Examen: Criminaliteit

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1025 woorden
  • 23 mei 2008
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
5 keer beoordeeld

Begrippen Criminaliteit, strafrecht en samenleving.

Religieuze normen:
Elke godsdienst stelt zijn eigen normen.

Morele normen:
Morele principes. Kunnen voortkomen uit een godsdienstige overtuiging, maar dat hoeft niet.

Fatsoensnormen:
Ongeschreven omgangsvormen.

Rechtsnormen:
Geboden, verboden, dwangmaatregelen en strafsancties. (wetten en internationale verdragen)

Wetten:
Regels die door de regering zijn vastgelegd

Codificatie:
Het vastleggen van regels door de overheid

Positief recht:
Het recht dat in een samenleving geldt

Gewoonte recht:
Niet gecodificeerd.

Privaatrecht:
Regelt vooral verplichtingen van mensen ten opzichte van elkaar.(afspraken maken, contracten afsluiten, goederen kopen)

Publiekrecht:
Regelt vooral de relatie tussen burger en de overheid (daar valt onder:)

Staats- en bestuur recht:
Parlement verkiezingen, verhoudingen burger - gemeente, enzovoort.

Strafrecht:
Heeft te maken met criminaliteit.

Criminaliteit:
Alle strafbaar gestelde gedragingen.

Strafbaar:
Vormen van strafbaar gedrag waarvan groepen in de samenleving vinden dat ze niet strafwaardig zijn. (euthanasie)

Strafwaardig:
Vormen van gedrag die door groepen in de samenleving strafwaardig worden gevonden maar niet strafbaar zijn (voorbereiden misdrijf)

Misdrijf:
Strafbare gedragingen die door iedereen als moreel onaanvaardbaar worden beschouwd. (zwaar vergrijp)

Overtreding:
Schending van regels die onze maatschappij ordenen, en schendingen die niet als ernstig worden beschouwd. (lichte vergrijpen)

Legaliteitsbeginsel:
Iemand mag alleen gestraft worden op grond van strafbepalingen die opgeschreven staan in de wetten.

Trias politica:
Wetgevende macht
Uitvoerende macht
Rechterlijke macht

Arrest:
Uitspraak van de Hoge Raad heeft dezelfde status als een wet

Jurisprudentie:
Uitspraken van rechters die gevolgen kunnen hebben voor toekomstige rechtszaken.

Agressieve criminaliteit:
Hieronder worden misdrijven verstaan zoals mishandeling, vernieling, moord, agressie tegen over openbare orde en het gezag.

Seksuele criminaliteit:
Misdrijven als aanranding, incest, verkrachting, seksuele omgang met kinderen, enzovoort.

Vermogenscriminaliteit:
Misdrijven als diefstal en heling, maar ook fraude en belastingontduiking.

Verkeerscriminaliteit:
Misdrijven als rijden onder invloed en doorrijden na een ongeval.

Overige criminaliteit:
Misdrijven die niet bij het bovengenoemde staan. Vb: drugshandel, verboden wapenbezit, milieudelicten, enzovoort.

Zware criminaliteit:
Moord, zware mishandeling en dergelijke.

Kleine criminaliteit:
Massaal voorkomende strafbare gedragingen die hinderlijk zijn voor burgers en gevoelens van onveiligheid bij burgers kunnen vergroten. (bedreigingen, vechtpartijen, inbraken, fietsen diefstal).

Politiestatistiek:
De politie registreert alle overtredingen en misdrijven die bij haar worden gemeld of die zij elf constateert.

Rechtbankstatistiek:
Aantal verdachten dat schuldig bevonden wordt aan ten laste gelegde feiten.

Ophelderingspercentage:
Het percentage van alle strafbare feiten dat wordt opgehelderd.

Transactie:
Verdachten krijgen een voorstel van transactie: zij mogen dan een bedrag aan de politie of het Openbaar Ministerie betalen in ruil voor verdere vervolging.

Seponeren:
De officier van justitie ziet af van verdere vervolging (omdat: de verdachte voor de eerste keer in aanraking komt met de politie of omdat de verdachte nog erg jong is)

Slachtofferenquête:
Representatief onderzoek onder mogelijke slachtoffers van misdrijven.

Self-report-onderzoek:
Anonieme enquête onder mogelijke daders.

Immateriële schade:
Schade die niet met geld is optelossen (angst, verontwaardiging, vertrouwen neemt af)

Rechtsorde:
Alle leefregels die in een gemeenschap gelden die worden bepaald worden door de rechtsregels

Rechtsstaat:
Een gemeenschap waarbinnen de verhouding tussen overheid en burger en tussen burgers onderling in wetten wordt geregeld.

Legaliteitsbeginsel:
Iemand mag alleen veroordeeld en gestraft worden op grond van duidelijk geformuleerde regels.

Openbaar Ministerie:
Verantwoordelijk voor de vervolging van strafbare feiten.

Onafhankelijke rechtspraak:
Rechter gaan onpartijdig te werk tijdens het vellen van een oordeel.

Strafrecht:
Welke gedragingen beschouwd moeten worden als strafbaar en onder welke voorwaarden deze gedragingen ook werkelijk afgestraft kunnen worden en welke straffen er zijn.

Strafprocesrecht:
De procedures worden hierin beschreven die door politie en justitie gevolgd moeten worden om tot een veroordeling van een verdachte te kunnen komen.

Delictsomschrijving:
Een beschrijving van de strafbare handeling.

Strafmaximum:
De maximum straf die de rechter voor dit delict mag geven.

‘ne bis in idem’:
Deze bepaling houdt in dat niemand twee keer voor hetzelfde vergrijp gestraft kan worden.

Verjaring:
Na verloop van tijd kan iemand niet meer vervolgd worden. In de wet is vastgesteld na hoeveel jaren een delict verjaard.

Hoofdstraffen:
Gevangenisstraffen, hechtenis, geldboetes en taakstraffen.

Bijkomende straffen:
Straffen die naast de hoofdstraf kunnen worden opgelegd en die direct met de aard van het delict te maken hebben.(stemrecht kwijt raken, rijbewijs inleveren etc.)

Maatregelen:
Zijn bedoeld om de samenleving tegen de dader of de dader tegen zichzelf te beschermen. (terbeschikkingstelling (tbs))

Voorwaardelijke straf:
De straf of maatregel wordt niet ten uitvoer opgelegd als de veroordeelde binnen een afgesproken proeftijd geen strafbaar feit pleegt of bepaalde afspraken nakomt.

Rechtvaardigingsgrond:
Een verdachte erkent dat hij een delict heeft gepleegd, maar beroept zich op een rechtvaardigingsgrond. Hij kan dan goede redenen aanvoeren waarom hij voor het plegen van het delict niet gestraft zou moeten worden.

Noodweer:
Van noodweer is sprake als iemand geprobeerd heeft lijf en goederen te verdedigen tegen aanvallen.

Overmacht:
Van overmacht is sprake wanneer de verdachte op een of andere manier tot het strafbaar feit word ‘gedwongen’. De verdachte kan er zelf niets aan doen (iemand is aan het fietsen, wordt aangereden en valt op een kind dat zijn arm breekt. Daar kan de fietser niets aan doen).

Schulduitsluitingsgrond:
Als een delict wordt gepleegd zonder dat de dader aangerekend kan worden. De dader kan zich dan beroepen op het schulduitsluitingsgrond.

Ontoerekenbaarheid:
Een geestelijk gestoorde weer niet wat hij doet en draagt dus geen schuld.

Noodweerexces:
Hiervan is sprake wanneer iemand, inde emotie van het moment, hardere verdedigingsmiddelen hanteert dan strikt noodzakelijk geweest zouden zijn.

Psychische overmacht:
Hiervan is sprake wanneer iemand onder zware psychische druk een misdrijf pleegt.

Afwezigheid van alle schuld:
Iemand kan een delict plegen zonder dat hij het hoeft te weten. (een melkverkoper verkoopt melk dat, zonder dat hij het weet, door zijn baas is vermengd met water)

Subjectieve omstandigheden:
Deze omstandigheden gaan over de dader. (Heeft de dader echt met opzet gehandeld of was er slechts sprake van nalatigheid?)

Objectieve omstandigheden:
De rechter kijkt naar de omstandigheden buiten de dader. (de gevolgen van de daad)

Poging:
Van een poging spreken we wanneer iemand begonnen is met het uitvoeren van de misdaad, maar om een of andere reden buiten zichzelf, het misdrijf niet afmaakt.

Deelneming:
Je kunt op veel manieren deelnemen aan een misdrijf. (samen met iemand een misdrijf plegen)

Opportuniteitsbeginsel:
Het algemeen belang weeft zwaarder dan de vervolging van een verdachte.

Inverzekeringstelling:
De politie mag een verdachte onder bepaalde voorwaarden langer vasthouden als ze bijvoorbeeld meer tijd nodig hebben voor het verhoren v

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.