Hoofdstuk 1 en 5 (Schoonheid en uiterlijk)

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 2868 woorden
  • 28 mei 2006
  • 132 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
132 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Een rechtenstudie met betekenis, waar wil jij je hart voor inzetten?

Bij de bacheloropleiding Law in Society aan de VU ontdek je hoe je actuele maatschappelijke thema’s kunt aanpakken met een juridische bril.

Samenvatting Hfst 1. Schoonheid en Uiterlijk

§1. Het onderwerp van dit hoofdstuk is schoonheid en uiterlijk, doordat volgens het boek uiterlijk tegenwoordig erg belangrijk wordt gevonden, en jonge mensen veel tijd eraan besteden. Daarnaast zeggen ze wel dat andere jongeren andere waarden belangrijk vinden; naastenliefde, eerlijkheid, sportiviteit en vriendschap. Bij levensbeschouwing worden zaken die mensen belangrijk vinden behandelt, zo ook het uiterlijk.

§ 2. In deze paragraaf wordt besproken dat: - dat in onze samenleving uiterlijk en schoonheid heel belangrijk wordt gevonden - het gegeven dat “schoonheid je een identiteit geeft” - het feit dat schoonheid (in onze samenleving) wordt gezien als een ruilwaarde - dat er verschillende soorten schoonheidsidealen in verschillende culturen bestaan.

2.2
Ten eerste wordt er verteld dat een eerste indruk op iemand je al gelijk een oordeel over iemand laat vormen, als je kijkt naar het lichaam, kleding, uitstraling, iemand gezicht etc. Ook komt het veel voor dat je al bij de eerst ontmoeting op slag verliefd op iemand kan worden, zonder ook maar met elkaar te hebben gepraat, eigenlijk val je dan voor iemand zijn uitstraling.

Verder geef je met je karakter en uiterlijk je identiteit aan; wie je bent en wie/wat je zou willen zij. Jongeren ontdekken in de loop van hun jeugd/leven hun identiteit. Identiteit is dat je continue dezelfde persoon bent, doordat je een vaste kern binnenin je hebt, die je maakt tot wie je bent en daardoor op een bepaalde manier met situaties etc om te gaan. Identiteit betekent ook dat je allerlei mogelijkheden hebt in je leven die je kunt kiezen. Ook zijn er natuurlijk grenzen zoals lichamelijke, sociale grenzen, maar ook doodgaan. Vragen naar je afkomst en bestemming beantwoord je met je identiteit bijv. de vraag wie is de mens? Je identiteit betekend ook het zelfbeeld wat je van je zelf hebt/krijgt. Zelfbeeld is hoe je jezelf ziet en wat je uitstraalt. Imago is hoe de buitenwereld jou ziet. Beide beïnvloeden elkaar.

Hoe je je eigen identiteit ontwikkeld wordt ook uitgelegd in het hoofdstuk: Je moet/zult zelfstandiger en onafhankelijker worden. Zo ontstaat er een steeds gelijkwaardigere verhouding. Daarnaast moet/ben je een eigen levensstijl aan het ontwikkelen -> identificatiefiguren spelen een rol bij een eigen uiterlijk, eigen visie, eigen muziek, bezigheden en vrienden etc. Verder is het zo dat je je eigen leven/toekomst als het ware aan het schrijven bent. Zo bepaal je je toekomst door keuzes te maken bijv. studierichting. Als je je eigen identiteit ontdekt, kan dat vaak ook samen gaan door je identiteit te kiezen bij een bepaalde groep; hier wissel je ideeën uit, expirimenteer je en help je elkaar etc (in het boek worden groepen genoemd; gabbers,alto´s,skaters,normalo´s,hardrockers,hiphoppers,punkers). (Ik vind de laatste visie persoonlijk erg dom geformuleerd. In mijn leven maak ik niet zo´n dom onderscheid en heb ik niet zulke vaste denkbeelden over iemand als hij tot een bepaalde groep hoort. Natuurlijk is iedereen wel anders en ga ik niet veel om met mensen die totaal verschilleld zijn, maar toch vind ik het ook op blz. 12 heel vaag geschreven over gabbers en kakkers).

2.3
Schoonheid heeft te maken met relaties, liefde etc. Je kan schoonheid zien als een ruilmiddel. Dingen als karakter, intelligentie en een sociaal milieu bijv. kunnen ook een ruilmiddel zijn. Het is een ruilmiddel (vroeger ook vooral voor vrouwen) waardoor je iets te bieden hebt aan een ander.

2.4
Schoonheidsidealen heb je in elke samenleving wel. En je hebt ook gezamelijke opvattingen wat mooi en lelijk is, hoe mensen eruit behoren te zien. Maar vast liggen ze niet (ze veranderen steeds) want ze verschillen per cultuur en historische periode. Een voorbeeld van een schoonheidsideaal is de tijd (vanaf 1967) dat het ideaalbeeld voor vrouwelijke schoonheid een Twiggy model was, een super en super dun model, zonder vrouwelijke rondingen etc. Brigitte Bardot was de trendsetter hier mee (De Twiggy cultuur is niet echt verdwenen, maar wel verschoven. Want aanwezig is het nog wel, kijk maar naar de modellen bij de disignerontwerpers op de catwalk etc. die ook heel erg smal zijn.)

-> Schoonheidsideaal en sociale omstandigheden: In de oertijd was het goed om een dikke buik te hebben, en de hoge kaste in India ziet dat ook graag bij hun kinderen -> Schoonheidsideaal en sekse: Meestal ligt de nadruk bij een schoonheidsideaal op de vrouw, al geeft de man in de meeste culturen meestal vorm aan dit beeld ‘als de ideale vrouw.’ Daarom wordt de vrouw en uiterlijk het meest behandelt in de geschiedenis en over mannen maar geringe aandacht. Pas in de 20e eeuw zijn de vrouwen in West-Europa veel meer met hun uiterlijk bezig en ook vanaf 1960 door invloeden van muziek en homo-emancipatie doen mannen in europa dat nu ook. Verder is het zo in culturen als een Nomandenvolk de Woodabe, in Sahel, dat juist mannen veel meer bezig zijn met hun uiterlijk (om de vrouwen te strikken). -> Schoonheidsidealen en macht: Soms is het ook zo dat het ideaal (dus ook uiterlijk) politiek door machtshebbers wordt opgelegd; in China schaften ze cosmetische chirurgie af 2e helft 1900, in de SU veranderde het schoonheidsideaal in het communistische ideaal van gespierde jonge boeren/arbeiders na 1917, en in Nicaragua verboden de Sandinisten vrouwlijk schoon te tonen in reclames in 1980. ->Schoonheid en levensbeschouwing: In India ziet men het zo dat de magere Saddha goed is doordat hij zich ontdoet van genietingen, de Joodse en Christelijke opvattingen houden in dat lichamelijkheid en seksualiteit zondig zijn en ondergeschikt zijn aan de geest, dus moet men zo min mogelijk worden afgeleid door genot (genoegens) en is de man zo mager zonder spieren, en de vrouw niet dik, maar gestroomlijnd.

§ 3. In § drie worden alleen maar vragen gesteld over schoonheid etc. Vragen samengevat: schoonheid en uiterlijk belangrijk voor jou? veel belangrijker een goed mens te zijn dan er goed uit te zien? opmaken, voor een ander of voor jezelf? cosmetica veel te onnatuurlijk? geld aan uiterlijk, beter aan arme landen kunnen geven? moeten leraren en leerlingen er verzorgd uitzien op school? mag een petje en hoofddoek in de klas? mag er bloot in reclame? mag b-geld voor cosmetiche ingrepen gebruikt worden?

§ 4. Sommige mensen kiezen plastische chirurgie om hun lichaam te veranderen als ze daar niet tevreden mee zijn, maar het kan drie functies hebben. Of je behandelt stoornissen, dus je maakt lichaamsdelen weer in orde. Of je verfraait iets als bijv. een gezwel of brandwond. Of je gebruikt plastische chirurgie door een bestaand uiterlijk mooier, omdat iemand ontevreden is. Dit noem je cosmetische chirurgie; een vorm van medische ingrijpen wat is gericht op het verfraaiing van het lichaam. De wens tot een cosmetische ingreep ligt voor het grootste deel bij vrouwen,zoals bijv. borstvergrotingen/-verkleiningen.

4.2
In deze paragraaf wordt het standpunt vóór cosmetische ingrepen door Jessica verdedigd. En daar verteld ze dat ze zelf ook een cosmetische ingrepe heeft ondergaan doordat ze haar te grote borsten heeft laten verkleinen omdat ze er erg last van had. Verder verteld ze dat ze niet inziet waarom je geen cosmetische ingreep zou kunnen ondergaan, als je niemand er schade mee berokkend en je zo iemand gelukkig met zijn lichaam laat zijn als iemand dat graag wil. Verder zegt ze dat reclame voortdurend een ideaalbeeld van het vrouwelijke ideaalbeeld vertoond en dat mensen daar erg mee worstelen. Daarmee verteld ze dat vrouwen die iets aan hun lichaam veranderen bewust zijn van wat ze doen en zo hun eigen lot in handen nemen.

4.3
In deze paragraaf wordt de mening van de feministische verpleegkundige Ina verkondigt, die vind dat vrouwen vaak als dom en onzelfstandig worden gezien. Ze vindt dat schoonheid voor haar belangrijk is, maar niet het belangrijkste en dat reclames op tv en in tijdschriften je alleen maar het gevoel geven van wel. En dat de vrouw er mooi en goed uit moet zien om aantrekkelijk gevonden te worden door een man, en dat haar identiteit zo ook samen valt met haar uiterlijk. Zo wordt een vrouw erg gevoeling voor de goedkeuring van anderen, en ontleend ze haar zelfrespect aan de mening van anderen. Daardoor is er in de 20e eeuw een hele industrie ontstaan voor de vrouwelijke behoefde vaan schoonheid; echter is die behoefde niets anders dan een opgelegde angst om niet te voldoen aan het ideaal die de man zoekt in een vrouw. Zo vindt ze dat er wat verandert moet worden, zodat de vrouw niet alleen maar wordt beoordeeld op haar uiterlijk, en zo ook andere schoonheid wordt gerelativeerd. Ze vindt dat de maatschappij veel te eenzijdig over vrouwen denkt en dat zo ook de wereld veel te ongelijke verhoudingen heeft tussen man en vrouw. Ze zegt nu dat vrouwen zich doodongelukkig voelen met hun lichaam en daarom er alles aan doen om aan het schoonheidsideaal te voldoen, zoals diëten, sporten en zelf ‘onder het mes.’

4.4
In de laatste paragraaf wordt de mening van de christelijke Wendy verteld. Ze begint ermee te vertellen dat Christenen vroeger het erg moeilijk hadden met lichamelijke en geestelijke schoonheid,en ook seks. Christenen werden ook gestimuleerd zich naar het innerlijke te keren door afstand te doen van alles wat aards wat; schoonheid, bezit, genot… Maar de moderne christenen denken nu zo dat je lichaam een geschenk van god is, waar je van moet genieten. Je krijgt je lichaam mee met je geboorte, en of je nou mooi of lelijk bent men moet mensen niet alleen beoordelen op hun uiterlijk, maar ook naar het innerlijk kijken. Maar ook te vragen te stellen als; ben ik wel een goed mens? hoe probeer ik mijn geloof vorm te geven? heb je ook wel oog voor de medemens? Verder zegt ze niet tegen cosmetische chirurgie is (op bepaalde vlakken), maar dat ze verder God dankbaar is voor haar lichaam, en ze het zo accepteert.

Samenvatting Hfst 5. Sport en Ethiek

§ 1. Het hoofdstuk begint met een krantenartikel uit de Volkskrant over Patrick Kluivert. Daar staat in dat Patrick onsportief gedrag had vertoond – wat ook al wel eerder was voorgekomen – door de scheidsrechter uit te schelden voor ‘ Me Cago en tu puta Madre.’ Daarnaast staat er in de paragraaf dat het hoofdstuk onderdeel bij het boek is; doordat voor sommige mensen sport erg centraal in hun leven staat. Sommige zien het zelfs als de zin van het leven.

§ 2. Wat sport nou eigenlijk is kun je erg relatief zien, en zo wordt het begrip misschien eigenlijk ook wel wat te makkelijk gebruikt, maar de eigenlijke definitie van Sport luidt: “ Sport is een vaardigheidsspel wat gericht is op het bereiken van een bepaald doel -> dit vindt plaats binnen bepaalde vaste regels, kaders en middelen waar fysieke en/of geestelijke kwaliteiten worden getest. Verder kun je sporten op verschillende manier onderscheiden: als een passieve of een actieve sport (bezighouden en de sport beoefenen) wedstrijdsport of recreatieve sport (competitie of plezier) en topsport of breedtesport (op hoog niveau of niet). Ook kun je onderscheid maken tussen refereed sports (bijv. voetbal) en judges sport (bijv. turnen), komt er een scheidsrechter aan te pas of een deskundige jury? Een levensbeschouwelijk ritueel of een gewoon ritueel? Bij sport spelen rituelen een grote rol bijv. bij de start van een atletiek wedstrijd klapt de sporter om door het publiek aangemoedigd te worden en bijv. een mountainbiker heeft een mariabeeldje etc aan zijn helm. Rituelen in de sport hebben de functie: om de sporter zelfvertrouwen te geven, het éénheidsgevoel bij teamsporten en bijv. ook om de tegenstander(s) te imponeren.

§ 3. In § drie worden alleen maar (levensvragen) vragen gesteld over sport etc. Vragen samengevat: is sport belangrijk voor je? Wat heb je allemaal over voor sport? Sport of school? Goed voor je lichamelijke ontwikkeling of je geestelijke ontwikkeling? Regels bevorderend voor het plezier aan de sport, of juist niet? Kun je tegen je verlies? Accepteer je dat een ander beter is in sport dan jezelf? Gun je tegenstander de overwinning? Het sporten zelf of winnen? Het sporten zelf of geld te verdienen met sporten? Goede sportprestatie of goede gezondheid? Hoort een topsporter een voorbeeldfiguur te zijn? Dopinggebruik in sport, mag dat? Je tegenstander intimideren om uit balans te brengen, mag dat? Een doorgebroken tegenstander onderuit halen, mag dat? Is een wedstrijd kooivechten immoreel? Moet kooivechten verboden worden door de over heid?

§ 4. De Olympische spelen vroeger (‘een sportief evenement met godsdienstige rituelen als processies en offerandes’) ontstonden in Griekenland in augustus 776 v. Chr. De 1e spelen duurde maar 1 dag, want er werd alleen 200 m hardlopen gedaan.De spelen dankt zijn naam van de plaats Olympia en andere onderdelen kwamen er ook bij als worstelen, boksen en wagenrennen. Het wordt om de 4 jaar gehouden en op haar hoogtepunt duurden de Spelen 5 dagen lang. Alleen vrije grieken mochten meedoen, en je streed alleen voor de eer (krans van olijftakken..). Alleen verbood de christelijke keizer Theodosius de spelen in 393 na Chr.

De Olympische spelen werden weer ingevoerd eind 19e eeuw door de Franse baron Pierre de Coubertin om Franse kinderen meer te laten sporten. Toen luidde eerst het motto; meedoen is belangrijker dan winnen (eerst alleen maar mogelijk om als amateur mee te doen), en zo geloofde hij ook in een gezond lichaam -> gezonde geest. Andere uitgangspunten waren: - begrip hebben voor mensen en verbroedering tussen mensen en volkeren. – harmonie: lichaam-wil-geest. – plezier hebben in het leveren van prestaties. Ook moeten de spelen een voorbeeld zijn hoe mensen met elkaar om behoren te gaan en daarnaast het centraal stellen van ethische principes bijv. de waardigheid van de mens en het eerlijk spelen. De eerste moderne Olympische spelen waren in 1896 in Athene, de Winterspelen worden sinds 1924 gehouden (telkens afwisselende cyclus van 2 jaar zomer/winter spelen) en de Paralympics bestonden vanaf 1960. Bij de Olympische spelen heb je enkele symbolen: - de vlag met de 5 ringen (blauw, zwart, rood, geel en groen) staan voor de verbondenheid van de vijf werelddelen - onder de ringen staat op de vlag het Olympische motto: citiud, altius, fortuis (sneller, hoger, sterker) - ook is het Olympische vuur een belangrijk symbool wat staat voor het eeuwig verlangen naar eenheid. Er vindt eerst een fakkelloop plaats, en op de eerste dag van de spelen wordt het Olympisch vuur dan ontstoken.

De spelen werden in de 20e eeuw ook door politieke redenen beïnvloed, bijv. Hitler gebruikte de spelen en in 1972 werd in München op de spelen een aanslag door Palestijnse terroristen op Israëlische atleten gepleegd. Verder worden de spelen ook veel door de commercie gebruikt, bijv. reclames.

§ 5.1
Sport is een belangrijk item in onze ‘versporte samenleving’ geworden en er wordt door de media heel veel aandacht aan gegeven. Miljoenen mensen beoefenen sport (passief of actief) op verschillende manieren. Er worden miljarden euro´s allemaal in sport omgezet (bijv. tv-rechten Olympische spelen en sponsors etc.). Het blijkt dat sport nu meer een business is geworden waar je als sporter etc. veel geld aan kan verdienen. Sport, media en commercie raken (mondiaal niveau) steeds meer met elkaar verstrengeld. Vroeger was een sporter een homo ludens (plezier in de sport), maar nu is hij verandert in een homo economicus (geld verdienen). Een sportvereniging wordt meer een bedrijf, en door de commercialisering gaat raken sportwaarden op de achtergrond en richt Topsport (bijv voetbal) zich meer en meer op het geld verdienen.

§ 5.2
Om beter te presteren kun je gaan trainen, beter materiaal, goede voeding, rusten etc. Sommige mensen gebruiken ook doping die bijv. de spieren en het uithoudingsvermogen kunnen vergroten. Bij sportbonden is dopinggebruik verboden, daarom ze ook een dopinglijst maken. Ook op sportscholen wordt er vaak doping gebruikt. Sporten waar veel gebruik voor komt zijn wielrennen, atletiek etc.

Voorstander van Doping: Erik Molenkamp is beroepswielrenner en zegt dat hij niet het grote talentheeft om een grote Ronde te rijden, zoals zijn kopman wel heeft. Daarom helpt hij zijn kopman, maar om grote bergen op te komen neemt hij soms verboden stimulerende middelen. Hij vindt dat hij zelf mag beslissen wat goed voor hem is en wat hij eet, ook al zou het niet goed zijn voor zijn gezondheid. Hij zegt dat sommige tegenstanders van doping menen dat doping onnatuurlijk is, waar hij weer op antwoord dat het woord onnatuurlijk zo relatief is, want wat is nou onnatuurlijk? Uiteindelijk bepaald de mens zelf wat natuurlijk en wat niet is, en kun je dat niet bewijzen. Verder zegt hij dat sommige tegenstanders van doping er op wijzen men geen gelijke kansen heeft wanneer de één doping slikt. Hier antwoord hij op dat er nooit gelijke kansen in de sportwereld zijn, want bijv. iemand in een 3e wereld land heeft misschien niet dezelfde trainingsmogelijkheden dan in Nederland…

Tegenstander van Doping: Sportbestuurder Helena de Hoog, vindt het gebruik van dopingmiddelen slecht: - omdat het slecht is voor de gezondheid van de sporter zelf en mogelijk zijn nageslacht, daarom moeten deze beschermt worden tegen doping. - doping iets onnatuurlijks, kunstmatigs, wat niet behoort tot de natuurlijke manier van werken als trainen, en wat je van moeder natuur hebt meegekregen. – bij het gebruik van doping houdt je je niet aan de regels van de sport die je beoefent (de meeste sportbonden hebben het gebruik verboden) en zo is er geen eerlijke concurrentie meer, en moet je maar een andere sport zoeken omdat je je nou eenmaal aan de regels moet houden die er niet voor niets voor zijn gemaakt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.