Kunst Algemeen H4 & H5
Hoofdstuk 4
Laat Gotiek / Vroeg Renaissance
Noorden van Europa (Frankrijk, Engeland, Vlaanderen) / Italië
Gotiek: ong 1150 tot 1500 / Renaissance; rond 1400
Internationale stijl / Geen internationale stijl
Geen imitatie van de natuur / Op zoek naar realiteit
Minder scherpe breuk met Middeleeuwen / Scherpe breuk middeleeuwen
... / Veel omvattend (schilderkunst, beeldhouwkunst, bouwkunst)
Internationale stijl (gotiek):
Soort van samenvloeiing van de tradities in de schilderkunst van Noord- en Zuid-Europa.
(De achtergrond is geen gouden plat vlak meer, maar er is sprake van ruimtesuggestie.)
Eind 14e eeuw begin 15e eeuw.
Boekverluchting nam een grote plaats in.
(Beroemd waren de gebroeders van Limburg)
Invloed Giotto en andere Italiaanse kunstenaars op in Europa (voornamelijk Frankrijk)
Minder religieuze onderwerpen.
Giotto zie H3.
Opvallende kenmerken van Giotto:
- Schildert essentie / alles in één blik te overzien (geen stripverhaal meer…)
- Keuze van standpunt, beschouwing (betrekt de beschouwer bij de gebeurtenis)
- Creëert ruimte door het plastisch afbeelden van de figuren, ze krijgen “body”.
- Het vlak (schilderij) kwam steeds meer op zichzelf te staan. Eigen wetten (licht, kleur, ruimte en vorm)
In het Bourgondische rijk werden veel uitbundige feesten gegeven. Dit deden de vorsten bij hun intocht, om te laten zien dat ze veel macht hebben. Bij de feesten werd vaak gebruik gemaakt van tableau vivant (levend schilderij, bestaande uit één of meerdere stilstaande personen. Een bewegingloze voorstelling door mensen die verhaal of gebeurtenis uitbeelden. Onderwerpen uit klassieke oudheid, bijbel of geschiedenis).
Retabel: geschilderd of gebeeldhouwd veelluik als achterwand voor een altaar.
Vlaamse Primitieven (primo=eerste) maakten voorheen ook miniaturen of wapenschilden, maar waren de eerste paneelschilders. Rogier van Weyden, gebroeders van Eyck.
Het werk van de Vlaamse primitieven is een compleet geheel. Diepte, plasticiteit, compositie sluiten bij elkaar aan. (Het perspectief dat de primitieven gebruiken is echter nog niet wetenschappelijk zoals in de Renaissance.) Bij de internationale gotiek worden afmetingen en verhoudingen binnen één beeld gewijzigd. Hierdoor ontstaat er een mix van werkelijkheid en fantasie.
Bourgondische hertogen werden vaak vergezeld door een enorme hofhouding, inclusief een eigen hofkapel. Dans vormt een belangrijk onderdeel van de feesten.
Basse danse: een zeer populaire figurendans, de dansers raken elkaar nauwelijks aan, langzaam/rustig tempo.
Saltarello: sneller en losbandiger dan de basse danse.
Moresque: een bijzonder snelle en ingewikkelde dans, met hoge sprongen, die om die reden uitgevoerd werd door professionele dansers.
Guillaume Dufay wordt beschouwd als de grondlegger van de Nederlandse school. Het ging hier echter wel voornamelijk om componisten uit Vlaanderen.
Kenmerkend is het gebruik van de cantus firmus. (een meestal bestaande aan het Gregoriaans ontleende hoofdmelodie die als uitgangspunt gebruikt wordt voor meerstemmige muziek). Door te variëren op één motief zorgde men voor een grotere eenheid binnen de mis. Bij Dufay hoor je de cantus firmus als je luistert naar de tenor (tenor komt van het Latijnse woord tenere, dat “vasthouden” betekent). Dufay is waarschijnlijk de eerst die als cantus firmus kiest voor L’homme armé, een soldatenlied uit de 14e eeuw.
Daarnaast werd er veel gebruik gemaakt van een complexe polyfonie. Josquin de Préz klinkt minder ‘bedacht’, laat 24 stemmen tegelijk inzetten en de tekst en muziek zijn meer in verband (de betekenis van de tekst wordt bijgestaan door het overbrengen van de emotie door de muziek).
De bouw van de koepel sante Maria del Fiore markeert het begin van de renaissance. In 1366 stopte men met de bouw (het middenschip, dwarsschip en de losstaande toren waren af) om een oplossing te bedenken voor de enorme viering (ruimte in een kerk waar de lengte-as –koor en middenschip- doorsneden wordt door het transept) met de doorsnede van 42 meter. Filippo Brunelleschi bestudeerde de kassieke oudheid (kenmerk renaissance) en deed een studie naar een veilige methode van werken. Van 1418 tot 1422 zette hij een plan in werking: hij schreef een prijsvraag uit, won deze en verzamelde moed en geld. Pas in 1422 beginnen ze met de koepel en in 1436 wordt de kerk eindelijk ingeleid. Hij zegt dat er veel slimme mensen nodig zijn om dit te maken, omdat het zo verschrikkelijk moeilijk is, maar hij had eigenlijk alles al uitgedacht waardoor het nog knapper van hem leek.
De trommel waar de koepel op rust is achthoekig (trommel:cilindervorm, rond of achthoekig,waarop de koepel steunt.)
Constructie ziet er eenvoudig uit (misleidend) met 8 witte ribben.
Koepel bestaat uit twee lagen (met trappen ertussen waarmee je naar de lantaarn kunt klimmen (lantaarn:veelhoekig of rond torentje, met vensters, ter bekroning van een dak of koepel.)
Brunelleschi is één van de eerste moderne architecten. Een architect hield zich alleen bezig met het ontwerp en de uitvoerder met de werkelijke bouw ervan (in de middeleeuwen werden kerken gebouwd door de gilden van de kathedralenbouwers).
Kenmerken van de renaissance architectuur
Inspiratie: kunst van de klassieke oudheid.
Bogen: rondboog i.p.v. spitsbogen.
Bouwrichting: horizontaal i.p.v. vertikaal.
Aanblik: overzichtelijk en symmetrisch (geometrische volumes)
Materiaal: Marmer i.p.v. baksteen.
Kenmerken: klassieke bouworden, koepel en centaal grondplan.
God schiep de mens naar zijn evenbeeld, dus uit klassieke bronnen putten kunstenaars en wetenschappers het idee dat de menselijke maat de maat van alle dingen is (proporties van het menselijk lichaam zijn een afspiegeling van goddelijke orde). Vandaar dat architecten, andere kunstenaars en eigenlijk iedereen kennis moest hebben van anatomie (proportieleer).
Rond 1430 maakt de beeldhouwer Donatello een bronzen beeld van ‘David’; die de reus Goliath verslaat.
David staat symbool voor de mens die strijd aan durft te gaan en kan overwinnen.
Niet heldhaftig, jongensachtige anatomie.
(sierlijke) Contrapost.
Contraposto: een houding waarbij verschillende delen van het lichaam in tegengestelde richtingen gedraaid zijn; houding waarbij het lichaamsgewicht steunt op één been en het andere been vrij staat. Standbeen – speelbeen.
De Medici is de meest invloedrijke familie van die tijd in Florence. Zij moeten vechten voor hun macht en treden mede daardoor op als mecenas (begunstiger van wetenschappers of kunstenaars, investeerder) voor o.a. Brunelleschi, Donatello en Michelangelo.
Het humanisme (mens staat centraal) houdt zich bezig met de bestudering van boeken uit de klassieke tijd (is in die zin verbonden met het ontstaan van de renaissance).
Bewijzen en aanvullingen vinden voor de christelijke leer.
Studie verzelfstandigd, bronnen worden beoordeeld op voorchristelijke waarde.
Ziet de mens als Gods evenbeeld.
Worden adviseurs van machthebbers, i.v.m. politiek en economisch handelen.
Grotere rol in onderwijs en opvoeding.
1444, oprichting bibliotheek van Cosimo de Medici (deze bibliotheek werd als eerste openbare bieb gezien, wordt o.a. gebruikt voor bronnenstudies, de collectie bestaat uit handgeschreven boeken). 1471 verschijnt in Florence het eerste gedrukte boek.
(uitvinding boekdrukkunst: versnelt de verspreiding van de klassieke cultuur onder de elite)
In de schilderkunst worden klassieke thema’s populair.
In de renaissance vond men dat orde en regelmaat de grondslag vormen voor elke schepping. De wetmatige ordening voor kunst wordt in boeken vastgelegd, door bijv.:
Antonio Cornazano (dansmeester)
Alberti (architect)
Joannis Tinctoris (componist)
Piero della Francesca (schilder)
Centraal perspectief: wetmatige aanduiding van de ruimte, waarbij de regelmatige verkleining naar een verdwijnpunt op de horizon uitgangspunt is.
Het centaal perspectief is dan ook een kenmerk van de schilderkunst van de renaissance.
Onderdelen van het centraal perspectief: horizon / wijkende lijnen komen samen in een punt op de horizon / verkleining / vast oogpunt; de beschouwer.
------------------
Hoofdstuk 5
Algemeen over de 16e eeuw:
Centrum Renaissance van Florence naar Rome.
(Paus Julius II wil een machtige kerk geleidt vanuit Rome)
Klassieke erfgoed ingezet om macht Katholieke kerk uit te drukken.
(Deze stijl is daar uitermate geschikt voor; terug naar het imposante Rome, centrum van het Romeinse rijk. Maar ook opgravingen van klassieke overblijfselen zorgde voor inspiratie…)
Renaissance=wedergeboorte (van de klassieke oudheid…)
Humanisme (mens staat centraal) roept op tot hervormingen. In de renaissance keek men voor al naar menselijke activiteiten; men ontdekte opnieuw de schoonheid van de wereld en van het menselijke lichaam. De humanisten verdiepten zich in de wijsbegeerte, literatuur en kunst van de klassieken. De waardering voor de natuur, de schepping, was volgens hen door die klassieken op ideale wijze vormgegeven. Dit kon niet in strijd zijn met de leer van de kerk.
Reformatie (1517) leidt tot afsplitsing protestantse kerk en herbezinning katholieke kerk. In de renaissance leefden veel pausen en kardinalen als wereldse vorsten (ook de lagere geestelijken gingen zich zo gedragen…). De geestelijke taken werden verwaarloosd. Maarten Luther probeerde de kerk te hervormen…dit leidde tot de afsplitsing van het protestantisme) Er is een groot verzet tegen het uiterlijke vertoon van de kerk, dat ongelofelijk veel geld kost.
Mona Lisa is een portret geschilderd door Leonardo da Vinci (aan het hof van Sforza. Hij is ontwerper van oorlogstuig, waterleidingen, toneeldecors, feestversieringen, beelden, heeft anatomie, vliegmachines en fietsen gestudeerd).
Florentijnse dame (onder andere het gebruik van de sfumato-techniek maakt dat ze er levensecht uit ziet…)
Natuurgetrouw (b.v. vochtigheid van de ogen)
Reden voor haar beroemde glimlach(mysterieus); door speellieden en grappenmakers.
Het atmosferisch perspectief is ook sfeer bepalend (waar je ook gaat staan Mona Lisa kijkt je altijd aan!)
Giorgio Vasari beschrijft het in zijn boek, ook geeft hij aan wat 16e eeuwers waarderen in een schilderij: volmaakte suggestie van levensechtheid.
Een fresco is een muurschildering.
Secco fresco: op droge stuclaag schilderen (heldere diepere kleuren, minder duurzaam)
Buon fresco: op natte stuclaag (snel werken, weinig details, duurzaam)
Humanistisch ideaal:
15e eeuw werd de aandacht al gericht op het individu, in de 16e eeuw wordt de homo universalis (de universele mens) werkelijkheid. Gevolg is een regelmatige zelfoverschatting (b.v. de roekeloosheid van projecten; ontdekkingsreizen die op niets uitlopen.)
Redenen voor deze ondernemingen zijn o.a. economisch en religieus van aard, maar ook de zucht naar ‘meer, groter en alles willen weten’.
Was het in de 15e eeuw nog zo dat de kunstenaar zich moesten schikken naar de grillen van de opdrachtgevers, in de 16e eeuw lijkt dat wel omgedraaid. Da Vinci hoeft zich geen zorgen te maken als hij een opdracht onvoltooid achterlaat. Kunstenaars hebben een veel grotere vrijheid van voorheen.
Michelangelo Buonarotti is ook een homo universalis: beeldhouwer, schilder, architect, ingenieur, dichter en kunsttheoreticus. In 1501 krijgt hij opdracht een beeld te maken van David (bijbelse figuur die reus Goliath heeft verslagen). Men stond versteld van een naakt van dit formaat. David wordt niet weergegeven als kwetsbaar, maar als een zelfbewuste held. Het beeld krijgt een ereplaats, bij de ingang van het gebouw waar het stadsbestuur zetelt. David krijgt een politieke lading, hij wordt het symbool van de jonge, strijdbare republiek Florence.
Michelangelo krijgt opdracht een groots grafmonument voor de paus te maken, een project dat door veel onderbrekingen nooit afkomt. Een zo’n onderbreking is de democratie van het plafond van de Sixtijnse Kapel.
Paus Julius 2e “vroeg” Michelangelo het plafond van de Sixtijnse kapel van fresco’s te voorzien.“De plaats is verkeerd en ik ben geen schilder” schijnt Michelangelo te hebben gezegd als argument om deze opdracht te weigeren…. Maar hij kon er niet onderuit komen. Hij bouwde een steiger(ong 20m hoog) en begon….soms liggend, soms met zijn hoofd achterover, het gezicht en de baard vol met verf. Hij deed er 4 jaar over (1508-1512)
Een van de grootste en bekendste opdrachten van Michelangelo is de plafondschildering in de Sixtijnse kapel van het Vaticaan (Paus Sixtus 4e had de Sixtijnse kapel laten bouwen als huiskapel, in 1481 is hij opgeleverd). Het is een rechthoekig gebouw, van baksteen gemaakt. Het dakgewelf is tonvorming. Het gedeelte voor het altaar, bestemd voor de geestelijken, is afgescheiden van het deel voor de gewone gelovigen door een marmeren hekwerk.
Onderwerp fresco’s: diverse scènes uit de bijbel.
Invloed van Paus Julius: de eikentakken die sommige figuren beet houden.
Bekendste deel van deze plafondschildering: ‘De schepping van Adam’ (1508-1512)
- Adam, de eerste mens, wordt afgebeeld als het evenbeeld van God.
- Proporties van Griekse oudheid.
- Adam straalt uit dat het oprichten en het reiken hem moeite kost (elleboog steunt op knie)
- Blik van Adam is gericht op God.
Oude testament: God schiep de mens uit het stof van de aardbodem….
Afgebeeld: de aanraking is het moment dat het stoffelijke lichaam bezield wordt.
(Michelangelo’s keuze hiervoor werd beïnvloed door de Griekse filosoof Plato. De wereld van de ideeën / de ziel is van een hogere orde dan de stoffelijke wereld…)
Op deze manier koppelt Michelangelo de christelijke leer aan de idealen van de oudheid.
Kunst voor de Paus:
Rome is het centrum geworden voor zowel het geloof als de macht in de 16e eeuw. De Paus is niet alleen leider van de kerk, maar ook een belangrijke wereldlijke machthebber.Hij is dan ook één van de belangrijkste opdrachtgevers op het gebied van de kunst (gebouwen, beeldhouwwerken en schilderingen). Julius II heeft op twee manieren zijn stempel gedrukt:
De bouw van de nieuwe Sint Pieter (Ouder St Pieter; kerk op het graf van de apostel Petrus)
De kunstverzameling; de kunstwerken worden door de kunstenaars bestudeerd en nagetekend. Via de tekeningen en prenten wordt de kennis over de oudheid verspreid.
Kunstenaars die aan de St Pieter gewerkt hebben:
Bramante: de architectuur.
Michelangelo: de plafondschilderingen in de Sixtijnse kapel/architectuur.
Rafaël: muurschilderingen in Julius privé vertrekken.
Als Bramante overlijdt, is alleen de fundering van het koor gelegd. Na Rafaël en Sangallo krijgt Michelangelo in 1546 de leiding over de bouw.
Hij gaat weer terug naar de helderheid van Bramantes ontwerp:
- Hij plaatst pilasters op de buitenmuur in een strak ritme.
- Hij focust zich op de centrale koepel (hij maakt hem minder spits en de trommel wordt cilindervormig)
- Logische overgang van kerk en koepel (door de ramen en dubbele zuilen)
Ook als Michelangelo sterft (1564) is de St Pieter nog niet klaar, de koepel is nog niet gebouwd….. Carlo Maderno maakte in opdracht het Griekse kruis tot een Latijns kruis, door de toevoeging van het middenschip. Ook ontwierp hij de gevel.
Het ‘Tempietto’ van Bramante wordt gezien als voorbeeld van het renaissance-ideaal op het gebied van de architectuur.
- Centraalbouw (afspiegeling van de kosmos, het ideaal in de christelijke bouwkunst)
- Symmetrisch (harmonie)
- Klassieke regels voor maat en verhoudingen.
- Zuilen naar voorbeeld van de klassieke oudheid.
- Compacte bouwvolumes, zoals de cilinder en de halve bol.
Propaganda:
Julius 2e zijn politieke macht wordt bedreigd door Lodewijk 12e. Door middel van ambitieuze kunstprojecten wil hij zijn roem versterken. In 1508 geeft hij Rafaël opdracht de wanden van zijn persoonlijke vertrekken te beschilderen. De hoftheologen van Julius bepalen wat er afgebeeld moet worden. Een van de bekendste werken is “De school van Athene” (in het midden staan de Griekse filosofen Aristoteles en Plato die in gesprek met elkaar zijn, de architectuur moet de St Pieter voorstellen.)
Villa suburbana:
Het intellectuele en artistieke leven speelt zich af in de steden, waar de rijken hun palazzi hebben. Toch is er een grote hang naar het platte land. Het bezitten van een villa/buitenhuis net buiten de stad wordt mode (ook voor dit idee staan de klassieke bronnencentraal; het leven op het platteland is verfrissend). Een belangrijk voorbeeld van zo’n villa is “La Rotonda” van de architect Palladio. De vorm doet denken aan het Pantheon in Rome. Deze relatie tussen woonhuis en tempel is bewust gekozen (volgens Palladio is de woning het oudste architectuurtype en zal dit dus model hebben gestaan voor gebouwen met andere functies).
Stravaganza:
Een stravaganza= een uitbundig feest.
1589: ter ere van het huwelijk tussen Ferdinand De Medici en Christina van Lotharingen.
Zulke feesten bestaan o.a. uit: parades, ontvangsten, gekostumeerde optochten, toneelstukken en concerten. Er wordt een “dramma per musica” opgevoerd waarbij vulkanen uitbarsten en draken vuurspuwen. De binnenplaats wordt zelfs onder water gezet en er wordt een zeeslag nagespeeld! Toneelstukken werden enkele keren onderbroken door tussenspelen (intermedi). De inhoud hiervan staat los van het toneelstuk. De intermedi spelen een rol in het ontstaan van opera en de theaterdans.
Opera: muzikaal drama voor zangstemmen en orkest waarbij de muziek zeker zo belangrijk is als de tekst. Zang, instrumentale muziek, dichtkunst, acteerkunst, decorkunst, vaak ook danskunst vormen de wezenlijke bestanddelen van de opera.
Theaterdans: verzamelnaam voor dans bedoeld om door een publiek te worden bekeken, in tegenstelling tot gezelschapsdans, waaraan iedereen kan deelnemen.)
Ballet comique:
1535: Huwelijk Catharina De Medici met Henderik van Valois (2e). Catharina neemt haar Italiaanse hofhouding mee naar Frankrijk. Ze ontpopt zich tot een organisator van ontvangsten en feesten. (Ze gebruikt de staatskas voor het opluisteren van het huwelijk van Margaretha van Lotharingen…)
‘Le ballet comique de la reine’ (Louise): ‘Het verhalende ballet van de koningin’.
(Zang, declamatie, dans en muziek vormen de ingrediënten voor dit ballet.)
De intermedi worden uitgebreid tot een meer dan avondvullend muziek- en dansevenement rond een thematische verhaallijn.
De choreografie van de dansen bestaat voornamelijk uit figuurdansen (dansen waarbij de –horizontale- patronen die de groep dansers samen vormen, een belangrijk onderdeel zijn. Alleen interessant wanneer de dans van bovenaf wordt bekeken, zoals tot de 17e eeuw aan de hoven in Italië en Frankrijk)
Orlando di Lasso:
Vlaamse en Nederlandse componisten hadden een vooraanstaande rol aan de hoven in de 16e eeuw. Eén van de laatste vertegenwoordigers van de Nederlandse school: Orlando di Lasso. Internationale transfer (net als bij het voetbal) in Vlaanderen zit het talent en Italië heeft geld! Orlando wordt tot 3 keer toe opgepikt van een koorschool in Vlaanderen. De laatste keer met succes; hij werkt vanaf 1544 (12 jaar oud) in dienst van Italiaanse hoven of kerken. In Napels ontdekt hij de villanella en de moresque.
Villanella: Strofisch lied (couplettenlied) van Napolitaanse oorsprong uit de 15e en 16e eeuw. Danslied. Later over Europa verspreidt, vaak als drinklied.
Moresque: snelle beweeglijke dans in 2- of 3delige maat. Oorspronkelijk een zwaarddans. Mannen vaak verkleed als moren. Populaire dans van 15e tot 18e eeuw.
Kenmerken van Di Lasso:
- Liedjes in de volkstaal.
- Onderwerpen zijn luchtig.
- Liggen gemakkelijk in het gehoor.
We hebben al gezien dat in de tijd van de middeleeuwen muziek genoteerd gaat worden.
In Venetië verschijnen rond 1500 de eerste muziekdrukken. De mogelijkheid om muziek te drukken, te bundelen en uit te geven is van grote betekenis voor de verdere muziekgeschiedenis.
Verschillende soorten stukken door Orlando di Lasso gecomponeerd:
Missen: Een mis is het hoogtepunt van de liturgie waarin het offer van Christus wordt herdacht / een meerstemmige compositie op teksten van de mis
Motetten: vocale composities op voornamelijk geestelijke teksten (vaak zijn ze polyfoon en a-capella)
Madrigalen: vocale compositie op een wereldlijke tekst, meestal over de liefde (met polyfone en homofone passages, vaak a-capella). Ze zijn geschreven in de landstaal, vaak Italiaans of Engels.
Chansons: betekenis in de cabarettraditie; literair / poëtische zang. (Franse woord voor lied.)
Liederen: muzikale zetting van een gedicht of prozastuk. (er zijn strofische liederen en doorgecomponeerde liederen)
Na de verspreiding ontstaan bewerkingen van de muziek van Di Lasso.
Gevolgen van (verspreiding van) muziekdrukken:
- Onderlinge beïnvloeding lokale muziek gaat veel sneller.
- Muziekstukken kunnen overal gespeeld worden.
- De componist is niet meer zo afhankelijk van zijn opdrachtgever.
- Door de bekendheid vergroot de roem van de componist en dus ook zijn positie/status.
(Di Lasso is door de Franse koning geridderd!)
Madrigalen:
Kenmerken muziek 16e eeuw:
- Polyfonemuziek.
- Geen hoofdrol voor de cantus firmus.
- Tekstexpressie is erg belangrijk.
- De inhoud van de tekst bepaald de muziek
Orlando di Lasso, “Lagrime di San Pietro”
- De muziek versnelt om het beeld van de pijlen op te roepen.
- De muziek wordt langzaam en aarzelend om de dood aan te geven.
Nog expressiever:
Giaches de Wert, “Giunto a la tomba”
- Gelijke toonhoogte, dreigend en doods...bij het graf.
- Uitbarsting met een vloeiende meerstemmige melodie….tranen de vrije loop.
De Wert wordt als voorloper gezien van Claudio Monteverdi (Monteverdi heeft een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van de opera, werkte aan het hof van de Gonzaga’s te Mantua.)
Opera: Monteverdi: “het woord moet over de muziek heersen en haar niet dienen”
Vitruviaans theater:
Net als in de schilder en beeldhouwkunst had de interesse voor de klassieke cultuur ook invloed op het theater. Er werden weer klassieke stukken opgevoerd.
Andrea Palladio ontwerpt, om de stukken zo oorspronkelijk mogelijk (en dus in een juiste omgeving) weer te geven, een “klassiek correct” theater: Teatro Olimpico. Het theater wordt geopend met “Koning Oedipus”, een tragedie van Sophoclas. De visitekaartjes van de leden van het genootschap (Olympisch genootschap, Vicenza.) zijn de gebeeldhouwde portretten in het theater!
Het ideale decor voor de 3 klassieke theatervormen:
Tragedie: renaissance decor.
Komedie: rommelig decor met renaissance en gotische architectuur.
Satire: nagebootste natuur als decor.
De commedia dell’arte:
Dit is volkstoneel zonder vaste regels (improvisatie is erg belangrijk!)
Het plot zorgt ervoor dat de acteurs niet al te ver afdwalen. De acteurs bepalen het stuk, niet de schrijver ervan. Er is plaats voor lange monologen, maar ook voor kortere en langere dialogen.(Men zegt dat het een reactie was op het serieuze klassieke theater van de eerste helft van de 16e eeuw. Het was precies het tegenovergestelde; luidruchtig en kleurrijk, zonder strenge theaterregels gespeeld.) Wel vergde het een enorme bekwaamheid van de acteurs (uit je hoofdleren en op het toneel opzeggen was er niet meer bij!)
De plot gaat meestal over de toenadering van 2 jonge geliefden. (Die toenadering wordt meerstal tegengewerkt: b.v. bij Romeo en Julia)
De vaste rollen rond deze figuren zijn de eigenlijke hoofdrolspelers (In Italië worden deze figuren maschere –maskers- genoemd)
De magere Pantalone staat model voor de vrek (huurbaas/schoonvader, enz.)
De capitano is de opschepperige Milanese veldheer.
De zanni (de komische knechten) zijn publiekslievelingen en zetten iedereen voor schut. Later vaak als bedienden neergezet.
Kenmerken van de Commedia dell’arte:
- Oorsprong in het straattoneel.
- Trekken van stad naar stad.
- Zelf internationaal.
- Graag geziene gasten aan het hof.
- Geen vast diensverband.
- Bepalen eigen repertoire.
Het Elizabethaans theater:
Engeland, eind van de 16e eeuw, ontstaan zelfstandig opererende theatergezelschappen.
Ze werken, in tegenstelling tot de commedia dell’arte, in vaste theaters. In Londen zijn er aan het einde van de 16e eeuw ongeveer 6. Ze spelen dagelijks verschillende voorstellingen.
Het gezelschap Lord Chamberlain’s men (van William Shakespeare) bouwt zijn eigen theater. Het gezelschap heeft 2 beschermheren: Lord Chamberlain en koning Jacobus 1
Ze verstrekken geen opdrachten en hebben geen invloed. Maar zorgen er wel voor dat de spelers zich kunnen onderscheiden van de rondreizende en in laag aanzien staande spelers. De theatergebouwen uit de 16e eeuw (de Elizabethaanse theaters en de klassieke theaters uit Italië) staan nog steeds model voor onze huidige theaters.
Virtruviaans Commedia dell’arte Elizabethaans
Tragedie: renaissance decor.
Komedie: rommelig decor met renaissance en gotische architectuur.
Satire: nagebootste natuur als decor. Dunne verhaallijn (geliefden)
Volkstoneel
Improvisatie
Pantalone vrek
Capitano opschepperige veldheer
Zanni komische knechten zelfstandig opererende theatergezelschappen
vaste theaters
dagelijks verschillende voorstellingen
geen invloed
Noord-Europese kunstenaars:
Theater:
Invloed van de Italiaanse renaissance op de moderne theatergeschiedenis:
-Vormgeving theatergebouw.
-Technieken voor bewegende decors.
-Theatergezelschappen.
Maar er was nog geen nieuw/modern repertoire….
Opvoeringen aan het hof:
-Stukken van schrijvers uit de oudheid.
-Commedia dell’arte (improvisatietoneel dat niet vastgelegd werd)
Shakespeare:
Shakespeare is de 1e moderne toneelschrijver. Soort werk (historiestukken, tragedies en komedies). 1623 wordt de 1e uitgave van zijn verzamelde werk uitgegeven.
Waarom was hij zo populair?
-Dichterlijke taal die rijk is aan beelden.
-Zijn stukken klinken als een melodie (mits goed voorgedragen)
-De thema’s zijn tijdloos.
-Het werkelijke verhaal is ondergeschikt aan universele thema’s (orde en chaos / vrijheid en afhankelijkheid)
Dürer:
Op verschillende vlakken worden er in de renaissance grote uitvindingen gedaan.
Beeldende kunst: Grafische technieken. (Prentdrukkunst loop parallel aan de boekdrukkunst)
Albert Dürer wordt de populairste en meest invloedrijke Noord-Europese kunstenaar van de renaissance, omdat zijn atelier zich specialiseert in druktechnieken (grote oplagen!)
Kopergravure: vorm van hoogdruk, waarbij de tekening met een burijn wordt uitgestoken uit een koperen plaat. De plaat wordt ingerold met inkt, de inkt raakt alleen de niet uitgestoken delen, die delen zie je dus terug op het papier.
Net als bij de muziek maakt het drukken van gravures dat de maker minder afhankelijk wordt van vaste opdrachtgevers (zoals b.v. hoven)
Dürer heeft ook geschilderd, opvallen zijn enkele zelfportretten.
-Het was nieuw dat de schilder zichzelf ging portretteren.
-De frontale opstelling werd in die tijd alleen gebruikt voor het afbeelden van Christus. (Het portret kan ook gezien worden als het verbeelden van de vereenzelviging met Christus. God schiep de mens als zijn evenbeeld.)
Bruegel:
In de Nederlanden zie je in die tijd nog steeds de stijl van de Vlaamse primitieven terug, en niet die van de Italiaanse renaissance. Breugel ging wel op studiereis naar Italië, maar:
-Neemt de stijl van de renaissance niet over.
-Gebruikt perspectief niet voor de ideale klassieke decors.
-Gebruikt geen verwijzingen naar klassieke thema’s.
-Kenmerkend zijn de realistische volkse taferelen.
In Vlaanderen wordt de werkelijkheid afgebeeld(Breugel), in Italië wordt de ideale werkelijkheid geconstrueerd(Michelangelo).
Maarten Luther:
Hij gaat de strijd aan met de machtige Katholieke kerk over de misstanden die er plaatsvinden. Hij is uit op hervormingen.
Is een vervolg op de kritiek van Bernardus van Clairvaux (12e eeuw) die riep op tot meer nederigheid in navolging van Christus. (er was een te groot contrast tussen de pracht en praal van de kerkdiensten en architectuur en de armoede van de burgers)
De drukpers speelt een belangrijke rol in het verzet van Luther. In zeer korte tijd verspreidt het zich over Europa. Luther roept op tot hervormingen. Dit luidt de reformatie in.
(Reformatie; Hervormingsbeweging in de 16e eeuw binnen de Christelijke kerk die uiteindelijk leidt tot het ontstaan van het protestantisme. De kerk moest gezuiverd worden van de misstanden die waren ontstaan)
Beeldenstorm:
Uitgangspunt Luther: “rechtvaardiging door geloof alleen”
-Gods oordeel mens is een gegeven.
-Geen genade “kopen” (aflaten, boetedoeningen of pelgrimages.)
-Geloof=persoonlijk geweten.
-Bijbel is de enige bron en hij wordt vertaalt in de volkstaal.
-Plaatsvervanger van god mag niet aanbeden worden (b.v. kaarsje aansteken bij beeld Maria is zinloos….)
Het gevolg van deze ideeën is de beeldenstorm (niet door Luther geïnitieerd, maar een ontlading van de aanhangers!)
De kerk van de protestanten is kaal en leeg, de spreekstoel staat centraal en niets leidt de gelovigen af van “Het Woord”.
Psalmen en gezangen:
Reformatie heeft ook gevolgen voor de kerkmuziek. Luther is voorstander van gemeente zang; ook mensen die geen mooie stem hebben moeten mee kunnen zingen.
Luthers schreef zelf een gezangboekje:
-Lied bestaat uit een aantal coupletten.
-Vierstemmig, de tenor zingt de melodie.
-De gelovigen kunnen makkelijk met de tenor meezingen.
Johannes Calvijn (calvinistische kerk)
-Geen teksten die niet rechtstreeks uit de bijbel komen.
-Teksten van de 150 psalmen uit het oude testament gebruikt.
-De melodieën zijn ontleend aan volksmuziek.
Concilie van Trente:
Hierin deed de katholieke kerk een poging om een front te vormen tegen de reformatie.
-1545 tot 1563 (met onderbrekingen)
-Bisschoppen uit heel europa.
-Doel; verzoening tussen Katholieken en protestanten.
Gevolg:
-Hervormingen binnen de Katholieke kerk.
-Standpunten en regelgeving worden aangescherpt en gemoderniseerd.
-Begin van de contrareformatie.
Contrareformatie: grote vernieuwingsbeweging sinds het midden van de 16e eeuw van de rooms-katholieke kerk, reactie op de protestantse hervormingsbeweging (reformatie)
Doel; de katholieke kerk weer laten schitteren als enige echte kerk.
De Contrareformatie bepaalt voor een belangrijk deel het aanzien van de barokkunst in de 17e eeuw.
Algemeen H4 + H5
7- Samenvatting door een scholier
- 5e klas vwo | 4468 woorden
- 1 november 2010
- 6 keer beoordeeld
7
6
keer beoordeeld
ADVERTENTIE
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.338 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Student Hanne en scholier Naomi over studiekeuzes: 'Het is jouw toekomst'
Amarins (26) studeert Scheikunde in Amsterdam: 'Ik wil graag weten hoe de wereld werkt'
Riquelme (13) turnt op topniveau: 'Het is echt hard werken'
REACTIES
1 seconde geleden