Maatschappijleer H2 2.1 t/m 2.4
Politieke structuur = duurzame verhoudingen tussen organisaties en groepen in de politiek en de regels van besluitvorming.
Politieke cultuur = de politieke opvattingen en de manier waarop mensen met elkaar omgaan in de politiek.
Politieke actoren = mensen, groepen en organisaties die handelend optreden in de politiek. (zoals actiegroepen, partijen, vakbonden, regering en parlement.)
Wetten = voor iedereen geldende regels.
Nederland = de Nederlandse staat.
Staat = overheid
3 kenmerken van een staat:
1. Er is een precies afgebakend grondgebied . de grenzen zijn in de loop der tijd ontstaan door natuurlijke barrières, zoals bergen zeeën en rivieren en ook door oorlogen en huwelijken tussen koningshuizen.
2. Binnen het gebied woont een bevolking, die vaak iets gemeenschappelijks heeft, zoals geschiedenis, cultuur en taal.
3. De staat (overheid) heeft binnen dat gebied het hoogste gezag. De overheid mag met fysiek geweld optreden tegen mensen die de wetten overtreden.
De overheid beschikt over macht = zij kunnen mensen via straffen dwingen om zich aan de wetten te houden.
Gezag = als de macht als juist en redelijk wordt aanvaard. Politiek = alles wat te maken heeft met de overheid: hoe komen besluiten en wetten tot stand. Beleid voeren = proberen ene bepaald doel te bereiken door het doelgericht gebruik van bepaalde middelen.
Dictatuur = 1 persoon (meestal een man) of een kleine groep mensen heeft de macht in handen. De inwoners bij een dictatuur zijn onderdanen, zij zijn ondergeschikt aan de staat. En hebben weinig rechten, vooral veel plichten.
Democratie = de inwoners zijn geen onderdanen maar burgers, hebben naast plichten ook rechten, mogen zeggen en schrijven over de fouten van de overheid.
1917 algemeen kiesrecht voor mannen
1919 algemeen kiesrecht ook voor vrouwen.
Democratie = het volk heerst. Indirecte democratie ( of vertegenwoordigende of representatieve democratie) = Het volk heerst via vertegenwoordigers. Direct democratie = de burgers praten en beslissen direct mee.( bij hele kleine landen en aantallen mensen) In NL geen volksstemming of referendum. (= bevolking mag rechtstreeks beslissen over een belangrijke kwestie.)
Democratie = gelijkheid en vrijheid.
· Gelijkheid = alle burgers hebben gelijke rechten, er mag niet worden gediscrimineerd op grond van bijvoorbeeld, huiskleur, sekse, politieke of godsdienstige opvattingen. · Vrijheid = de burgers moeten hun eigen leven kunnen inrichten zoals zij dat willen. Zolang zij daarmee de vrijheid van andere burgers niet schaden, mag de overheid die vrijheid niet schaden.
De 5 belangrijkste kenmerken van de (indirecte) democratie:
1. Algemeen kiesrecht : alle volwassen mannen en vrouwen mogen stemmen. Hoe ieder individu stemt is geheim, tenzij iemand dat vrijwillig verteld. 2. Regelmatige verkiezingen: In NL kiezen de burgers elke 4 jaar leden van een volksvertegenwoordiging of parlement. Het parlement neemt besluiten over wetten en controleert de regering. De regering = het dagelijkse bestuur van het land en kan alleen blijven regeren zolang zij het vertrouwen heeft van de meerderheid van het parlement. Als de regering bij de volgende verkiezing geen meerderheid haalt komt er een andere regering. 3. Vrijheid van meningsuiting: Mensen kunnen vrij hun mening geven . Burgers kunnen zo verschillende standpunten horen en een eigen mening vormen. Je mag alleen gene personen beledigen. Alleen de onafhankelijke rechter (staat niet onder de regering) mag publicaties of uitzendingen verbieden. 4. Vrijheid van vereniging en vergadering: iedereen mag een vereniging oprichten van mensen met dezelfde ideeën of belangen. Ook partijen die het helemaal niet eens zijn met de regering mogen meedoen aan verkiezingen. Je mag ook bijeenkomsten en demonstraties organiseren. 5. Machtenscheiding.
Een goede democratie is ook een rechtsstaat. Rechtsstaat = dat belangrijke rechten van alle burgers gegarandeerd zijn en dat iedereen zich aan de wetten moet houden.
Sociale voorwaarden voor democratie = als de regels alleen goed werken onder bepaalde maatschappelijke omstandigheden. De kans dat het met een democratie goed gaat is groot als: Er sprake is van een gunstige sociaal – economische ontwikkeling. – Er een zekere mate van sociaal- economische gelijkheid bestaat. – Er sprake is van een democratische politiek cultuur. – Burgers zich hebben verenigd in organisaties op grond van ideeën of belangen. – Militairen geen invloed hebben op de politiek. – De staat goed functioneert, goede diensten verleent en niet te veel de belangen van 1 groep behartigt. – Er geen hevige conflicten zijn tussen etnische groepen of mensen van verschillende godsdiensten.
Paragraaf 2
Kenmerken van een rechtsstaat: · 1. Alle burgers hebben gelijke rechten. · 2. Iedereen moet zich aan de wetten houden, ook de overheid zelf. · 3. Er bestaat een machtenscheiding. · 4. In de grondwet en de internationale verdragen ( afspraken tussen landen) zijn de belangrijkste grondrechten opgenomen.
1. Alle burgers hebben gelijke rechten, deze wettelijke gelijke rechten moeten in de praktijk ook worden nageleefd. Dus ook geen verschil tussen rijk en arm.
2. Wat wel en niet mag staat geschreven in de wetten, ook de overheid moet zich aan deze wetten houden. Wat in een rechtsstaat wel kan en in een dictatuur niet = een burger kan een proces beginnen tegen de overheid en zo’n proces ook winnen.
3. Er bestaat een machtenscheiding tussen:
· De wetgevende macht: die de wetten maakt dit is het parlement (1e + 2e kamer)vaak samen met de regering (ministers (ook minister – president) en koningin).
· De uitvoerende macht : die zorgt dat de wetten worden uitgevoerd = de regering + de ambtenaren.
· De rechterlijke macht: die optreedt als de wetten worden overtreden: rechters
Rechters worden voor het leven (tot pensioen) benoemd en kunnen niet worden ontslagen door de regering.
In dictatuur maakt degene die de macht heeft de wetten, heeft leiding bij de uitvoering en bepaald wat de rechters moeten doen als die wetten worden overtreden.
4. In de grondwet staan de belangrijkste regels van een staat. Voor de grondwetswijziging is een tweederde meerderheid nodig. + er moet 2 keer over worden gestemd, 1x voor en 1x na de verkiezingen.
Grondrechten = mensenrechten = klassieke mensenrechten (individuele mensenrechten ) en sociale mensenrechten.
De belangrijkste klassieke / individuele grondrechten in de Nederlandse grondwet: · Vrijheid van godsdienst. · Vrijheid van drukpers/ meningsuiting · Vrijheid van vereniging, vergadering en demonstratie. · Onaantastbaarheid van het lichaam. ( = bijv. politie mag gevangenen niet mishandelen of martelen, nooit!) · Bescherming tegen willekeurige huiszoeking, · Brief – Telefoon en telegraafgeheim
Sociale mensenrechten = het recht op eten, onderdak, werk, onderwijs en gezondheidszorg.
Paragraaf 3
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden