijfelde of er wel altijd sprake was van vrije partnerkeuze (uithuwelijking). Daarnaast spraken veel van de partners die overkwamen de Nederlandse taal niet.
§5
Voor de manier waarop overheid en mensen omgaan met de culturele diversiteit in een pluriforme samenleving, bestaan de volgende mogelijkheden:
• Segregatie
• Assimilatie
• Integratie
Als cultuurgroepen niet met maar volkomen naast en langs elkaar heen leven, spreken we van segregatie, het opdelen van een samenleving in gescheiden delen. Meestal wordt segregatie veroorzaakt doordat één cultuurgroep die de politieke en economische macht bezit, andere groepen buitensluit en geen gelijke kansen biedt. (apartheidsregime in Z-A).
Segregatie kan ook uit vrije wil plaatsvinden. De minderheidsgroep sluit zich dan bewust af van de overheersende cultuur omdat zij ernstige bezwaren tegen die cultuur heeft (Amish).
De tegenhanger van segregatie is assimilatie. Hierbij past een bevolkingsgroep zich zo volledig aan, dat de oorspronkelijke cultuur zo veel mogelijk verdwijnt. Als assimilatie onder dwang plaatsvindt, verbiedt de overheid culturele uitingen van minderheden, zoals taal of religie. Gedwongen assimilatie is voor de Nederlandse overheid nooit aan bod geweest, alleen sommige maatregelen om meer eenheid te kweken(inburgeringcursus).
Integratie vindt plaats als bevolkingsgroepen zich aanpassen aan de dominante cultuur, maar gedeeltelijk hun eigen cultuur behouden. Integratie veronderstelt dat beide partijen, de nieuwkomers en het ontvangende land, veranderen en zich aanpassen. Het resultaat van de komst van nieuwkomers wordt vaak vergeleken met de termen ‘melting pot’ en ‘salad bowl’.
Met ‘melting pot’ wordt bedoeld dat de culturen van etnische groepen versmelten met de dominante cultuur, zodat er in feite een nieuwe cultuur ontstaat. Bij de ‘salad bowl’ ontstaat er ook een vermenging van culturen maar niet als één melting pot: cultuurgroepen behouden hun eigen typische kenmerken. De kwestie in hoeverre nieuwkomers zich moeten aanpassen hangt samen met de vraag of de ene cultuur beter is dan de andere.
Cultuurrelavisten vinden dat je niet over een andere cultuur mag oordelen. Cultuuruniversalisten bestrijden dit en vinden dat bepaalde waarden zoals de universele mensenrechten in elke cultuur zouden moeten gelden. Zij zeggen dat een cultuur beter is, naarmate deze basisvoorwaarden zorgvuldiger worden gegarandeerd en beschermd.
Na de WOII is er door de Nederlandse overheid lange tijd geen specifiek beleid gevoerd voor nieuwkomers. Het officiële beleid was dan ook gericht op integratie met behoud van eigen cultuur. Daarom werd lange tijd niet expliciet geformuleerd op welke punten nieuwkomers zich zouden moeten aanpassen. Hierdoor werd het onduidelijk voor hen waarin zij moesten integreren.
Voor de sociale ongelijkheid van o.a. de nieuwkomers+tweede generatie was een aantal oorzaken, namelijk:
• De teruglopende economie;
• De omvang en concentratie van migrantengroepen;
• Gezinsvorming;
• Taalachterstand;
• Discriminatie en beeldvorming.
Begin jaren zeventig liep de economie terug. Veel laaggeschoold werk zoals in de textielindustrie en de autoproductie werd geautomatiseerd dof verplaatst naar lagelonenlanden. Vooral veel migranten verloren hun baan. Terugkeren was voor hen ook geen optie, omdat hun kinderen op Nederlandse scholen zaten.
Vooral de immigratie van turken en Marokkanen betrof uiteindelijk een grote groepen mensen, die relatief vaak in de vier grote steden woonden. Zij konden daar hun eigen cultuur behouden. Langzamerhand ontstond in sommige wijken segregatie, oftewel een sociale scheiding tussen de Nederlandse en de allochtone bevolking. Het gevolg hiervan was dat grote groepen autochtonen en allochtonen elkaar in het leven van alledag steeds minder tegenkwamen.
Omdat de toelatingseisen voor nieuwe immigranten in heel Europa werden verscherpt, werd gezinsvorming één van de laatste mogelijkheden om zich legaal in Europa te vestigen.
Nog steeds worden sommige groepen op de arbeidsmarkt gediscrimineerd. Discriminatie berust vaak op vooroordelen van stereotypen. Met name als leden van een bepaalde bevolkingsgroep negatief in het nieuws zijn geweest wordt het voor bijna alle leden van die bevolkingsgroep moeilijker om een baan te vinden. De overheid heeft de laatste decennia maatregelen genomen om de sociaaleconomische achterstanden en de sociale ongelijkheid te bestrijden:
• De overheid voert een doelgroepenbeleid op de arbeidsmarkt.
• De overheid grijpt in als er te veel zwarte of arme wijken dreigen te ontstaan en investeren dan ook fors in achterstandwijken.
• De overheid is begonnen het taalniveau van peuters en kleuters te meten om problemen eerder te signaleren.
• De overheid ondersteunt, maar is ook op een aantal punten strenger geworden om deelname aan de Nederlandse samenleving te stimuleren.
Mede door dit soort maatregelen, maar vooral door de inspanningen van de mensen zelf zijn veel immigranten succesvol geïntegreerd.
§6
Fundamentele verschillen tussen culturen met hun normen en waarden doen zich vaker voor naarmate mensen een compleet, samenhangend maar ook dogmatisch wereldbeeld hebben. Met de meer recente immigratie van grotere groepen etnische minderheden lijkt de kans op tegenstellingen toe te nemen. Sommige orthodoxe christenen én orthodoxe moslims zijn ervan overtuigd dat mannen boven de vrouw zijn gesteld en homoseksualiteit een zonde is. De emancipatiebeweging heeft lang gestreden voor de gelijkberechting van vrouwen en homo’s. Dit vormt nu één van de uitgangspunten va onze huidige samenleving. Ouders in Nederland hebben het recht om een school naar eigen richting te kiezen. Naast het openbaar onderwijs kennen we daarom het bijzonder onderwijs (islamitisch, joods, christelijk, katholiek). Daarnaast is er is er bijzonder onderwijs gebaseerd op onderwijskundige uitgangspunten. Als zo’n school aan een aantal voorwaarden voldoet, wordt deze gefinancierd door de Nederlandse overheid. Dit is geregeld in artikel 23 van de grondwet. Deze financiële gelijkstelling met het openbaar onderwijs werd in 1917 wettelijk vastgelegd en is vrij uniek in de wereld. De overheid verplicht scholen een bijdrage te leveren aan de burgerschapvorming en de sociale integratie van leerlingen in de Nederlandse samenleving. Die eisen gelden voor alle scholen.
Met ‘wij-zijdenken’ wordt bedoeld dat er twee groepen tegenover elkaar staan. (islam, twin towers, wilders, etc.). De radicalisering die onder een kleine groep moslimjongeren plaatsvindt, verloopt vaak via de computer. Tegenover radicaliserende islamitische jongeren staat overigens een eveneens actieve groep rechts-extremistische jongeren. Omdat sommige imams die uit het buitenland hierheen komen, de Nederlandse taal onvoldoende beheersen en ook weinig kennis hebben van de Nederlandse samenleving, zijn er stappen gezet om een imamopleiding op te zetten in Nederland.
Het is lang niet altijd duidelijk waar de grenzen van persoonlijke vrijheid liggen. Dit is in het bijzonder het geval als:
- er sprake is van botsende grondrechten;
- naleving niet of moeilijk kan worden afgedwongen.
Met name 3 grondrechten kunnen op gespannen voet met elkaar staan:
• het verbod op discriminatie (artikel 1 v/d grondwet).
• De vrijheid van godsdienst (artikel 6).
• De vrijheid van meningsuiting (artikel 7).
De grondwet stelt expliciet grenzen aan de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting door de toevoeging ‘behoudens een ieders verantwoordelijkheid jegens de wet’ in artikel 6 en 7. dit betekent bijvoorbeeld dat je een eigen mening mag hebben, maar je moet je daarbij wel aan de wet houden. De vrijheid van godsdienst wordt bewaakt door een overheid die seculier is, dat wil zeggen niet-religieus. Kerk en staat zijn in Nederland gescheiden. In tegenstelling tot sociale grondrechten, zijn klassieke grondrechten in principe altijd afdwingbaar. In de praktijk lukt dit niet altijd. Bijvoorbeeld het grondrecht over de onaantastbaarheid van het lichaam. In plaats van polarisatie is een discussie van belang, ook waar het gaat om diepe meningsverschillen over lastige levensvragen en dilemma’s waarin de grenzen van grondrechten in het geding zijn.
§7
Samenlevingen verschillen in de manier waarop landen omgaan met pluriformiteit. Vooral de manier waarop de relatie tussen kerk en staat is geregeld laat deze verschillen zien. Grofweg zijn er, volgens rechtsfilosoof Paul Cliteur, vier modellen:
• Er is een staatsgodsdienst die andere religies uitsluit.
• Er wordt geen enkele godsdienst toegestaan.
• Religies worden toegestaan, maar kerk en staat zijn sterk gescheiden.
• Religies worden toegestaan en zelfs actief ondersteund door de overheid.
Deze vier modellen hebben duidelijke consequenties voor de plaats van religie in de samenleving. Religieuze model
Volgens het religieuze model legt de staat één bepaalde religie dwingend op. Er is sprake van een staatsgodsdienst en religieuze leiders hebben veel macht in het land. Het verschil tussen goed en kwaad wordt in hun ogen bepaald door God als hoogste macht. We spreken in dit geval ook wel van de goddelijke bevelstheorie. De heilige boeken, het ‘Woord van God’, zijn het richtsnoer, ook voor de wetgeving. Ze worden gezien als per definitie waar en moeten letterlijk worden geïnterpreteerd. Cuius regio, eius religio (wiens gebied, diens godsdienst). De Nederlanden vormden in de zestiende en zeventiende eeuw een uitzondering en trokken daardoor religieuze minderheden aan. Buiten Europa zagen we eerder de islam als staatsgodsdienst in een land als Iran. De geestelijk leiders staan boven de president. Al zijn er voorzichtig positieve geluiden te horen, het blijft een onderdrukkend regime.
Atheïstische model. Het atheïsme is de stroming die het bestaan van een god ontkent. Is dit het staatsbeginsel, dan wordt elke vorm van godsdienstbeleving als ongewenst gezien. Dat was en is met name het geval in communistische landen. Het marxisme en het daarvan afgeleide communisme beschouwen alle godsdiensten en kerken als instanties die de uitbuiting van mensen verdedigen en de arbeidsklasse dom houden. In China heerst, sinds de oprichting van de communistische Volksrepubliek China door Mao Zedong in 1949, officieel vrijheid van godsdienst. Religies zijn toegestaan maar moeten wel het communistische systeem ondersteunen. Sinds China in 1950 Tibet binnenviel en anexeerde, hebben de boeddhistische monniken in Tibet het erg moeilijk. Ten slotte treedt de Chinese regering sinds 1999 hardhandig op tegen de Falun Gong beweging. Religieus neutrale model.
Een staat die zich op religieus gebied neutraal opstelt, heeft de scheiding van kerk en staat als ideaal. De staat doet niets ten gunste van welke religie dan ook, maar zal deze ook niet bestrijden. In een religieus neutraal model zijn het recht en de moraal niet langer aan God ontleend, maar aan de verlichte filosofen zoals Montesquieu en Voltaire. En dus zien we een keuze voor democratie, de trias politica, de rechtsstaat en individuele rechten van de mens. Deze uitgangspunten vormen de basis voor het staatsburgerschap (Frankrijk, VS, Turkije).
De nadruk op uiterlijke neutraliteit is kenmerkend voor de religieus neutrale staat. De VS kent officieel ook een scheiding van kerk&staat. Toch is de politieke cultuur in de VS doortrokken van christelijke waarden. Dat de scheiding van kerk en staat ook in een islamitisch land mogelijk is, laat Turkije zien. Sinds de stichting van het moderne Turkije in 1923 door Atatürk kent het land een grondwet die een scheiding van kerk en staat voorschrijft. Pluriforme model
Evenals in het vorige model is er in het pluriforme of multiculturele model plaats voor verschillende religies en zijn kerk en staat gescheiden. Verschil is dat de overheid religieuze groeperingen actief stimuleert en ondersteunt in hun maatschappelijke activiteiten. Nederland is een goed voorbeeld van een land met een pluriform model. Christelijke partijen hebben een nadrukkelijke plaats in de politiek. Het pluriforme model heeft voor- en nadelen. Binnen religieuze en levensbeschouwelijke groeperingen kan zich een grote mate van verbondenheid ontwikkelen. Gevaar is dat de sociale cohesie in ‘eigen kring’ ten koste kan gaan van een ‘nationale sociale cohesie’.Over de manier waarop we hiermee moeten omgaan, bestaan verschillende visies. (H8).
REACTIES
1 seconde geleden
N.
N.
Een erg goede samenvatting. Ik heb er veel aan gehad tijdens het leren!
13 jaar geleden
AntwoordenR.
R.
is dit niet thema 4?
13 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Hele goede samenvatting!
10 jaar geleden
Antwoorden