Hofcultuur: Centraal examen

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3880 woorden
  • 30 april 2014
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
10 keer beoordeeld

Bourgondisch hof

Het bourgondisch hof is het belangtijkste kunstcentrum van buiten Italie. De kunst aan dit hof wordt gerekend tot de laat-gotiek.

Bassedans = Voornamige en statige dans, vooral populair als hofdans in 14e en 15e eeuw waarbij voeten schuiven over de grond.

  • een variatie van enkele en dubbele passen, buigingen en wendingen vormt de basis van deze dans. Mannen en vrouwen volgen dezelfde bewegingspatronen en raken elkaar hooguit even de vingertoppen aan.
  • Voorgeschreven mode : vrouwen lange slepen, mannen kousen broeken en puntschoenen.
  • De bassedans is een deftige, zeer langzame dans; De voeten schuiven en komen nauwelijks van de grond.

Vlaamse pylofonie = Kenmerkend voor deze muziek is het gebruik van Cantus Firmus, een bestaand muziekfragment dat als basis dient voor een meerstemmige compositie.

Tenor = in de vroege meerstemmigheid de stem die de cantus firmus zingt.

Guillaume Dufay (ca.1400-1474) → grondlegger Vlaamse pylofonie

Hof van Florence

renaissance = Herleving van de idealen en de vormentaal van de Klassieke Oudheid vanaf de 14e eeuw. Hoogte punt in de 15e eeuw in Italië met als centrum Florence en in de 16e eeuw met als centrum Rome. De renaissance word beschouwd als de vergan van de middeleeuwen naar de nieuwe tijd. Ideaal is de homo universalis, de veelzijdige mens, die op verschillende terreinden presentaties kan leveren.

Contrapost = Houding waarbij verschillende delen van het lichaam in tegengestelde richting gedraaid zijn. Meer in het bijzonden : Houding (toegepast in de beeldhoudkunst ) waarbij het lichaamsgewicht steund op 1 been en het andere vrijstaat. Voorbeeld : Davind van Michelangelo.

Intermedio = Ook wel intermezzo. Letterlijk : tussendoor. Oorspronkelijk kort spel tussen de bedrijven van het toneelstuk door. In de Renaissance groeien de intermedi uit tot muziek-, dans- en zangspektakels waarvan de inlhoud steeds meer losstaat van het toneelspel. Tegenwoordig word de naam intermezzi ook gebruikt voor korte zelfstandige (instrumentale) muziekstukken.

→ Intermedio spelen een grote rol in het ontstaan van de opera en theaterdans

  • opera = Muzikaal drama voor zangstemmen en orkest waarbij de muziek zeker zo belangrijk is als de tekst. Zang, instumentale muziek, dichtkunst, acteerkunst, decor en vaak ook dans vormen wezenlijke bestanddelen van de opera
  • theaterdans = Verzamelnaam voor dans bedoeld om door publiek te worden bekeken, in tegenstelling tot gezelschaps dans, waaraan iedereen kan meedoen.

Sandro Botticelli

  • beschermeling van Lorenzo de' Medici, bijgenaamd Il Magnifico: kunstliefhebber en opdrachtgever.
    Voorbeeld:De geboorte van Venus.
  • mythologisch (en dus humanistisch) onderwerp; kon ook als allegorie worden opgevat: de wedergeboorte van de mens uit de geest van de oudheid. De sprookjesachtige verhalen voelden als een bevrijding voor de renaissancemens.
  • levendig (niet-statisch) en aansprekend door de houding van Venus (contrapost), de opwaaiende haren en mantel; het eerste levensgroot afgebeelde naakt sinds de oudheid

Hof van Urbino

Het stadsbeeld van urbino in Midden-Italië wordt ook vandaag nog beheerst door het enorme Palazzo Ducale. Het paleis, gebouwt op initiatief van frederico de Montefeltro, bezit een enorme bibliotheek. In die tijd zijn boeken duur en zeldzaam omdat ze nog handmatig moeten worden overgeschreven.

Invenzione = vaststelling van het uit te beelden thema en compositie van de onderdelen ervan

                        → inhoud

disegno = de correcte en trefzekere tekening van de uit te beelden scene

                        → vakkundige uitvoering

Triompfwagens = wagens meegevoerd tijdens intochten, parades of hoffeesten, rijk versierd en bemand met 1 of meer figuren als personificatie of allegorie voor dieper liggende betekenissen.

Hof in Milaan

Leonardo Da Vinci

De nieuwe schilderkunst vroeg om een kunstenaar-geleerde. Hij moest veel weten van wiskunde, anatomie, mythologie, enzovoort. Het meest sprekende voorbeeld van zo'n homo universale was Leonardo da Vinci.

  • Da Vinci was vernieuwer van de schilderkunst, maar ook wist hij alles van natuurwetenschappen (hij ontleedde lijken, wat toen nog verboden was), techniek (hij ontwierp waterleidingen, oorlogsapparaten en zelfs een menselijke vliegmachine), en architectuur.
  • Zijn manier van schilderen is direct herkenbaar aan het sfumato (mistig, rokerig). Met olieverf maakte hij geleidelijke overgangen tussen licht en schaduw. De dingen verloren zo hun scherpe contouren, zodat alles veel meer volume krijgt en in een sfeervol/betekenisvol licht komt te staan. Hij benaderde de schaduw positief, als iets met een eigen kleur. Vooral bij de portretten zie je dat de mensen niet meer uit lijnen bestaan, maar uit licht en schaduw; ze krijgen een ziel.

Dat is duidelijk het geval bij de Mona Lisa (ca. 1503). Dit is het eerste schilderij uit de geschiedenis dat naar het innerlijk is opgebouwd, en niet naar de zichtbare buitenkant. Het is geen gedetailleerd, realistisch portret; we weten niet eens wie het meisje is. Ook het landschap is niet natuurgetrouw weergegeven. Maar het gedempte licht, de achtergrond en de raadselachtige glimlach geven het schilderij een magische sfeer. Door de afwezigheid van scherpte blijven de ogen de kijker volgen, en gaat de kijker op zoek naar de gedachten van de jonge vrouw. Zo is het een heel levendig schilderij. Da Vinci werd hiermee een grote voorganger van onder meer Rembrandt.

  • Da Vinci bestudeerde niet alleen lichteffecten, maar ook het perspectief. Ook hierin overtrof hij de andere renaissance-schilders. Hij gebruikte namelijk zijn kennis om de werkelijkheid zelf te ordenen. Hij wilde de schoonheid van de natuur in een betekenisvolle compositie zetten, overtreffen dus eigenlijk. In Het laatste avondmaal wijst de architectuur, maar ook alle gezichten, handen en het perspectief naar het rustige middelpunt, het hoofd van Jezus. Hij is omgeven door licht vanuit het venster. Daarboven is een boog op de muur aangebracht, die je als een aureool zou kunnen zien.

Kunst buiten het hof

Comedia dell' arte

Rond 1570 ontstond in Italië de eerste professionele theatergroep die zich met volkstoneel bezighield, de Commedia dell' arte. Spoedig werden er meer van zulke groepen opgericht, die tot in Holland en Antwerpen optraden en heel populair werden, en niet alleen onder de burgers. Willem van Oranje sponsorde rond 1580 een groep les Comédiens du Prince d' Orange.

de Commedia dell' arte was zogenaamd typentoneel. In elke opvoering zaten dezelfde, gemaskerde karakters (maschere): de domme knechten (zanni), de vrekkige koopman Pantalone, de slimme dienstmaagd Colombine, de opschepperige nep-dokter die potjeslatijn brabbelt (il dottore), en de onschuldige geliefden (die laatste twee waren de enigen zonder maskers).

Een acteur speelde soms zijn hele leven lang hetzelfde type. Hoewel bijvoorbeeld Pantalone de ene keer een huurbaas was, de andere keer een boze oom, herkende je de rol van een acteur altijd aan zijn vaste kostuum.

Er werd gewerkt met een basisverhaal. De rode draad was een jong verliefd stel dat niet mocht trouwen, maar elkaar - dankzij een van de knechten - toch kreeg. De teksten en precieze invulling werden geïmproviseerd. Soms verzamelden acteurs eerst verhalen en anekdotes uit een bepaalde streek, zodat het stuk een plaatselijk tintje kreeg.

Hof van Rome

De klassieke oudheid staat hier centraal.

Aan het eind van de 15e eeuw wordt de macht van de Katholieke Kerk en de paus steeds zwakker. Er woeden oorlogen waarbij steeds meer macht van de paus op het spel staat. In 1503 word er een nieuwe paus gekozen ; Julius II. Hij is diplomaat, soldaat en kunstliefhebber. Hij omringt zich vrijwel onmiddellijk van de 3 belangrijkste kunstenaars van die tijd :

  • Beeldhouder, architect en schilder Michelangelo
  • Schilder en architect Donato Bramante
  • Schilder en architect Rafaël

Michelangelo Buonarotti

De idealen en de levendigheid van de renaissance komen het meest samen in Michelangelo. Hij werkte eveneens aan het hof van Lorenzo de' Medici en later aan het hof van paus Julius II in Rome. Deze dwong Michelangelo, die zich liever aan het beeldhouwen wijdde, de Sixtijnse kapel te beschilderen. De paus, die ook veldheer was, ranselde de schilder zelfs met een stok naar zijn werk. Door de nieuwe paus Paulus III werd Michelangelo uiteindelijk benoemd tot hoofdbouwmeester en -architect van het Vaticaan (hij ontwierp de houten constructie voor de koepel van de St. Pieter).

Humanistisch ideaal: bij Michelangelo staat de mens centraal: met bewonderenswaardige kracht en moed, of juist in zijn lijden. Het meest volmaakte hoogtepunt van Gods schepping vond hij de naakte mannelijke figuur. Dit geperfectioneerde mensbeeld zie je het beste bij de gigantische David (5,5 m hoog). De combinatie van formaat en detaillering, de zware handen, de geconcentreerde, gespannen blik geven het beeld een soort samengebalde kracht, als een heldhaftige geest die in het marmer gevangen wordt gehouden. David werd al gauw symbool voor de onafhankelijkheid en vrijheid die de mensen in Florence nastreefden.

In de 16e eeuw was de paus een van de belangrijkste machtshebbers. Hij werd gekozen uit de rijkste en machtigste families (de familie De’ Medici leverde er drie!), verdedigde zijn vorstendom en gaf opdrachten voor grootschalige kunstprojecten. Het voornaamste doel was het etaleren van macht en rijkdom.

  • De positie van de kunstenaar veranderde. Weliswaar werd hij nog steeds als een ambachtsman gezien, die nauwkeurig omschreven opdrachten uitvoerde. Maar wel waren er onderhandelingen en concurrentie tussen kunstenaars, en contracten. De grootste kunstenaars wisten bovendien de opdrachten te overstijgen. Door geschriften (Vasari) en gravures werden die kunstenaars wereldberoemd.
  • De bekendste is Julius II. Hij liet het ontvolkte en vervallen Rome moderniseren tot een metropool met een netwerk van brede straten, met het Vaticaan als centrum. Er verrezen monumentale gebouwen, waaronder het geheel gerenoveerde Vaticaans Paleis, waarvan Rafael de muren beschilderde. Michelangelo kreeg een contract om de (Sixtijnse) privé-kapel te beschilderen. De opdracht voor het grootste project, de bouw van een nieuwe St. Pieterskerk, ging naar de architect Bramante.

De nieuwe Sint-Pieter

De sint pieter is gebaseerd op een grieks kruis met 4 armen van gelijke lengte en die eindigen in een apsis

Apsis = overwelfde, halfronde nis of uitbouw waarmee het koor aan de oostzijde van de kerk word afgesloten.

→ graf van petrus

Donato Bramante is de 1e bouwheer, Giovanni Lorenzo is de laatste .

Pilasters = platte decoratieve toevoeging aan muurvlak ontleend aan de vorm van de zuil.

Ribben = in de bouwkunst uitstekend onderdeel aan de onderkant van een gewelf, bij koepels soms ook aan de buitenkant zichtbaar.

Lantaarn = in architectuur ; een veelhoekig of rond torentje met vensters als bekroning van een dak of koepel

De Sint-Pieter in rome is gebouwd boven de plaats waar volgens de overlevering apostel Petrus begraven ligt.

De laatste bouwmeester van de Sint-Pieter is Giovanni Lorenzo Bernini.

Reformatie

De bouw van de nieuwe Sint-Pieter laat europaniet onberoerd. In de geldstroom richting Rome speelt de aflaat een belangrijke rol. Overal in Europa komen burgers en geestelijken in opstand tegen de naar geld  hongerende pausen. De reformatie word versneld door de net uitgevonden drukkunst.

Chansons = lied waarin de tekst centraal staat.

Hoofdstuk 2 Verleidingdoor prachten en praal
Contrareformatie

Baldakijn = afscherming als 'hemeldak' boven een troon, altaar en dergelijke.

Contrareformatie = grote vernieuwingsbeweging van de Katholieke kerk vanaf de 16e eeuw. Dit was een reactie op de protestantse hervormingsbeweging, de reformatie.

  • Theresa is een typisch heilige van de Contrareformatie.

Clair-obscur = schilderstijl waarin vooral met licht en schaduw effecten wordt gewerkt.

Theater in Italië en Engeland

Hamlet

De prins Hamlet wordt verscheurd van verdriet na de dood van zijn vader, de koning van denemarken. Hij ontdekt dat hij is vermoord door zijn oom.

Hamlet is typisch voor de stijl van William Shakespear (1564-1616). Het verhaal zit relatief simpel in elkaar. Waar het werkelijk om gaat is de beeldrijke , dichtelijke taal waarin het verhaal wordt verteld.

Shakespear is uitgegroeit tot de meest gespeelde schrijver in de theatergeschiedenis. Steeds blijkt dat zijn stukken ook in de moderne tijd actueel zijn.

Swan Theatre

In de 16e eeuw ontstaan bij de engelse rondtrekkende toneelgemeenschappen een behoefte aan een eigen, vaste speelplek. Swan Theatre is een van de 6 nieuwe houten theaters in londen. De indeling doet sterkt denken aan de binnenplaats van een hof. Er is geen decor, de verteller beschrijft de omgeving waarin het stuk zich afspeeld

Hof van mantua

Madrigaal = Vocale compositie op wereldlijke (niet religieuze) tekst, meestal over liefde, met meerstemmige en eenstemmige passages. Geschreven in de landstaal, vooral in engeland en Italië. Vaak acapella gezongen.

Basso continuo = Letterlijk : volg bas, doorlopende bas. Doorlopende basstem als begeleiding van zangers of musici. Men gebruikt hiervoor een berkorte soort stenografische notatie, waarbij alleen de baslijn is genoteerd, vaak met cijfers bij de noten, waarbij kan worden afgeleid welke akkoorden de composist bedoeld.

Aria's = Uitgebreide compositie voor solostem met orkestbegeleiding, vaak als onderdeel van een opera of oratorium. In de ario ligt de nadruk niet op het verhaal maar op de melodie en de virtuositeit van de zanger of zangeres.

Prima practica = De door Monteverdi zo genoemde oude manier van componeren waarin muziek eigen wetten volgt zonder daarbij te letten op de tekst.

seconda practica = De door monteverdi zo genoeme nieuwe stijl van componeren, waarin de tekst meester is over de harmonie. Dissonanten zijn hierin toegestaan wanneer de intepretatie van de tekst daarom vraagt.

De hofschilder

Allegorische = Abstrakte begrippen, zoals deugden en ondeugend, worden zichtbaar gemaakt door ze als personen te laten zien of op een andere manier te verpakken in een voorstelling.

Lodewijk XIV regeert Frankrijk van 1643 tot 1715 als een vorst met absolute macht. In de handhaving speeld kunst een belankrijke rol. De vorst kan niet gelijktijdig in alle plekken aanwezig zijn waar zijn macht tot uitdrukking moet komen. De portretten vervangen de afwezige vorst en worden met hetzelfde respect benaderd.

Versailles

Zoals paus Julius II Rome had gemoderniseerd, liet Lodewijk XIV in en om Parijs vorstelijke gebouwen verrijzen: het Loeuvre, de Tuilerieën (park voor het volk), de Dôme des Invalides (voor de soldaten), en uiteindelijk buiten Parijs het paleis van Versailles. Het tamelijk bescheiden jachtslot van zijn vader werd uitgebreid tot het grootste paleis ter wereld. Lodewijk reisde weinig, dus het paleis moest het symbolische centrum van de wereld worden. Het complex groeide uit tot een paleisstad met 20.000 inwoners, waaronder 1200 edelen met hun gezin en 4800 bedienden.

Het was tot in de kleinste details een uitdrukking van de grootsheid, waardigheid en goede smaak van de koning. Architecten, schilders, beeldhouwers, tuinarchitecten, tapijtwevers en meubelmakers werkten er bijna vijftig jaar aan. Het paleis stond model voor de andere hoven in Europa, onder meer dat van tsaar Peter de Grote in St. Petersburg.

Charles le Brunkreeg de artistieke leiding over de bouw en inrichting. Le Brun was ook al eerste hofschilder en hoofd van de koninklijke Academie voor schilder- en beeldhouwkunst. Hij richtte in Parijs een fabriek op, op het terrein van de wolweverij van de familie Gobelin. Een groot aantal particuliere werkplaatsen werden daar samengebracht om kunst- en gebruiksvoorwerpen te maken voor de koninklijke paleizen: meubels, tapijten, klokken, luchters, kandelaars, serviezen. De fabrieksnaam Gobelin kreeg de betekenis van ‘wandtapijt’.

Le Brun had de opdracht één samenhangende stijl voor het paleis en de inrichting te bedenken. Dat werd een stijl die de grootse uitstraling van de barok had, maar wat voornamer, evenwichtiger was en minder dramatisch dan de Italiaanse barok. Persoonlijke expressie van kunstenaars paste niet in deze ‘staatskunst’. Deze Franse, nationale variant op de barok heet Style Louis XIV. Vergelijk deze eens met de kenmerken van de Italiaanse barok:

  • De Franse hofkunst berust wat minder op ‘actiescènes’ en climaxen, maar is wel beweeglijk: mensen staan vaak in actieve houdingen. De compositie is klassieker en symmetrischer dan in de Italiaanse Barok. Dat geldt vooral ook voor de tuinen van Versailles, die de heerschappij over de natuur symboliseren.
  • Er is een nadruk op het monumentale en imponerende, met veel aandacht voor detail en reliëf. Vooral bij meubels en de decoratie van zalen, maar ook in de stofuitdrukking van bijvoorbeeld portretten
  • Op de gezichten staat weinig expressie of emotie te lezen. De kunst was er niet om de kijker te beroeren, maar om de goddelijke status van de koning te onderstrepen. De koning zelf werd vaak geportretteerd in een statische, waardige houding, die kracht, moed en minzaamheid moest uitdrukken. Vaak werd Lodewijk allegorisch afgebeeld: als Jupiter (oppergod) of Apollo (god van het licht). Altijd heeft hij de attributen van zijn koningschap in de buurt: een scepter, hermelijnen mantel, een middeleeuwse wapenrusting.
  • Versailles is het mooiste voorbeeld van de integratie van kunstdisciplines.

Versailles was het decor voor het ingewikkelde hofprotocol waar alle edelen en bedienden zich aan moesten houden. Wie door het paleis liep, werd overal omgeven door schilderingen, gobelins en reliëfs met overwinningen van de koning. Veel daarvan hadden de mythologische verhalen rond Apollo als onderwerp. Apollo was de god van het licht, maar ook van de orde, het verstand, de wetenschap en de kunst (de muzen waren zijn assistentes).

Het symmetrische ontwerp van het paleis werd doorgezet in de tuinaanleg. Helemaal in het centrum van het totaalontwerp lag de ontvangstkamer van Lodewijk. Ook in thematisch opzicht vormen paleis en tuin een geheel. Overal staan beeldengroepen en fonteinen die mythologische verhalen in verband brengen met de macht van de koning, zoals de Apollo-fontein. De boodschap is duidelijk: de kunstige, Franse baroktuin geeft de overwinning weer van de mens op de ongecultiveerde natuur. Dat gold natuurlijk ook voor de geaffecteerde (overdreven, onnatuurlijke) manieren, pruiken en dansen aan het hof.

Opera aan het franse hof

Corps de ballet = Benaming voor de groep dansers die tijdens de voorstelling geen solo uitvoeren.

Balletopera = elementen uit de Franse tragedie gecombineerd met het hofballet en Italiaanse opera.

Divertissement = Het doorlopende verhaal word onderbroken door dans.

De koning danst

Lodewijk dankt zijn bijnaam aan zijn rol als spectaculair uitgedoste Zonnekoning in Ballet de la Nuit. In de grote shows die in Versailles werden gehouden, danste hij de hoofdrollen. Het ‘Ballet van de nacht’ bestaat uit 43 episodes (acts) in vier bedrijven, allemaal over het thema van het goede (de dag) dat het kwade (de nacht) overwint. De veertienjarige Lodewijk vertolkte zes rollen in dit 13 uur durende spektakel vol special effects.

Het ballet was niet alleen vermaak. Het was ook een belangrijk onderdeel van het sociale leven aan het hof. Een edelman moest in harmonie met de groep kunnen functioneren, en zijn plaats weten. Daaraan werd in zijn opvoeding(vaak in Versailles zelf) hard gewerkt. Er waren dagelijks repetities. Alle verfijnde gebaren moesten tot in de puntjes worden beheerst, anders daalde men in de achting van de koning. Lodewijk liet speciaal balletten ontwerpen waarbij de positie op de toneelvloer een weerspiegeling was van iemands positie aan het hof.

De meeste shows waren geschreven door componist/danser Lully (de dansen en tussenspelen) en toneelschrijverMolière

Lodewijk bepaalde   dat voortaan alleen beroepsdansers, en niet meer de hovelingen, mochten optreden in hofballetten. Choreografen begonnen zich daarop steeds meer toe te leggen op virtuoze springdansen dan op de plechtige figuurdansen. Om de vele en lange repetities te kunnen organiseren, werd in 1661 een professionele dansopleiding ingesteld, de Académie Royale de Danse. Daar werd de dans gestandaardiseerd, en van daaruit groeide ook het 19e-eeuwse academische ballet. Uit de wens om de menselijke overwinning op de natuur uit te drukken ontstonden de gekunstelde vijf basisposities, met de naar buiten gedraaide benen. Overigens was er nog geen sprake van de acrobatische zweefsprongen zoals bij het romantisch ballet: men danste met pruiken en maskers, op hoge haken en in lange wijde rokken, zodat van de sprongen niet veel te zien was.

Barok

Kenmerken van barok:

  • Algemeen
    Barok doet meer een beroep op emotie, bewondering, gevoel, en Renaissance meer op het verstand. Het woord komt uit het Portugees en betekent: onregelmatige parel of steen. De barok ontstond en Rome en verspreidde zich over Italië, Oostenrijk, Zuid-Duitsland en de zuidelijke Nederlanden en Spanje. In Frankrijk ontstaat een meer classisistische stijl, de Franse barok (zie verder bij Versailles).
  • Beweging en asymmetrie
    Veel gedraaide vormen en lichamen: zuilen in kurkentrekkervorm, mensen in actieve en vaak dramatische poses. Wapperende kleding, vorsten op vurige paarden, vaak met het strijdgewoel nog op de achtergrond. Plattegronden van gebouwen of tuinen zijn vaak ovaal of asymmetrisch, muren van gebouwen verspringen of verlopen golvend. In schilderijen wordt vaak de diagonaalcompositie toegepast.
  • Contrasten en versieringen
    Licht tegenover donker, monumentaal en imponerend tegenover gevoelig en intiem, beweeglijk tegenover statisch. Monumentale barokgebouwen met pilasters en koepels vertonen tegelijk veel detail en reliëf, door de guirlandes, frontons, lijsten en gedraaide zuilen. Denk ook aan de rijk versierde, maar monumentale Mattheus-Passion van Bach, met imposante dubbelkoren èn intieme momenten van verdriet.
  • Theatraal en plastisch (d.w.z. zeer duidelijk, niets te raden overlatend)
    Barokkunstenaars richten zich op het dramatische moment, met een maximaal effect op de emotie van de toeschouwer. Gezichtsuitdrukkingen worden gedetailleerd weergegeven. Sommige beeldelementen krijgen een extra (symbolische) lading, zoals een lichtbundel die vanuit de hemel op een verschrikt gezicht valt. In de schilderkunst worden de kruisiging van Christus of de folteringen van martelaren breeduit weergegeven (juist gebeurtenissen die door de protestanten nog het hevigst in twijfel waren getrokken!). Aan de andere kant wordt de gelovigen ook een blik in de hemel gegund door hemelse fresco’s en zelfs gebeeldhouwde wolken, lichtstralen en mollige engeltjes. De boodschap is duidelijk: wie het ware geloof trouw blijft, wacht een zoete toekomst.
  • Integratie van kunstdisciplines
    Zelfstandige beeldhouwkunst kwam iets minder voor dan in de renaissance. Beelden werden vaak onderdeel van het interieur of exterieur van een gebouw. In de Sint-Pieter bijvoorbeeld: Bernini’s grafmonument voor Petrus, of de beelden van de apostelen op het dak. Maar denk ook aan Bach, die composities volgens de Gulden Snede maakte. Grote barokpaleizen zijn vaak omgeven door enorme geometrisch aangelegde tuinen. Dat drukt de absolute heerschappij uit, ook over de natuurelementen.

Voorbeeld van Barok :

Bernini, Sint-Pieterskerk, grafmonument voor Petrus en De extase van Sint-Theresa
Het plein voor de Sint-Pieter is ovaal, een van de grondvormen van de Barok. In de kerk, midden onder de koepel staat het enorme grafmonument voor Petrus. Het is gemaakt van koper, een plastisch materiaal (geschikt voor gedetailleerde vormgeving, anders dan steen). Daarmee worden de plooien en het doek van een enorm baldakijn gesuggereerd, bovenop vier gedraaide zuilen. In de vier pijlers van de koepel maakte Bernini nissen, elk met beelden van mannen en vrouwen die de passies van de ziel uitbeelden (emotioneel, hartstochtelijk). Het monument en de beelden zijn zo helemaal opgenomen in de architectuur van de kerk.
Hofdans

In de 17e eeuw wilden de koningen de kostbare theaterproducties niet meer financieren. De balletten aan het hof verloren hun artistieke eenheid en leken meer op een artistiek allegaartje, zoals de maskerades en de tussenspelen bij de hofbanketten tijdens de renaissance. Pas onder Lodewijk XIV werd de kostbare pracht hersteld.

Het hofballet in Versailles was een spectaculaire totaal-show, met muziek (koren, orkest en récits: solozang in recitatief- of liedvorm), dans en mime. Het had een allegorisch verhaal (met een politieke/filosofische bijbetekenis). De nadruk lag echter meer op het showelement dan op dramatische diepgang. Het verhaal werd door de hovelingen (edelen) zelf gespeeld. Zij voerden elegante hofdansen uit, en hun positie ten opzichte van de koning bepaalde hun plaats op de dansvloer. Voor de veeleisende dansen en muziekstukken waren later ook beroepsdansers en -musici. Het 'gewone volk' kon meekijken, omdat er ook openbare uitvoeringen werden gegeven buiten het paleis en in theaters.

De choreografieën waren gebaseerd op gangbare hof- en volksdansen, maar dan met geometrische patronen. Het publiek stond meestal aan drie kanten van de zaal en keek van boven op de dansers neer, zodat de figuren goed zichtbaar waren.

REACTIES

H.

H.

superbedankt gast.. doe nu al voor de 4de keer eindexamen en steeds zak ik op kunst maar nu moet het goed komen

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.