Criminaliteit, strafrecht en samenleving

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 6973 woorden
  • 16 september 2004
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
16 keer beoordeeld

Samenvatting Maatschappijleer SE 4. Criminaliteit, strafrecht en samenleving.

Mening over de aanpak van criminaliteit, analyseschema: · aard van het probleem · oorzaken van het probleem · gevolgen van criminaliteit · aanpak · Hoe zit de strafwet in elkaar. Normen: - rechtsnormen / rechtsregels (staan vast in de grondwet) - Religieuze normen (katholieke priesters mogen geen seks hebben, je naasten lief hebben.) - morele normen (principes, respect voor je medemens) - fatsoensnormen (ongeschreven, niet praten met volle mond) Waarden - geluk - liefde - rijkdom - Rechtvaardigheid. Het vastleggen van de regels door de overheid noemt men codificatie, als ze eenmaal zijn vastgelegd kun je die regels wetten noemen. Rechtsregels hebben in het algemeen voorrang op rechtsnormen. Al deze normen, zowel de geboden als verboden, de dwangmaatregelen en de strafsancties, noemen we rechtsnormen of rechtsregels: dat die regels er zijn is wel heel belangrijk want ze zorgen voor een aantal dingen: · ze geven zekerheid · ze kunnen de samenleving ordenen · ze maken een onafhankelijke rechtspraak mogelijk · ze kunnen conflicten voorkomen of op een vreedzame wijze beslechten · Rechtvaardigheid bevorderen. · Ze maken normen en gedrag voorspelbaar. Het positieve recht is het recht dat in de samenleving geldt, volgens sommige groepen is dit niet in overeenstemming met het ideale recht. (Sommige mensen vinden het bijv. onrechtvaardig dat je niet mag stelen, want zo kom je op een punt dat iedereen evenveel heeft.) Gewoonterecht: is niet gecodificeerd
Privaatrecht: regelt welke verplichtingen mensen tegenover elkaar hebben wanneer ze afspraken willen maken. Publiekrecht: regelt de relatie tussen overheid en burger. Daaronder vallen het staats-en bestuurrecht (parlement verkiezingen, verhouding burger - gemeente) en het strafrecht.

3.3 Soms wordt criminaliteit omschreven als misdadig en dus strafwaardig gedrag. Deze term is subjectief. Het woord misdaad komt in onze wetgeving niet voor. Wat misdadig is staat niet in de wet omschreven zodat iedereen er een eigen invulling aan kan geven. Iets wat je onrechtvaardig vind is niet gelijk misdadig of strafwaardig omdat ze niet strafbaar gesteld zijn. Er zijn dingen die wel misdadig gesteld zijn zoals moord, verkrachting enz maar dingen die wij juist niet als misdadig zouden zien zijn weer wel misdadig zoals fietsen zonder licht en dronken over straat lopen. De wetgever maakt onderscheid tussen overtredingen en misdrijven. Bij een overtreding gaat het om schending van regels die onze maatschappij ordenen, en om schendingen die niet als al te ernstig worden beschouwd. Bij misdaad gaat het over strafbare gedragingen die door iedereen (iig door de wetgever) als moreel onaanvaardbaar worden gezien. Veel mensen zullen onder criminaliteit het plegen van misdrijven verstaan maar criminaliteit zijn alle strafbare gedragingen. Legaliteitsbeginsel: een misdadiger mag alleen bestraft worden op grond van strafbepalingen die opgeschreven staan in door de overheid vastgestelde wetten.

3.4 de invulling over wat criminaliteit is verschilt naar plaats en tijd. Recht is dus een cultuurverschijnsel (vroeger kreeg je de doodstraf als je homo was) er komen ook steeds nieuwe criminele handelingen bij. Maar wat in Nederland strafbaar is is in andere landen heel normaal zoals besnijdenis bij meisjes
Sinds de franse revolutie bepaalt de wetgever wat crimineel is. Vroeger greep iedereen maar wat rechten aan. Als burger wist je nooit waar je aan toe was. Door de franse filosoof Montesqieu werd de rechtspraak op een hoger niveau gezet. Sommige regels zijn nu niet meer van toepassing daarom legt de rechter ze wat ruimer uit. Als je tegen de uitspraak van een lagere rechter in beroep gaat (hoger beroep) kom je bij een hogere rechter uit. Wanneer het hoogste rechtscollege in Nederland, de Hoge Raad in een arrest (de beslissing die van de Hoge Raad in een zaak die haar is voorgelegd) zo’n uitspraak is als het ware hetzelfde als een wet. Uitspraken die gevolg hebben voor toekomstige rechtzaken noemen we jurisprudentie. Het begrip criminaliteit kun je nu omschrijven als strafbaar gedrag maar er zijn verschillende soorten criminaliteit: · agressieve criminaliteit · seksuele criminaliteit · vermogenscriminaliteit · Overige criminaliteit. Kleine criminaliteit: massaal voorkomende strafbare gedragingen die hinderlijk zijn voor burgers en die gevoelens van onveiligheid oproepen, een ander woord is veelvoorkomende criminaliteit.

4.2 Er zijn 2 soorten criminaliteit: geregistreerde en niet geregistreerde criminaliteit. De politie registreert alle overtredingen die gemeld worden of die ze zelf registreren. · cijfers geven geen beeld van de totale criminaliteit omdat niet iedereen aangifte doet · Ze voeren een selectief opsporingsbeleid, ze schenken niet overal evenveel aandacht aan. · Zichtbare criminaliteit komt vaker ter sprake dan niet zichtbare zoals fraude. · Toename van het aantal regels brengt meer overtredingen met zich mee. · Als er bijv meer banken zijn zullen er ook meer overvallen worden (cijfers moeten gekoppeld worden aan demografische gegevens) · Veel strafbare feiten worden nooit ontdekt. Van alle strafbare feiten die gemeld worden, worden er maar een paar opgehelderd. Het ophelderingspercentage wordt ook gepubliceerd. Veel verdachten krijgen een voorstel van transactie: ze moeten dan een geldbedrag betalen en dan worden ze niet verder vervolgd. De officier van justitie kan ook besluiten de zaak te seponeren omdat de verdachte pas voor de eerste keer met de politie in aanraking is gekomen, de verdachte nog jong is of dat ze wel betere dingen te doen hebben. Uiteindelijk komt maar een klein gedeelte van de strafbare feiten die bij de politie staan geregistreerd bij de rechtbank terecht (rechtbankstatistieken) ze zijn daarom niet betrouwbaar. Van de misdrijven die worden opgehelderd geven deze cijfers dus wel een heel beeld, want de politie registreert alle verdachten en de rechtbank alleen de mensen die werkelijk schuldig waren. · Slachtofferenquetes: er worden een aantal mensen ondervraagd van 15 jaar en ouder of ze ooit met een misdrijf te maken hebben gehad. Zo ja met welke en of ze aangifte hebben gedaan. Deze gegevens leveren vooral kleine criminaliteit op. Deze hebben wel een aantal nadelen – slachtoffers van moord kunnen niks navertellen –slachtoffers kunnen gechanteerd worden waardoor ze alsnog niks zullen zeggen.- veel misdrijven leveren geen echt slachtoffer op zoals vernielingen van bushokjes. · Self-report onderzoeken: er wordt aan mensen gevraagd of ze wel eens een misdrijf hebben gepleegd, veel mensen biechten dan wel op. Zo kan ook worden gezien of er een relatie is tussen je achtergrond en of je crimineel bent en wat je hebt gedaan. Er zitten ook nadelen aan: naarmate de misdaad zwaarder is zal de dader minder eerlijk zijn. , beroepscriminelen zullen helemaal niet meewerken aan dit soort onderzoeken

4.6 sommige media geven verkeerde voorlichting door de verkeerde of niet goed gecontroleerde cijfers naar buiten te brengen, ze kunnen zo onnodig paniek zaaien, er zijn wel een paar dingen bewezen: * een groep van probleemjongeren is verantwoordelijk voor een groot deel van de kleine criminaliteit, ze onderscheiden zich op een aantal punten: -ze hebben veel sociale problemen – ze hebben nauwelijks perspectief op een verbetering of op een goede toekomst – ze hebben een slecht ontwikkeld gevoel voor normen en waarden. - ze beschikken niet over voldoende sociale vaardigheden om goed in de maatschappij te kunnen functioneren. · Etnische afkomst speelt een rol, ze zijn minder in de witteboorden criminaliteit maar in de meerderheid van de diefstal en de drugs. · Locatie: in de grote steden is meer criminaliteit dan in de kleine dorpen. · Milieugebonden: in lagere sociale milieus komt meer criminaliteit voor. · De georganiseerde misdaad is toegenomen. · Meisjes gaan een grotere rol spelen in de criminaliteit.

5.3 theorieën: Thomas More (1478- 1538): komt door sociale oorzaken, hij was getroffen door de slechte omstandigheden, de criminaliteit zou het best bestreden kunnen worden door alle mensen geld en een baan te geven. Rousseau, Montesqieu, Voltaire: ze zetten zich af tegen de traditionele christelijke opvattingen van die dagen, de kerk zij dat het een erfzonde was maar deze 3 filosofen gingen verder zoeken. Klassieke school: opvattingen van Beccaria over criminaliteit en de rationele mens: mensen gingen stelen omdat ze niet genoeg geld hadden, je moest ze ook niet te hard straffen en al helemaal niet met geld want dat hadden ze toch niet en dan werd de ellende alleen maar groter. Cesare Lombroso L’Uomo delingquente: in die tijd was de Darwin theorie erg populair, Lombroso legde een verband met de theorie, criminaliteit was iets wat in de mens zat en het zou vanzelf verdwijnen als de evolutie zijn gang zou kunnen gaan. Mensen die ernstige misdrijven begingen zijn individuen die nog erfelijke eigenschappen hebben die de meeste mensen in de historie van de evolutie al doorlopen hebben. Hun eigenschappen zouden samengaan met lichamelijk kenmerken. Ze zouden ook misdaden plegen in plaats van epileptische aanvallen te krijgen. Omdat Lombroso zijn theorie baseerde op zijn ‘vermeende kennis; van de natuur en van de mens (in het Grieks antropos) noemen we zijn opvattingen de antropologische school. Door deze theorie zijn heel veel erge dingen gebeurt, bijv hitler, de joden hadden een bepaald uiterlijk waaraan ze te herkennen waren. Ferri (1856 – 1929) dacht dat misdaad een combi was van individuele en sociale factoren. Durkheim: criminaliteit is een verschijnsel dat moet worden gezien als een sociaal-cultureel aspect van iedere samenleving en is daardoor een object dat geschikt is voor wetenschappelijk onderzoek. Zo ontstond de criminele sociologie, waarin sociaal milieu, aangeleerd gedrag, sociale ongelijkheid, stigmatisering en maatschappelijke binding belangrijke uitgangspunten werden. Vanwege het onderscheid met de antropologische school werd deze leer de milieuschool genoemd. Aan de belangrijkste theorieën uit de criminele sociologie zijn de anomietheorie en de controle- of bindingstheorie. Sociologie gaat over processen in de samenleving: de samenleving en niet het individu is het onderwerp van onderzoek. Sociaal psychologie over de invloed van de omgeving op psychologie van de mens: de mens en niet de samenleving is het onderwerp. Naast de sociologische theorieën ontwikkelden zich ook theorieën vanuit de sociaal-psychologie, de theorie van het aangeleerd gedrag en de etiketteringtheorie, en de sociobiologie (van prof Buijkhuizen) Cohen beschreef in de jaren 50 een theorie waarmee hij deviant gedrag (afwijkend gedrag) sociologisch wilde verklaren. Hij ging ervan uit dat de westerse samenleving doordrenkt was met de waarden van de middle class. Iedereen wil beter worden. Ze willen een hogere positie in hun werk of meer geld verdienen. Niet iedereen heeft evenveel kans om dat te halen. Om dat toch te kunnen bereiken worden sommige mensen crimineel. Deze vorm van denken is typisch Amerikaans omdat het in Amerika allemaal draait om beter en rijker worden. Robert Merton noemde dit verschijnsel anomie. Vandaar dat de bovenstaande theorie ook wel de anomietheorie werd genoemd. Daarom hadden de lager milieus ook meer kans om in de criminaliteit te belanden omdat zij minder kans hadden om hoger op die sociale ladder te klimmen. Er zijn ook kritiekpunten op deze theorie: onderzoeken tonen aan dat criminaliteit in alle milieus voorkomt
In een samenleving als de Amerikaanse leven verschillende groepen naast elkaar die niet dezelfde normen en waarden hebben ze zullen zich niet allemaal gedwongen voelen door dezelfde culturele doelstelling. Jongman (verzetstheorie): iedereen in de samenleving wil hogerop komen, criminaliteit kan worden uitgelegd als een uiting van onvrede en verzet van mensen die vinden dat ze te weinig kansen krijgen om hun maatschappelijke doelen waar te maken. In een onderzoek uit 1991 is gebleken dat een groot deel van de criminelen geen baan heeft. De onderzoekers Hirschi en Box gaan er vanuit dat je, je niet moet afvragen waarom mensen misdrijven plegen maar waarom ze het niet doen, iedereen zou misdrijven plegen als hij of zijn het zou durven. Ieder mens heeft een aantal bindingen om het niet te doen. Oftewel je hebt een extra prikkel nodig. De 4 bindingselementen zijn: · Attachment, ieder mens heeft sociale bindingen, ze hebben een relatie met hun familie en vrienden en willen die niet verliezen, dus gaan ze niet de criminaliteit in, Jongman beweert dat criminaliteit bij jongeren vanzelf stopt als ze een vast relatie krijgen. Mensen met zwakke sociale bindingen zullen eerder de criminaliteit ingaan. · Committent: ieder mens weegt de risico van de misdaad af, als ik gepakt wordt ben ik dan nog steeds beter af, hoe groot is de kans dat ik gepakt wordt, een rijk persoon zal alleen een misdrijf plegen als de beloning erg groot is en de pakkans erg klein, iemand met minder bezit zal eerder een misdrijf plegen omdat hij toch minder te verliezen heeft. (Deze keuze wordt sociaal psychologisch ook wel de rationele keuzetheorie genoemd.) · Involvement: mensen moeten wel de tijd hebben om een misdrijf te plegen, iemand met een drukke agenda en daarnaast ook nog hobby’s zal minder snel een misdrijf plegen dan iemand die de hele dag thuiszit. · Belief: hierbij spelen de bovengenoemde dingen een rol, iedereen heeft een geweten bij iedereen speelt dat geweten een andere rol, niet iedereen luistert evengoed naar zijn geweten. Er zijn ook kritiekpunten op deze eigenlijk hele goede theorie die erg vaak gebruikt wordt: · als criminaliteit wordt afgeremd door vriendengroepen hoe komt het dan dat er vriendengroepen zijn die de criminaliteit juist in leven houden. (sutherland) · Misschien is de binding wel slecht omdat er criminaliteit is en niet andersom, je moet dus oppassen met statistisch materiaal. · Jeugdcriminaliteit kan uit deze theorie verklaard worden maar dat geld niet altijd voor zware en witteboordencriminaliteit. · Je kunt ook beweren dat sociale controle de criminaliteit oproept die ze wil bestrijden. (zie Becker) dan zou Hirschi het omdraaien (ofzow) Shaw en McKay: kwamen tot de conclusie dat vooral de buurt en vriendengroepen een belangrijke voedingsbodem waren van de criminaltititeit. In de sloppenwijken leren jongeren niet het verschil tussen goed en kwaad. Normen en waarden worden overgedragen via de staat. Sutherland (1939): begint te redeneren vanuit de opvoeding, hij heeft de vorige theorie uitgewerkt. Jongeren krijgen van hun vriendjes te horen dat stelen enzo stoer is terwijl dat door hun ouders en leraren verboden wordt. Sutherland noemt deze theorie ook wel de differential-association theorie. De balans kan naar beide kanten doorslaan, dan hangt het er vanaf in welk milieu je leeft. De eerste ervaring met criminaliteit kan ook belangrijk zijn, als je niet gepakt wordt zul je aangemoedigd worden door je vrienden en dan ga je er mee door. Sutherland is ook de uitvinder van de witteboordencriminaliteit. Het is logisch dat hij deze theorie heeft bedacht omdat hij redeneert vanuit het referentiekader van de persoon. Mensen in de hoge kringen gaan fraude plegen en sussen elkaar dan met het idee dat ze het zelf uitlokken met de hoge belastingen. In de hogere kringen vinden ze geweld niet kunnen maar is het niet erg om zwart geld wit te wassen. Er zijn natuurlijk ook kritiekpunten; · Alleen de traditionele vormen van criminaliteit kunnen door deze theorie verklaard worden. · De theorie is moeilijk te toetsen (zeg niet dat ie niet waar is)omdat het aantal positieve en negatieve associaties moeilijk te tellen bij een aantal personen. · Voor beleidmakers bieden de ideeën van sutherland nauwelijks houvast, regeringen hebben te weinig middelen om in te grijpen in kleine intieme groepen. Becker: stigmatiseringtheorie: de kern van zijn theorie is: sociale groepen stellen regels op, wie niet aan die regels voldoet, wordt beschuldigd van deviant (afwijkend) gedrag. Mensen die afwijkend gedrag vertonen, krijgen van de sociale groepen een stempel opgedrukt (stigma = brandmerk) in sommige gevallen worden zij bestempelt als geestelijk gestoord, in andere gevallen als crimineel. Hierdoor ontstaan stereotypen. Ze krijgen een stempel opgedrukt en komen daar ook niet meer onderuit. Buikhuisens: kinderen kunnen agressief worden doordat ze ergens te veel van binnen krijgen, bijv van een bepaalde kleurstof, toen werd dat nog niet geaccepteerd.

6.2 Omdat criminaliteit een sociaal probleem is is het ook een politiek probleem. De overheid zal zich moeten bezig houden met de aanpak van het criminaliteitsvraagstuk. Criminaliteit moet betaald worden, mensen laten hun huizen beveiligen mensen verzekeren zich tegen criminaliteit. Enz. enz. Je hebt materiele schade, maar ook geestelijke schade, deze schade manifesteert zich op allerlei manieren. : · Met name mensen die het slachtoffer zijn geworden van criminaliteit worden bang of houden er trauma aan over. · Criminaliteit veroorzaakt morele verontwaardiging, dit heeft natuurlijk ook te maken met hoe de pers erover schrijft. · Mensen worden in hun bewegingsvrijheid beperkt, ze worden overal gevolgd door camera’s, je wordt aangesproken door beveiligingsmensen, veel mensen voelen zich onveilig. · Eigenrichting (het recht in eigen handen nemen) er zijn bedrijven die alarminstallaties laten aanleggen, dat is nog niet zo erg maar er zijn ook mensen die eigen rechtertje gaan spelen en dat mag niet in een rechtsstaat. · Criminaliteit kan leiden tot vervaging van het normbesef. · Criminaliteit leidt tot verlies aan vertrouwen in mensen en organisaties. Criminaliteit als politiek probleem. Criminaliteit wordt soms zelfs gezien als bedreiging voor de rechtsorde. Daar verstaan we onder dat dat alle leefregels die in een gemeenschap gelden voor zover die bepaald worden door rechtsregels. Als deze regels worden getornd kan zelfs de rechtstaat bedreigd worden. Rechtstaat: gemeenschap (staat) waarbinnen de verhoudingen tussen overheid en burger en tussen burgers onderling in wetten worden geregeld. De rechtsorde die zo ontstaat, wordt door iedereen geëerbiedigd. De achtergrond gedachte is dat de burger wordt beschermd tegen de willekeur van de overheid. Een rechtstaat is te herkennen aan de volgende punten. · Er is een grondwet die de betrekking tussen de overheid en de burger regelt. · De overheid moet de rechtsorde handhaven met de middelen die de overheid geeft. Het gebonden zijn aan wetten noemt men ook wel het legaliteitsbeginsel. · Er is een duidelijke scheiding van machten. · De wetgeving kom tot stand in samenwerking met de volksvertegenwoordigers (wetgevende macht) we spreken van een democratische macht. · De regering als uitvoerende macht moet zich houden aan de voorschriften van de wet (uitvoerende macht) · Een onafhankelijke rechter beslist in geschillen tussen burgers onderling en tussen burgers en overheid (rechterlijke macht) · Grond- of vrijheidsrechten van burgers zijn omschreven en gewaarborgd. Op grond van de rechtstaatgedachte en de Trias politica zullen overheidsorganen op verschillende manieren betrokken zijn bij het probleem van de criminaliteit in de samenleving. · De wetgevende macht (regering en parlement) stelt vast wat strafbaar is en langs welke wegen strafvervolging dient plaats te vinden. Daarnaast plaatsen regering en parlement criminaliteit als beleidsprobleem op de politiek agenda. · Politie en Openbaar Ministerie (OM) zijn, onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie(belast met opsporing van strafbaar gedrag) het OM is verantwoordelijk voor de vervolging van strafbare feiten. De burgemeester (o.v.v. minister van binnenlandse zaken) moet zorgen voor de handhaving van de openbare orde, hij mag opdrachten geven aan de politie. · De rechterlijke macht is belast met de onafhankelijke rechtspraak. In het strafrecht wordt beschreven welke gedragingen beschouwd moeten worden als strafbaar, onder welke voorwaarde deze gedragingen ook werkelijk afgestraft kunnen worden en welke straffen er zijn. In het strafprocesrecht worden de procedures beschreven die door politie en justitie gevolgd moeten worden om tot een veroordeling van een verdachte te kunnen komen. Het wetboek van strafrecht is ingedeeld in 3 boeken. · algemene bepalingen · misdrijven · overtredingen
In het eerste boek wordt een aantal uitgangspunten voor het strafrecht geregeld. Het 2e en 3e boek gaan over concreet geformuleerde strafbare gedragingen. Het 1e boek begint met enkele principes die gebaseerd zijn op het idee van de rechtstaat. Ze beschermen de burger tegen de willekeur van de overheid · Legaliteitsbeginsel (iemand mag alleen gestraft worden op grond van geschreven regels.) Op grond van dit principe bestaat elk wetsartikel uit een delictsomschrijving en een maximum straf. · ‘Ne bis in idem’ principe. Niemand mag 2 keer voor hetzelfde vergrijp vervolgd worden. · Verjaring, na verloop van tijd kan niemand meer vervolgd worden voor het misdrijf. De verjaringstijden hangen af van het misdrijf. - overtredingen 2 jaar - Misdrijven waarop een geldboete, hechtenis, of een gevangenisstraf van max 3 jaar verjaren na 6 jaar. - Misdrijven met een max. gevangenisstraf met meer dan 3 jaar verjaren na 12 jaar. - Misdrijven met een levenslange gevangenisstraf verjaren na 18 jaar. Voor minderjarigen wordt deze tijd met 1/3 verkort. Straffen zijn verdeeld in 2 categorieën: hoofdstraffen en bijkomende straffen. Hoofdstraffen zijn: · Gevangenisstraffen (min 1 dag, max. 20 jaar) · Hechtenis (min 1 dag, max. 1jaar en 4 dagen) een minder zware vorm van gevangenisstraf. · Geldboetes (min f5, - de laagste schijf f500, - hoogste schijf f1.000.000, -) · Taakstraffen (alternatieve straf) i.p.v. 6 maanden gevangenisstraf, met instemming van de verdachte kan er dan 240 werkstraf van worden gemaakt, je kan ook een leerstraf krijgen bijv een alcohol cursus. · Bijkomende straffen: iemand die bijvoorbeeld verkiezingsfraude heeft gepleegd, kan zijn stemrecht kwijtraken. Maatregelen zijn niet bedoeld om de dader te straffen maar om de samenleving en de dader zelf zich tegen de dader te beschermen. De belangrijkste maatregel is tbs (ter beschikking stelling) Soms legt de rechter een voorwaardelijke straf op. Als je bijv binnen een bepaalde tijd niet meer met de politie in aanraking komt ontloop je je straf. Niet elke gedrag voldoet aan de delictsomschrijving, is zonder meer strafbaar. Het gedrag moet ook voldoen aan 4 andere voorwaarden. · Alleen menselijk gedrag is strafbaar. (dus je mag denken wat je wilt) · Alle bestanddelen uit de delictsomschrijvingen moeten zijn bewezen. Elke strafbepaling moet een duidelijk delictsbeschrijving hebben, als niet alles wat in de delictsomschrijving staat, kan worden bewezen, dan volgt een vrijspraak bij gebrek aan bewijs.

· Het gedrag moet wederrechtelijk (in strijd met de rechtsorde zijn) soms erkent de verdachte wel dat hij een delict heeft gepleegd maar beroept zich dan op een rechtvaardigheidsgegrond. Hij kan dan goede redenen aanvoeren waarom hij niet gestraft zou worden. Gaat de rechter akkoord dan wordt de verdachte niet vrijgesproken maar ‘ontslagen van rechtsvervolging’ · -Noodweer: als je bijv verkracht bent maar je hebt de dader verwond doordat je tegenwerkte ben je niet strafbaar. · -overmacht: soms kan de verdachte er niets aan doen dat hij het misdrijf heeft gepleegd. Een automobilist die niet uitkijkt rijdt een fietser aan, die fietser valt van zijn fiets en valt bovenop een kind dat zijn arm breekt, die fietser kan dan niet vervolgd worden vanwege kindermishandeling. · -soms moet een verdachte kiezen tussen relatieve overmacht (een klant die nodig een bril nodig heeft er nog een verkopen na sluitingstijd) of noodtoestand (actieve euthanasie als rechtvaardigheidsgrond) · Schuldbeginsel (de dader moet schuldig zijn) soms kan een delict gepleegd worden zonder dat er iemand schuldig is. Ook al zijn alle bovengenoemde voorwaarden genoemd de dader kan zich dan beroepen op ene schulduitsluitingsgrond en zal niet worden gestraft. - ontoerekiningsvatbaarheid - Noodweerexces (iemand hanteert hardere verdedigingsmiddelen dan eigenlijk nodig was geweest. - Psychische overmacht/ overmachtexces (iemand pleegt onder zware psychise druk een misdrijf) de druk moet dan wel zo groot zijn dat iedereen dat dan zou doen. - Afwezigheid van alle schuld (een melkboer verkoopt melk met water erbij, de baas heeft dat gedaan dus de melkboer zelf is niet schuldig.) Zowel de rechtvaardigingsgronden als de schulduitsluitingsgronden noemen we strafuitsluitingsgronden. Er zijn wel strafbare feiten gepleegd, maar er wordt toch geen straf gepleegd. Het 2e en 3e boek. Misdrijf: een gedraging waarvan iedereen begrijpt dat dat niet kan. Zoals moord, verkrachting enz.. Van andere gedragingen voelen we niet zomaar aan dat die strafbaar zijn. Zoals het niet nakomen van afspraken bijv het links en rechts rijden op de weg. Er zijn ook gedragingen waarvan iedereen aanvoelt dat het niet kan maar niet zo heel erg is. Dat noemen we overtredingen. Die zijn geplaatst in het 3e boek. Het onderscheid tussen overtredingen en misdrijven is van belang als we kijken naar de gevolgen van een delict. Overtredingen worden altijd door de kantonrechter afgehandeld. Misdrijven meestal door een arrondissementsrechtbank. Bij overtredingen wordt als vrijheidstraf de hechtenis toegepast, die wordt uitgezeten in het huis van bewaring
Bij misdrijven krijg je een gevangenisstraf. Bij overtredingen krijg je nooit maatregelen. Voor overtredingen krijg je geen strafblad voor misdrijven wel. Als je een strafblad hebt mag je niet altijd een functie voor de overheid bekleden. In het strafprocesrecht legt de rechter vast volgens welke procedures een proces tegen een verdachte moet worden gevoerd. Alle actoren (de personen die een bepaalde rol spelen.) Een verdachte is onschuldig totdat het tegendeel is bewezen. (anders is het in strijd met de grondwet) Het feit dat een verdachte niet onbeperkt in voorlopige hechtenis mag worden gehouden, houdt hiermee verband. In Nederland hebben we geen juryrechtspraak, die mensen zijn geen deskundigen en degene die de jury het beste kan beïnvloeden door zo emotioneel mogelijk spreken zal bijna altijd de rechtzaak winnen, de jury bestaat uit willekeurig gekozen mensen. De jury wordt overtuigd door middel van pleidooien. Het idee achter een jury is dat die mensen beter weten wat de maatschappij ervan vind en dus een beter straf kan opgeven. Het Nederlandse strafprocesrecht vinden we vooral beschreven in het Wetboek van Strafvordering. (W.v.Sv.) dat in 1926 van kracht werd. Het hele strafproces is in handen van deskundigen. · Rechter (soms 1 soms 3 ((college)) hij ondervraagt de actoren. Hij moet uiteindelijk oordelen over de bewijzen van de officier van Justitie en de verdediging van de advocaat. Omdat de rechterlijke macht onafhankelijk is kan de rechter door niemand gedwongen worden tot het in stand nemen van een bepaalde stelling. Een rechter wordt tot de duur van zijn leven benoemd · De officier van Justitie (OVV) is degene die beslist of een verdachte voor de rechter moet verschijnen. Is dat het geval dan heeft de officier de taak tot tenlastelegging ( een aanklacht gebaseerd op wettelijke bepalingen) te formuleren. Tijdens het proces moet hij ervoor zorgen dat de rechter op de hoogte wordt gebracht van de bewijzen, hij doet dat door getuigen en deskundigen te ondervragen. In zijn requisitor (slotpleidooi) eist hij een bepaalde straf. Een officier werkt nauw samen met de politie om de misdrijven op te lossen. Alle officieren van justitie samen noemen we ook wel het OM die benoemt worden door de minister van Justitie. Of bepaalde misdrijven vervolgd moeten worden en voor de rechter gebracht worden, kan afhankelijk zijn van de politiek opinie van de minister. · Elke verdachte heeft recht op een advocaat, als hij die niet kan betalen krijgt hij een pro-deo advocaat die wordt betaald door de overheid. Een advocaat heeft als taak de belangen van de verdachte te verdedigen en zijn best te doen te bewijzen van de officier te ontkrachten om tot vrijspraak of een zo laag mogelijke straf te komen. De advocaat verhoort ook mensen en houdt zijn pleidooi na het requisitor van de officier. Hij heeft een zwijgplicht en mag dus geen dingen doorgeven die nadelig zijn voor de verdachte. · Zowel de officier als de advocaat kunnen getuigen oproepen. Dat kunnen deskundigen zijn maar ook mensen die er op een andere manier bij betrokken zijn, ze leggen hun verklaring onder ede af, · De verdachte hoeft niets te zeggen tijdens het hele proces. Hij hoeft niet mee te werken aan het proces al levert medewerking vaak een lagere straf op. Het proces kan dus gedaan worden zonder dat de verdachte in de zaal aanwezig is. De verdachte mag zijn eigen verdediging voeren behalve bij de Hoge Raad. Hij mag ook getuigen en deskundigen ondervragen. De verdachte heeft wel recht op het laatste woord voordat de rechters zich terugtrekken voor de uitspraak. · Het slachtoffer speelt in het proces nauwelijks een rol. Hij kan als getuige worden gehoord. Er zijn in Nederland veel verschillende rechters. Wie welk strafbaar feit behandeld hangt af van de competentie (bevoegdheid) we spreken daarbij van relatieve en absolute competentie. Onder relatieve verstaan we de bevoegdheid van een bepaalde rechter in een bepaalde streek. Als een strafbaar feit zich in een bepaalde streek heeft afgespeeld moet die rechter een oordeel vellen. Absolute: de bevoegdheid om te oordelen over bepaalde gebeurtenissen. Niet alle overtredingen worden door de zelfde rechter behandelt. Overtredingen komen voor de kantonrechter. Hij vonnist alleen. Misdrijven worden door de (arrondissements)rechtbanken behandeld. In eenvoudige zaken bestaat de rechtbank uit een alleenrechtsprekende politierechter. In ingewikkelde zaken bestaat de rechtbank uit de meervoudige kamer, een college van 3 rechters. Voor bepaalde misdrijven van kinderen onder de 18 jaar is een speciale kinderrechter. Als een verdachte het niet eens is met de uitspraak van de rechter kan hij in hoger beroep gaan. De zaak wordt dan voorgelegd aan een hogere rechter van de kantonrechter kan je alleen naar de arrondissementsrechter. Via die kan je naar het Hof. Het Hof handelt dus alleen beroepszaken af. De HogeRaad is het hoogste rechtsorgaan van ons land. Beroep bij de Hoge Raad heet cassatie (in cassatie gaan) de Hoge Raad toetst uitsluitend of lager rechters hun werk wel goed gedaan hebben. Soms moeten de Hoge Raad een uitspraak doen over een onduidelijke bepaling in de wet. Deze uitspraken zijn erg belangrijk voor de lagere rechters omdat zij daar dan weer rekening mee moeten houden in hun rechtspraken. Dit heet jurisprudentie. Een uitspraak van een kantonrechter of een arrondissementsrechter wordt een vonnis genoemd. Een uitspraak van het Hof en van de Hoge Raad wordt arrest genoemd. Rechters bij het Hof en bij de Hoge Raad worden raadsheren genoemd. Bij elke rechtszitting treedt er een lid van het OM naar voren als aanklager. Bij de eerste 2 rechtbanken zijn dat de officier van Justitie. Bij het Hof en bij de Hoge Raad is dat een Procureur-generaal. Speciaal voor verkeersdelicten is er een verkeersschout. Het OM heeft 3 belangrijke taken. · het leiden van het opsporingsonderzoek, de officier van Justitie werkt hierbij nauw samen met de politie. · Het vervolgen van strafbare feiten. Soms bepaald de ovj dat een verdachte niet voor de rechter hoeft te verschijnen, de zaak wordt dan geseponeerd. Het opportuniteitsbeginsel speelt een belangrijke rol, soms weegt het algemeen belang zwaarder. · Het doen uitvoeren van de opgelegde vonnissen. Het OM zorgt ervoor dat veroordeelden tot de gevangenisstraf hun straf ondergaan., int opgelegde boetes enz… De politie heeft een aantal taken, ze moeten de openbare orden handhaven, hulp verlenen en strafbare feiten opsporen. Bij deze laatste taak is de politie vooral het instrument waarvan het OM zicht bedient. Daarbij heeft de politie een aantal bevoegdheden.

· de politie mag een persoon staande houden en vragen naar zijn persoonlijke gegevens. De persoon moet wel verdacht worden van een strafbaar feit, ze mogen niet zomaar mensen staande houden. · De politie mag een verdachte aanhouden en meenemen naar het bureau voor een verhoor. De verdachte mag dan 6 uur (ex tussen 24.00 en 9.00 uur ) worden vastgehouden voor verhoor · Onder bepaalde voorwaarden mag een verdachte langer worden vastgehouden, de ovj moet hier altijd toestemming voor geven. Hij doet dat als de politie meer tijd nodig heeft of als het gaat om een zwaar misdrijf. Deze inverzekeringstelling duurt max 6 dagen en vindt plaats in het politiebureau. Onder bepaalde voorwaarden mag een officier van justitie een verdachte nog langer vasthouden. Als een rechter-commissaris (lid van de rechtbank die bewijsmateriaal verzamelt ter voorbereiding van een rechtzitting) of de rechtbank akkoord gaat kan een verdachte max 102 dagen in hechtenis gehouden worden. · Onder bepaalde voorwaarden mag de politie mensen fouilleren, huiszoekingen doen, telefoongesprekken afluisteren enz…. · Ze mogen door het aanbieden van een schikking de straf op bepaalde overtredingen zelf afhandelen. Als de politie iets doet wat niet mag krijgt de verdachte de voordeel van de twijfel. Dit in verband met de rechtstaatgedachte anders zou de politie zich nooit aan de regels hoeven te houden. De verdachte heeft ook rechten: · hij heeft het recht te weten waar hij van verdacht wordt. · Vanaf het moment dat hij in verzekering gesteld is heeft hij recht op een advocaat. De politie is verplicht de verdachte op dit recht te wijzen, als hij geen advocaat kan betalen krijgt hij er een van de overheid. · De verdachte hoeft op geen enkele manier mee te werken aan het proces. Hij heeft het recht om te zwijgen, hij is wel verplicht mee te werken aan zijn identificatie. · De verdachte mag maar een beperkte tijd worden vastgehouden, dit verschilt per misdrijf. · De verdachte heeft meestal het recht om in hoger beroep te gaan. Zolang de verdachte nog niet veroordeel is dient hij beschermd te worden tegen de willekeur van de overheid. De reclassering bestaat uit een aantal particuliere, door de overheid gesubsidieerde instellingen die belangrijke taken vervullen bij het strafproces. Het doel mensen weer in de maatschappij te plaatsen proberen ze door: · het verlenen van vroeghulp, vanaf het moment dat ze in verzekering zijn gekomen krijgen ze hulp van een reclasseringsambtenaar, die kan pleiten voor een alternatieve straf. · Het verzorgen van een voorlichtingsrapportage ten behoeven van de rechter. Daar staan de omstandigheden van de verdachte in. Dit rapport kan meewegen in het oordeel. · Het voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van taakstraffen ze begeleiden ook de terugkeer van de x gedetineerden in de maatschappij. Wanneer het slachtoffer van een misdrijf een vergoeding wil hebben voor de geleden materiele schade of immateriële schade, moet hij via een procedure voor de burgerlijke rechter proberen te verkrijgen. Als de dader niet rijk is of de buit in veiligheid heeft gebracht is dit vaak onmogelijk. Er wordt de laatste tijd meer aandacht besteed aan slachtofferhulp. Bureaus slachtofferhulp en schadefonds geweldsmisdrijven. Die zijn opgericht door de landelijke stichting slachtofferhulp. De SGP pleit nog steeds voor invoering van de doodstraf omdat dat in de bijbel staat dat dat mag. Thomas More (1478 – 1535) hij vroeg zich af of de overheid wel mocht straffen omdat ze zelf de bevolking onderdrukten en dus een oorzaak waren tot criminaliteit. Boeke en Wichman (1919) ze beschuldigden de overheid ervan een ongelijkmatige samenleving in stand te houden. Tolstoi: in de bijbel staat dat je je naasten dus ook je vijanden lief moet hebben. Hugo de Groot, Jean-Jacques Rousseau, Cesare Beccaria: zagen criminaliteit als het niet nakomen van een contract wat de mensen onderling met elkaar hadden afgesproken. Door dat contract konden mensen als lid van de samenleving beschouwd worden. Met name Beccaria verzette zich op grond van deze verdragstheorie tegen de doodstraf. De onherroepelijkheid hiervan was immers in strijd met de gedachte dat iedere misdadiger weer volwaardig lid van de samenleving zou moeten kunnen worden. Nietzsche (1844-1900) hij vond dat de straf een doel moest hebben. Hitler vond dat het uitmoorden van schuldigen leidde tot een betere samenleving en dat was dus goed. Er zijn ook mensen die helemaal tegen straffen zijn die worden ook wel abolitionisten genoemd. Zij vinden dat de dader en het slachtoffer het conflict via een regeling af moeten handelen. Tijdens zo’n regeling kan een civiele rechter worden ingeschakeld, die gaat dan onderhandelen of bepaald wat er gedaan moet worden. Er is wel eens geprobeerd om een verkrachter en het slachtoffer samen te laten onderhandelen en dat is toen goed gegaan. (dat ging wel vrijwillig) In 1996 sprak de 2e kamer zich uit over dading: dat is het afhandelen van strafzaken met een civiele rechter. Als het niet lukt tussen de dader en het slachtoffer krijgt de dader alsnog een strafblad, wat hij niet zou krijgen als ze het samen eens zouden worden. Voor sociologen zijn de doelen van de straffen belangrijkere discussiepunten dan de theorieën zelf. Je kunt onderzoeken of de straf beantwoordt aan haar doel. Er zijn enkele belangrijke functies te noemen. · generale preventie: als het dreigen met straf mensen er van weerhoudt om een misdaad te plegen, bijv het herinvoeren van de doodstraf zou veel mensen ervan weerhouden een zwaar misdrijf te plegen. Maar in de VS is bewezen dat dat niet zo is. Wat voor veel mensen veel meer meetelt is de pakkans, daardoor denken mensen wel eerst 2 keer na. · Speciale preventie: het geven van een straf om herhaling te voorkomen. Het nadeel hiervan is dat je niet kan onderzoeken of het werkt. Maar er zijn nu erg veel mensen die recidiveren (na enkele maanden terug komen voor hetzelfde misdrijf) · Een duidelijke functie van straf is handhaving van de rechtsorde. Door te straffen voorkom je dat burgers het recht in eigen hand gaan nemen. · Vergelding: het opzettelijk en gerechtvaardigd leed toevoegen aan een misdadiger. Veel mensen zouden het niet kunnen begrijpen dat een zware crimineel ongestraft zijn gang zou kunnen gaan. Daarom krijgt hij een straf. Het is meer een functie van straf. · Resocialisatie is als functie van straf wettelijk vastgelegd. In de Beginselenwet Gevangeniswezen. Het doel van de straf moet zijn dat een gedetineerde weer goed terug kan keren in de maatschappij. · Beveiliging van maatschappij en burgers. Door een gevaarlijke massamoordenaar achter slot en grendel te zetten bescherm je de maatschappij. · Genoegdoening: dit kan tegemoetkomen aan de wensen van het slachtoffer, bijv door een schadevergoeding te moeten betalen aan het slachtoffer. Of als de dader een straatverbod krijgt of moet verhuizen. Sinds een aantal jaren wordt meer zorg besteed aan de zorg van het slachtoffer. Daarbij wordt niet alleen het strafrecht maar ook het privaatrecht gebruikt. De overheid kan de criminaliteit op verschillende manieren aanpakken. Door repressief beleid (wanneer het al gebeurd is) en preventief beleid (het voorkomen van criminaliteit) preventief beleid wordt het meest gebruikt. Als dat niet lukt is er de strafrechtspraak. Bij de aanpak van zware criminaliteit ligt de nadruk juist op het repressieve beleid, door zware straffen, meer cellen enz.. De overheid kan daarbij haar aandacht richten op een aantal terreinen: - de wetgeving - het opsporingsbeleid - het vervolgingsbeleid - het gevangenisbeleid - preventie. De criminaliteit kan stijgen en dalen doordat sommige delicten opeens niet meer strafbaar zijn, dan zijn er dus niet minder mensen crimineel geworden maar word dat dus gewoon niet meer gemeten. Een overheid die graag wil dat de misdadiger resocialiseert zal voor de invoer van meer alternatieve straffen zijn. In de politiestatistieken lijkt het net alsof het ene jaar heel hard gereden wordt en het volgende jaar ineens iedereen aan de drugs is. Maar dat komt doordat het ene misdrijf in het ene jaar veel meer gecontroleerd wordt dan in het andere jaar. Dan wordt er weer meer aandacht aan wat anders besteed. Belangrijk aan het vervolgingsbeleid is het snel afwerken van strafzaken door bijvoorbeeld transacties en snelrecht. Klassenjustitie: als er meer aandacht aan het plegen misdaden van mensen uit de ene klasse wordt besteed dan uit een andere klasse. Bij deze ongelijke behandeling kunnen 2 dingen een rol spelen. · door verschillen in inkomen, opleiding, scholing en cultuur hebben niet alle verdachten gelijke mogelijkheden om hun belangen te verdedigen. · Politie, officieren van justitie en rechters verwachten vaak dat een bepaald crimineel gedrag meer voorkomt bij een bepaald milieu. Dat kan van invloed zijn bij hun manier van optreden (self-fulfilling prophecy) Vergelijkbare factoren kunnen ook een rol spelen als het gaat om ongelijke behandeling op grond van afkomst, leeftijd en geslacht. Beleidsmaatregelen gericht op het verhogen van de pakkans blijken een duidelijke invloed te hebben op de omvang van de desbetreffende criminaliteit. Dit versterkt ook het vertrouwen van de mens in de politie. De pakkans is afhankelijk van 3 zaken. · de aangiftebereidheid van de burger. · De zichtbaarheid van het delict, je kunt gemakkelijker constateren dat iemand te hard rijdt dan dat hij fraudeert. · Het selectieve opsporingsbeleid van de politie. Het resocialisatiebeginsel is in de wet opgenomen. Er is meer aandacht gekomen voor het verschil van personen die in de gevangenis zitten. Ook zijn er mogelijkheden geschapen om gevangenen voorwaardelijke vrijheid te stellen. Soms moeten gevangenen op vrije voet worden gesteld omdat er te weinig cellen zijn, als er te weinig personeel is zal de zorg voor gevangenen minder worden. Preventie: In de nota samenleving en criminaliteit, die in 1985 geschreven werd door de commissie-Roethoff werd gepubliceerd, wordt een aantal maatschappelijke ontwikkelingen geschetst die verband houden met de toename van de criminaliteit. De belangrijkste zijn. · de werkloosheid, met name onder jongeren en etnische minderheden. · De sterk gestegen welvaart, waardoor er meer gelegenheid tot diefstal komt. · Het toenemen van drugs- en alchoholgebruik. · Het afnemend gezag van de overheid dat tot uiting komt in fraude enz…. · De afnemende betekenis van het zogenaamde maatschappelijke middenveld (gezin, school sport) daardoor worden mensen minder gebonden. · Het afnemend normen- en waardenbesef. · Het onbestraft laten van criminaliteit en overtredingen waardoor meer mensen dit gaan doen. Er is teveel criminaliteit om het allemaal te kunnen bestreiden. · Het verminderen van de informele sociale controle door onder andere de verstedelijking, ontzuiling en vermindering van de gezagsverhouding. · De marginalisering van bepaalde groepen allochtonen
Enkele mogelijkheden die lokale en /of landelijke overheden (en andere!) hebben: · aanpassing van de bebouwde omgeving, het bevorderen van ‘sociale veiligheid’ door kleinschalige woningbouw, bushokjes met onbreekbaar glas, geen begroeiing langs fietspaden. · Vergroten van de sociale controle en het functionele toezicht door bijv. speciale controleurs in tram en bus in te stellen enz…. · Versterken van de binding van de opgroeiende generatie zodat ze i.v.m. met de familie en vrienden minder snel een misdrijf zullen plegen. · Voorlichting (bijv. over inbraakpreventie) onderwijs door een spijbelbeleid. · Het structureel verbeteren van de leefomstandigheden van de mensen. · Veranderen van de wetgeving of het vervolgbeleid. Bijv door invoering van het snelrecht bij vandalisme en aan het lik-op-stuk beleid (direct betalen als je betrapt wordt) Onderwereld en bovenwereld vullen elkaar aan. De samenleving en de economie draaien gedeeltelijk op deze samenwerking. · de georganiseerde misdaad voorziet in maatschappelijke behoefte aan illegale goederen en diensten. Het is verboden softdrugs de produceren en te verhandelen. Toch wordt het getolereerd, gebruik in discotheken wordt niet aangepakt. De georganiseerde misdaad zorgt voor de verspreiding van deze drugs. Hetzelfde gebeurt met gokhuizen en te jonge prostitutie. · Er zijn criminele organisaties die dingen van de overheid overnemen die de overheid niet kan betalen. Ze nemen illegaal afval in, of gaan werken bij mensen die witte arbeiders te duur vinden en ze daarom zwart laten werken. De politie ging meer gebruik maken van ongeoorloofde middelen omdat ze achter de criminaliteit aanhobbelden. De commissie van Traa besloot dat gewone agenten niet meer under-cover mochten gaan en ze vonden dat vooral mensen met economische kennis moesten helpen met de opsporing van de onderwereldgroepen. De politieke partijen; Linkse partijen hebben de neiging de nadruk te leggen op maatschappelijke oorzaken van criminaliteit. Zij hebben dus een actieve overheid die via bestrijding van de werkloosheid en de aanpak van sociale problemen probeert de criminaliteit terug te dringen. PvdA & CDA leggen de oorzaak van criminaliteit tegenwoordig naast de structurele onrechtvaardigheid ook bij het individu. Daarom moeten criminelen wel gestraft worden maar zoveel mogelijk met alternatieve straffen zodat de kans op een goede herintreding in de maatschappij groter wordt. De PvdA vind dat de normen meer gehandhaafd moeten worden door de samenleving zelf. CDA: opvoeding en onderwijs zijn heel belangrijk voor het bijbrengen van normen en waarden. Liberalen (VVD) iedereen moet opkomen voor zijn eigen belang, dat heeft vanzelf een heilzaam effect op de samenleving. Ze zitten in een dilemma. Aan de ene kant willen ze tolerant zijn, maar ze willen de asocialen in de samenleving wel afstraffen. Ze zijn repressief en vinden dat het bestrijden van de criminaliteit een kerntaak van de overheid moet zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.