Receptie van de klassieken, aantekeningen hoofdstuk 5 forum,
Toetsweek 1
Kunstuitingen:
Schilderkunst – fotografie
Beeldhouwen
Literatuur
Architectuur
Toneel
Muziek
Filosofie
Receptie: de doorwerking van elementen uit de oudheid in de latere perioden.
Voorwaarden voor goed kijken naar een kunstwerk: - Openstaan voor kunstuiting - Getraind oog/oor hebben - Kennis van achtergrondinformatie
Wat is het? - tweedimensionaal (plat vlak) - driedimensionaal
Inhoud
voorstelling: wat je op het schilderij ziet
boodschap: let op symbolen, attributen en beeldtaal
abstrahering:
- als een kunstenaar afbeeldt zoals iets in de realiteit bestaat, dan is dat figuratief
- geïdealiseerd, mooier dan de werkelijkheid
- abstract, de kunstenaar benadrukt sommige elementen,dat kan vrij overdreven zijn
Vorm
- materiaal en techniek: de manier waarop de kunstenaar materialen en technieken gebruikt, is bepalend voor het kunstwerk
- beeldende aspecten:
licht
kleur
vorm
ruimte
ordening
Beeldaspecten
- ruimte: lijnperspectief, kikvorsperspectief en vogelvluchtperspectief
- ordening: bij 2 dimensionale kunst heet dat compositie symmetrisch
centraal
geometrisch
driehoeks
Hoofdstuk 5, De receptie van de klassieken
Receptie: alle manieren waarop men in later tijd met het klassieke culturele erfgoed is omgegaan. Creatieve receptie: als de receptie geleid heeft tot een nieuw kunstwerk.
Receptie in de schilderkunst: het Parisoordeel
Renaissance (1400-1525)
’wedergeboorte’, tot 1400 had de kerk het leven van de mens gedomineerd. Nu stond de mens zelf centraal. Renaissance begon in Italie.
Kenmerken voor de Renaissance:
Ø christelijke onderwerpen
Ø boodschap belangrijker dan weergave
Ø een belangrijker persoon wordt groter afgebeeld
Ø geen perspectief
Kenmerken in de Renaissance:
Ø gelet op perspectief, meer diepte
Ø de werkelijkheid is zo natuurlijk mogelijk en geïdealiseerd weergegeven
Ø aandacht voor landschap
Ø juiste verhoudingen
Ø geen afsnijding of overlappingen
Ø rust
Ø voorgrond is leeg
Marcantonio Raimondi, gravure naar Rafael, Lucas Cranach de oude
Maniërisme (1525-1600)
Kenmerken:
Ø minder waarde aan harmonie en rust
Ø natuur is niet langer een voorbeeld
Ø veel detail
Ø langgerekte lichamen in merkwaardige en overdreven poses
Ø techniekuitingen
Ø mensen, dieren en exotische dingen worden gebruikt om het schilderij te vullen
Ø perspectief is onverwacht, veel diepte maar niet echt een speciaal punt
Ø minder nadruk op emoties
Ø wel afsnijding
Jacob Wttewael
Barok (1600-1720)
Kenmerken:
Ø dramatisch hoogtepunt v/h verhaal en de reacties v/d personen daarop staat centraal
Ø sterke gevoelens en heftige gebaren
Ø schilder wil bij toeschouwer emoties opwekken
Ø licht/donker effect, diepe volle kleuren en veel beweging
Ø dit komt door een dynamische compositie met diagonale lijnen, verspringende vlakken en afsnijdingen
Ø realistisch, de werkelijkheid is zo echt mogelijk afgebeeld, illusionisme
Peter Paul Rubens
Rococo (1720-1760)
Kenmerken:
Ø onderwerpen en vormen worden krulliger, luchtiger en speelser afgebeeld
Ø sensuele liefde speelt een grote rol
Ø veel fantasie
Ø veel lichte kleuren en vooral roze en blauw
Ø voorkeur voor asymmetrie en de grilligheid van de schelpvorm
François Boucher
Neoclassicisme (1750-1825)
Schilders keerden terug naar de onderwerpkeuze van de Renaissance. Een nieuwe impuls daartoe brachten de opgravingen in Pompeii en Herculaneum. De onderwerpskeuze uit de literatuur van de Oudheid werd mede bepaald door de mogelijkheid die het onderwerp de schilder bood om een morele boodschap uit te dragen. Veel heldenverhalen uit de Griekse en Romeinse geschiedenis leenden zich daarvoor. De exempla virtutis (voorbeelden van moreel hoogstaand gedrag) die ze daarin vonden, konden ze goed gebruiken.
Kenmerken :
Ø terugkeer naar de vormentaal en onderwerpskeuze van de Renaissance
Ø niet geïnteresseerd in het weergeven van emoties
Ø het moet waardigheid uitstralen
Ø rust en harmonie door zachte kleuren en onscherpe lijnen
Ø weinig diepte
Ø afstandelijke koelheid
Anton Raphael Mengs
Symbolisme (vanaf 1880)
Kenmerken:
Ø dagelijks leven en indruk die de natuur op de schilder maakt staat centraal
Ø oude sagen, verhalen en legenden worden vaak afgebeeld
Ø het moest bizar, fantastisch, mysterieus en occult zijn
Ø dood, verderf, zonde en onmacht zijn de thema’s
Ø het is onwerkelijk, niet-realistisch weergegeven
Ø het schilderij moet decoratief zijn en dient voornamelijk als versiering
Ø zachte in elkaar overvloeiende kleuren en diffuse contouren
Max Klinger, Franz von Stuck
Expressionisme (1905-1930)
In het begin van de twintigste eeuw ontwikkelt in Duitsland een stroming die de uitdrukkingskracht van een schilderij centraal stelt: het expressionisme
Kenmerken:
Ø eigen emoties
Ø vertekening van de werkelijkheid
Ø uitdrukkingskracht staat centraal
Ernst Ludwig Kirchner
Nazikunst
In de dertiger jaren was het in nazi-Duitsland gedaan met de vrijheid van de kunstenaar om zijn eigen ideeën te uiten. Kunst moest in dienst van het nationaal-socialisme een geïdealiseerd beeld geven van de werkelijkheid. Ze moesten de doelstellingen van het nationaal-socialisme promoten en getuigen van patriottisme.
Kenmerken:
Ø eigen ideeën
Ø geïdealiseerd beeld van de werkelijkheid
Ø toegankelijk voor alle mensen
Ø de Duitse kunst moet zich spiegelen aan de klassieken
Ivo Saliger
Postmodernisme
Kenmerken:
Ø eclectisch te werk gaan
Ø ze geven de oudheid weer d.m.v. citaten van andere schilders, op een ironische manier
Luciano Fabro
REACTIES
1 seconde geleden