Samenvatting KCV Hoofdstuk 7
§1 De Myceense beschaving: 1600-1200 v. Chr.
• 1876: Heinrich Schliemann graaft in Mycene op de Peloponnesus de resten van een oude beschaving op. Hij vindt een gouden dodenmasker ( van Agamemnon). Hij dacht dat hij op de wereld van de Trojaanse oorlog was gestuit, maar de vondsten waren 4 eeuwen te oud voor. Wel bewees hij dat ook Mycene eens een hoge beschaving had. Ook werd de historische achtergrond van de Ilias en Odyssee erkent.
• De Myceners waren Grieken die rond 2000 v. Chr. het land vanuit het noorden binnenvielen. Zij onderwierpen de oorspronkelijke bewoners maar namen veel van hen over. Omdat ze contacten hadden met het beschaafde Kreta brak al in 1600 v. Chr. een periode aan van grote bloei, die 4/5 eeuwen zou duren. Dit is de Myceense beschaving genoemd naar de stad Mycene; één van de belangrijkste machtscentra uit die tijd. Ze waren een krijgshaftig volk ( er zijn veel resten van burchten gevonden) en hun koningen waren heel rijk (in paleizen zijn kostbare schatten gevonden).
• Nadat zij in de 16/15e eeuw Knossos, de hoofdstad van Kreta, veroverden en hun macht op dit eiland vestigden, ontstonden er handelscontacten met Egypte en Klein-Azië.
• De Myceners heersten vanuit hun burchten het omliggende land. Voor de administratie hadden ze een lettergreepschrift ( lineair-B), dat in 1953 door Michael Ventris ontcijferd werd. Deze taal bleek Grieks te zijn; nog een argument om aan te tonen dat het Grieken waren.
• Rond 1200 v. Chr. ging het, om onbekende oorzaak, slechter met de Myceense beschaving. Het was waarschijnlijk een combinatie van factoren: zwakkere economie, vijandelijke invallen in het noorden en onderlinge rivaliteit tussen verschillende vorsten. In de 11e eeuw kwam de beschaving ten einde. Alles werd verlaten en vergeten, en andere Grieken zagen de kans het land binnen te vallen vanuit het noorden. De belangrijksten waren de Doriërs, die zich op de Peloponnesus vestigden en de bevolking tot horigen maakten. Anderen gingen naar eilanden in de Egeïsche Zee en de westkust van Klein-Azië.
• De tijd na de Myceense beschaving was donker (De donkere eeuwen). Economie en cultuur zakten naar een heel laag niveau. De enige vooruitgang was de ijzerverwerking. Er is weinig over deze tijd bekend omdat er weinig bronnen zijn. De enige herinnering aan de Myceense beschaving werd levend gehouden door rondreizende dichter-zangers, en later door sagen en legenden waar de burchten en helden werden beschreven.
§2 De Archaïsche tijd: 750-500 v. Chr.
• Archaïsch > archaios (oud) > de stijl voor de klassieke stijl (vanaf ong. 500 v. Chr.)
• Na de donkere eeuwen laat de Archaïsche tijd een opleving zien in de steden aan de kust van Klein-Azië. De bevolking groeit, de kwaliteit van keramiek, beeldhouwkunst en architectuur gaat vooruit. De Grieken begonnen weer met schrijven. Ze ontwikkelden een eigen alfabet, gebaseerd op dat van de Feniciërs. Oudste bekende inscripties komen uit de 1e helft van de 8e eeuw.
• In de Myceense tijd werd het land bestuurd door een koning. In de donkere eeuwen waren er kleine gemeenschappen die bestuurd werden door de sterkste, die regeerde als de 1e onder gelijken. In de Archaïsche tijd kwam er een gevoel van eenheid in de gemeenschappen. Er ontstonden staatjes die poleis werden genoemd. Sommige poleis waren heel klein maar er waren poleis die zich ontwikkelden tot machtige stadsstaten en hun gebied ook uitbreidden. ( Sparta, Argos, Corinthe, Athene etc.) De meeste poleis werden geregeerd door aristocraten (oligarchische staatsvorm) die land en militaire macht bezaten, omdat zij in staat waren een paard en wapenrusting te kopen.
• Omdat de bevolking sterk groeide moesten de poleis hun gebied uitbreiden. Daarom werden omliggende gebieden veroverd, maar ook buiten de grenzen van het Griekse rijk ontstonden nederzettingen, koloniën. Deze koloniën vond je vooral op Sicilië en langs de kust van de Zwarte Zee. De koloniën waren onafhankelijk en waren dus eigenlijk nieuwe poleis. Wel hadden ze vaak handelscontacten met hun moederstad. Koloniën waren belangrijk voor het verspreiden van de Griekse cultuur.
• Door de ontwikkeling van de handel ontstonden er op sociaal vlak grote veranderingen. De verschillen in rijkdom namen toe en de rijksten gingen zich als adel gedragen. Zij hadden vaak de macht in handen. Er waren ruzies tussen aristocraten omdat men elkaar de macht niet gunde. Er waren dan ook regelmatig staatsgrepen. Vaak werd zo’n man gesteund door het volk omdat het op verbetering van zijn positie hoopte. Een alleenheerser die op onwettige manier aan de macht was gekomen werd een turannos genoemd, maar het woord had nog geen negatieve klank. Sommige turannoi deden veel goeds voor de stad op economisch en/of cultureel gebied. Vaak was het na 2 of 3 generaties afgelopen met de turannis. Er kwamen dan weer oligarchieën maar in sommige poleis gingen de ontwikkelingen in de richting van democratie.
• Toen na 650 in Athene ruzies ontstonden tussen rijk en arm, maar ook tussen aristocratische families, deed ene Draco, in 620, een eerste poging om het eigenmachtige optreden van de aristocraten een beetje in te perken. Hij legde extreem strenge regels schriftelijk vast. De strengheid werd later spreekwoordelijk. De spanningen werden niet opgelost en veel armen raakten in de greep van de adel omdat ze zichzelf als onderpand voor hun schulden hadden gegeven, en als slaaf verkocht werden. Om een staatsgreep te voorkomen voerde Solon, die speciale volmachten kreeg, in 590 een aantal hervormingen door. Hij voerde de seisachtheia (afschudding van schulden) in: alle schulden werden kwijtgescholden en schuldslaven vrijgelaten en teruggekocht. De Atheners mochten hun lichaam niet meer als onderpand gebruiken bij een lening. Ook verdeelde hij de burgerij in 4 vermogensklassen, waardoor het bezit de doorslaggevende factor bij het verkrijgen van politieke invloed was en niet de geboorte. Ook de positie van de volksvergadering (ekklesia) werd versterkt. Zij mochten de hoogste magistraten (archonten) kiezen. Ook mocht de ekklesia als rechtbank fungeren in zaken van hoger beroep en in processen tegen archonten. De problemen nog niet voorbij omdat hogere ambten alleen voor de rijkste klassen waren, en er in economisch opzicht weinig veranderd was, omdat Solon het land niet opnieuw durfde in te richten, al hoopte het volk er wel op.
• In 546 v. Chr. slaagde Pisistratus er, na 2 mislukte pogingen, in aan de macht te komen. Pisistratus’ regering was tamelijk mild. Hij liet de wetten van Solon bestaan. Zijn regering had een positief effect op de ontwikkeling van Attica. Hij steunde kleine boeren en boeren zonder land met leningen en grond. Hij stimuleerde het nationale gevoel door de reorganisatie van een paar religieuze feesten als de Panathenaeën (Athene) en de Dionysia. Hij bood velen werkgelegenheid door bouwactiviteiten. Arme burgers werden als huurlingen in dienst genomen. Onder hem ontwikkelde zich de wijn- en olijfbouw, en de export van olijfolie. De Atheense keramiek bereikte een hoog niveau. Na zijn dood in 528 werd hij opgevolgd door Hippias en Hipparchus, zijn zoons. In 514 werd Hipparchus vermoord i.v.m. een privé-conflict door Harmodius en Aristogiton, die later als ‘tirannendoders’ werden vereerd. Na deze moord regeerde Hippias strenger en nam het verzet toe. In 510 slaagde de aristocratische oppositie er in om samen met de Spartanen Hippias te verslaan. Hij vluchtte naar Perzië.
• Toen Hippias verdreven was, laaide de strijd tussen de aristocraten en aanhangers weer op. Cleisthenes won de strijd. Hij had zijn overwinning vooral te danken aan het volk, de demos, waarmee hij een verbond had gesloten. Tijdens de turannis was het zelfbewustzijn van de demos gegroeid. Velen hadden een eigen stuk land en dienden als hoplieten (zwaarbewapenden) onder de tirannen. Doordat zij ook een belangrijke militaire factor werden, kon Cleisthenes niet anders dan hen politieke macht geven. In de eerste helft van de 6e eeuw legde hij de grond voor democratie. Hij verdeelde Attica in 10 phylen (districten). Uit elke phyle werden 5 mannen in de Raad van 500 (Boulè) geplaatst. De verkiezing ging in stappen. Er werd voor elke phyle een groslijst gemaakt waarna er door loting 50 werden aangewezen. Loting was een veelgebruikte Atheense manier om omkoperij en demagogie tegen te gaan. De Boulè deed het dagelijks bestuur en mocht voorstellen voor de volksvergadering maken, al had de volksvergadering altijd het laatste woord. Athene was dus voor de mannelijke vrije burgers een democratie. Er zouden nog verfijningen komen.
• Spartanen waren Doriërs die zich na de val van Mycene in Griekenland gevestigd hadden. In de 10e eeuw ontstond de polis Sparta, die ontstond uit een paar dorpen in Lakonië. De oorspronkelijke bewoners werden horigen. In de 8e en de 7e eeuw werd Messenië veroverd. Spartanen werden verdeeld in 3 groepen. Echte Spartanen, ‘Spartiaten’, hadden het burgerrecht. Zij vormden een kleine minderheid van de hele bevolking. Daarom moesten ze goed militair getraind zijn. Heel de staat was hierop gericht. De Spartaanse jongens hadden na hun 7e een harde, militaire training. Het had effect. Sparta was de sterkste staat en beheerste op Argos na de hele Peloponnesus. De Perioiken (omwonenden) hadden dat niet en waren alleen autonoom in hun eigen steden. De Heloten (onderworpen bevolking) was rechteloos.
• De leiding in Sparta lag bij de Gerousia, een raad van 28 mannen ouder dan 60. De 2 koningen die er waren hadden als taak om het leger aan te voeren in de oorlog. De volksvergadering, de Apella, had weinig invloed. Er werd later een college van 5 ‘Ephoren’ (opzichters) ingesteld, die gekozen werden door de Apella, en waren er voor het dagelijks bestuur. In de Oudheid was de constitutie van Sparta een goede combinatie van monarchie (koningen), aristocratie(Gerousia) en democratie(Apella en Ephoren).
• De Griekse steden in Jonië (westelijk kustgebied van Klein-Azië) hadden in de Archaïsche tijd een voorsprong op de andere steden. Ze kenden een grote bloei in de late 7e en de 6e eeuw. Contacten met het achterland, vooral Lydië, en overzeese handel speelden een rol. Ook op cultureel gebied waren ze voor. De 1e filosofen en wetenschappers waren Joniërs. (Thales van Milete)
• Tussen +/- 500 en 560 werden deze Griekse steden onderworpen aan Lydië. Het Lydische regime was niet drukkend. De enige verplichting was het leveren van soldaten in oorlogstijd.
• Toen de eerste koning van het nieuwe rijk Perzië, Cyrus, in 547, de Lydische koning Croesus te verslaan werd de heerschappij in Griekenland veel drukkender. De Grieken moesten belasting betalen en ze werden geregeerd door tirannen die geholpen werden door de Perzen.
• Tijdens de Jonische Opstand (500-494) werden de Joniërs in een zeeslag door de Perzen verslagen. Milete werd verwoest vanwege zijn leidende rol en de steden werden weer ingenomen. Omdat de Atheners de Joniërs hadden gesteund dreigde Darius, de Perzische koning, hen te straffen. Het zag er naar uit dat ook West-Griekenland bij Perzië zou worden ingelijfd.
§3 De Klassieke periode: 500-323 v. Chr.
• In 490 begon Darius de aanval op Athene. Zij landden bij Marathon waar ze werden verslagen door de Atheners o.l.v. Miltiades. In 480 ging Xerxes, Darius’ zoon en opvolger, met een vloot en een leger de Hellespont over om Griekenland te veroveren. Onder deze druk vormden de Griekse poleis één groot leger. Sparta had de leiding maar Athene had ook een vinger in de pap. Zij beschikten over een sterke vloot die Themistocles had laten bouwen. De eerste strijd, bij Thermopylae in Midden-Griekenland, werd gewonnen door de Perzen. De Perzen trokken verder. De Atheense bevolking werd geëvacueerd naar Salamis. Athene werd verwoest. In de baai van Salamis werd de Perzische vloot echter door de Atheners, o.l.v. Themistocles, vernietigd. Een jaar later, 479, werd het landleger van de Perzen bij Plataeae verslagen. De overwinning was vooral te danken aan de Spartanen. De oorlogen met de Perzen vormden het beginpunt van de grootste bloeitijd van de Griekse wereld.
• Na de oorlogen bevrijdden de Atheners de Jonische steden van het Perzische juk. Ze bouwden een sterk imperium op: de Attisch-Delische Zeebond. De Spartanen vochten niet veel meer omdat ze hun leger nodig hadden om de Heloten te bedwingen. Er dreigde namelijk een opstand in Messenië, die inderdaad uitbrak en pas na 4 jaar werd onderdrukt. In 461 brak er een oorlog uit tussen Athene en Sparta. De Atheners vochten nu op 2 fronten. Dit duurde 12 jaar. In 449 gaven de Perzen de strijd op en waren de Jonische steden vrij; de vrede werd getekend. In 446 werd er vrede gesloten met Sparta. Van 446-431 was Athene op het hoogtepunt van zijn bloei. (Politiek, militair, economisch en cultureel) Er stroomde veel geld binnen door de contributie van de leden van de Attisch-Delische Zeebond. Hierdoor konden er dure bouwwerken worden neergezet. De leider, de strateeg, van Athene, Pericles, kon door zijn gezag en overtuigingskracht telkens de volksvergadering achter zijn beleid krijgen.
• Omdat veel poleis zich bedreigd voelde door de expansiedrift van Athene, wilden ze zich losmaken van de Attisch-Delische Zeebond waarvan de Atheners hen met harde hand vanaf probeerde te brengen. In 431 brak er een oorlog los, waarbij heel Griekenland betrokken was. Deze oorlog werd de Peloponnesische oorlog genoemd. De Spartanen trokken Attica binnen waar zij de landbouw veel schade toebrachten. De Atheense bevolking was binnen de lange muren. Ondanks dat daar een pestepidemie heerste wisten de Atheners stand te houden. Met hun vloot bestookten zij de kust van de Peloponnesus. De Spartanen hadden ook nog eens te maken met financiële problemen. Toch bleef de strijd onbeslist. In 421 werd de vrede gesloten. De poging van de Spartanen om de Atheense machtspositie te breken had geen succes. Na een vrede met het karakter van een koude oorlog kwam er in Athene een zekere Alcibiades aan de macht. Hij haalde de Atheners in 415 over om een expeditie naar Sicilië te wagen om ook daar hun macht te vestigen. Hij zelf was de aanvoerder. Maar toen hij teruggeroepen werd voor een schandaal durfde hij niet en liep hij over naar de Spartanen. Hij haalde hen over de stad die de Atheners bezetten, Syracuse, te helpen. Zo begon de 2e oorlog. Het Atheense leger werd verslagen. De Spartanen bezetten op advies van Alcibiades een punt van Attica zodat de land- en mijnbouw ondermijnd werd. Daarna gingen ze naar de Perzen om financiële steun te vragen voor de strijd tegen Athene. Van dat geld bouwden ze een vloot. Athene won een paar keer van Sparta maar in 405 was het afgelopen. Ze verloren een strijd bij Aigospotamoi aan de Hellespont. Athene moest afstand doen van de vloot, de Attisch-Delische Zeebond werd opgeheven, evenals de lange muren. Er kwam een pro-Spartaans oligarchisch bewind, dus ook de democratie verdween. Athene verloor zijn positie.
• In 404 was er geen een polis in staat om eenheid te brengen. Sparta had te weinig soldaten. Een jaar na de oorlogen was het oligarchisch bewind in Athene al omvergeworpen en werd de democratie hersteld. Athene bleef het belangrijkste economische en culturele centrum van Griekenland. Sparta accepteerde het. Op de 3e plaats stond Thebe. Perzië had ook invloed in de hiërarchie van de Griekse steden. Ze steunden met geld dan de ene stad en dan een andere. Ook de herbouw van de vloot en de lange muren van Athene werden betaald van Perzisch geld. Toen Athene echter weer machtig dreigde te worden steunden ze Sparta. Met deze verdeel- en heerspolitiek hielden de Perzen de Jonische steden onder de duim. In 371 werden de verhoudingen echter anders. Tijdens de slag bij Leuctra werd het Spartaanse leger door die van Thebe verslagen. Hiermee kwam een eind aan de onoverwinnelijkheid van Sparta. De Heloten in Messenië werden bevrijd. Sparta verloor zijn 1e rang. Maar na de dood van de legeraanvoerder Epaminnodas was het ook met Thebe gedaan. Niet lang daarna bracht koning Philippus van Macedonië eenheid onder de Grieken. Macedonië werd nooit als echt Grieks gezien omdat het achterliep, maar Philippus was vastbesloten het een leidende positie te geven. Het moderniseerde zijn leger, maakte zich de goudmijnen van Tracië meester en overwon Griekenland. Na de beslissende slag bij Chaironnea in 338 werden de Atheners en de Thebanen verslagen en werden de Grieken verenigd in de Corinthische Bond. Sommige Grieken konden niet accepteren dat er geen vrije poleis meer waren. Anderen hoopten dat Griekenland samen met Macedonië zou gaan vechten tegen de Perzen. Waarschijnlijk had Philippus wel zulke plannen maar hij werd in 336 vermoord.
§4 Alexander de Grote en de tijd van de Hellenistische rijken
• Philippus werd opgevolgd door zijn zoon Alexander. Hij moest eerst een opstand neerslaan die op de Balkan en in Griekenland was uitgebroken. In 334 versloeg hij in Klein-Azië een leger van Perzische stadhouders. Een jaar later versloeg hij koning Darius III. De daarop volgende maanden versloeg hij Phoenicië en Egypte. Hij stichtte daar Alexandrië. Daarna trok hij naar het oosten, waar hij in 331tijdens de slag bij Gaugamela de overwinning op Perzië behaalde. Darius sloeg op de vlucht en werd vermoord door een van zijn eigen mannen. Alexander ging door. In 325 stond hij aan de Indus. Maar daar kwamen zijn soldaten in verzet; ze wilden niet verder. In 324 ging hij terug naar Babylon, waar hij op 33-jarige leeftijd overleed. Door zijn prestatie werd hij soms neergezet als zoon van Zeus.
• Na Alexanders dood viel zijn rijk uiteen. Er was een strijd tussen de generaals die zijn opvolgers waren. Er ontstonden de volgende rijken:
o Het Ptolemaeënrijk in Egypte; gesticht door Ptolemaeus I.
o Het Seleucidenrijk in Azië; gesticht door Seleucus I.
o Macedonië; gesticht door Antigonus; ook Griekenland hoorde hier eigenlijk bij.
o Pergamum; losgemaakt van Seleucidenrijk onder Attalus I in 260.
o Tot ongeveer 200 was er een soort evenwicht tussen deze rijken maar door het optreden van de Romeinen zou dat veranderen.
• Hoewel de poleis nog wel bestonden waren ze niet vrij meer en gold hun autonomie alleen nog op lokaal niveau. Het koningschap in de grote rijken kregen een absoluter karakter.
• De periode na Alexanders dood wordt de tijd van het Hellenisme genoemd. De Hellenistische cultuur was een vermenging van de Griekse cultuur met de oosterse cultuur van de veroverde gebieden. Dit was ook de bedoeling van Alexander. De vele steden, meestal met de naam Alexandrië, speelden een grote rol bij de verbreiding van de Griekse cultuur. Hierbij moet je vooral aan het Egyptische Alexandrië denken, met zijn wereldberoemde bibliotheek. De Griekse taal raakte ingeburgerd in de Hellenistische rijken, al werd het alleen in de grote steden en in Klein-Azië de spreektaal.
• Rond 200 richtten de Romeinen hun aandacht op de Hellenistische rijken. In 4 oorlogen werd Macedonië verslagen. In 146 werden Macedonië en Griekenland bij Rome ingelijfd. In 133 viel Pergamum de Romeinen als erfenis ten deel. De kinderloze Attalus III had het in zijn testament aan de Romeinen nagelaten. In 64 werd wat overgebleven was van het Seleucische rijk bij het Romeinse rijk toegevoegd als de provincie Syria. Egypte verloor in 30 zijn onafhankelijkheid. De laatste koningin, Cleopatra, samen met haar Romeinse echtgenoot verslagen door Octavianus. Ze pleegden beiden zelfmoord. Egypte werd bij het Romeinse Rijk ingelijfd en hadden daarmee hun macht uitgebreid over de hele Hellenistische wereld.
• Hoewel de poleis nog wel bestonden waren ze niet vrij meer en gold hun autonomie alleen nog op lokaal niveau. Het koningschap in de grote rijken kregen een absoluter karakter.
• De periode na Alexanders dood wordt de tijd van het Hellenisme genoemd. De Hellenistische cultuur was een vermenging van de Griekse cultuur met de oosterse cultuur van de veroverde gebieden. Dit was ook de bedoeling van Alexander. De vele steden, meestal met de naam Alexandrië, speelden een grote rol bij de verbreiding van de Griekse cultuur. Hierbij moet je vooral aan het Egyptische Alexandrië denken, met zijn wereldberoemde bibliotheek. De Griekse taal raakte ingeburgerd in de Hellenistische rijken, al werd het alleen in de grote steden en in Klein-Azië de spreektaal.
• Rond 200 richtten de Romeinen hun aandacht op de Hellenistische rijken. In 4 oorlogen werd Macedonië verslagen. In 146 werden Macedonië en Griekenland bij Rome ingelijfd. In 133 viel Pergamum de Romeinen als erfenis ten deel. De kinderloze Attalus III had het in zijn testament aan de Romeinen nagelaten. In 64 werd wat overgebleven was van het Seleucische rijk bij het Romeinse rijk toegevoegd als de provincie Syria. Egypte verloor in 30 zijn onafhankelijkheid. De laatste koningin, Cleopatra, samen met haar Romeinse echtgenoot verslagen door Octavianus. Ze pleegden beiden zelfmoord. Egypte werd bij het Romeinse Rijk ingelijfd en hadden daarmee hun macht uitgebreid over de hele Hellenitische wereld.
De koningstijd (753-509 v. Chr.)
Al in de negende eeuw werden de bergen Palatinus (de Latijnen), de Quirinalis en de Esquilinus (door de Sabijnen) bewoond. In de loop van de zevende eeuw zijn deze stammen samengegaan en in 753 v. Chr. stichtten Remus en Romulus de stad Rome. Eerste koning: Romulus, tweede koning: Numa. Laatste drie koningen: Etrusken. In de zesde eeuw behoorde Rome tot het Etruskische machtgebied (dit volk was begonnen in Toscane en had haar macht uitgebreid van de Povlakte tot en met Napels). Er was een hoogontwikkelde cultuur en in deze tijd ontwikkelde Rome zich tot een echte stad. Ook op godsdienstig terrein heeft Rome veel aan de Etrusken te danken. (Etrusca disciplina = de kunst van het voorspellen)
De Republiek (509-27 v. Chr.)
De standenstrijd (500-270 v. Chr.)
Rond 500 v. Chr. werd de laatste koning, Tarquinius Superbus verdreven. Functie werd overgenomen door twee consuls. Macht kwam bij de Senaat. Twee groepen: Patriciërs (grondbezitters, machthebbers) en plebejers (arm en roepend om macht). De toestand v.d. plebejers werd verbeterd in:
494 v. Chr.: Volkstribunen met vetorecht.
450 v. Chr.: De wetten van de twaalf tafelen, waardoor de rechtsregels werden vastgelegd.
367 v. Chr.: Eén van beide consuls plebejer.
287 v. Chr.: De lex Hortensia. Besluiten van de volksvergadering krijgen kracht en worden bindend voor het hele volk.
Meeste macht (hoewel formeel): Volksvergadering.
De volksvergadering benoemt twee magistraten. (Functie voor één jaar en minstens twee in functie)
Senaat had uiteindelijk meeste macht.
Er waren patroni en clientes (dit zorgde voor verplichtingen voor de clientes (bijv. bij verkiezingen op hun patroon stemmen)). De patroni zaten in de Senaat.
Later kwam er een nieuwe klasse (rijke plebejers en oude patricische families) de nobiles. De consul hoorde bij deze klasse.
Ambten:
2, later 8, later 20 Quaestoren (financiën).
4 aedilen (politie, brandweer, toezicht op markt en korenvoorziening, org. van spelen.
2, later 4, later 8 praetoren (rechters, bestuur van provincies (propraetoren)
2 Consuls (opperbevel over leger, bestuur van provincies (proconculs)).
2 Censoren (om de vijf jaar; ambtstermijn van een half jaar. Verzorgden een volkstelling, indeling vermogensklassen, aanvulling Senaat tot 300 leden, aanbesteding bouwprojecten.
De hele tijd wordt Rome aangevallen door o.a. de Latijnen. In 386 wordt Rome nog eens verwoest door de Etrusken, maar in 270 is Rome heer en meester van heel het vasteland van Italië ten zuiden van de Po. Er zijn dan twee machten: Rome en Carthago.
- Rome en Carthago strijden om macht in Punische Oorlogen. De eerste (264-241 v. -Chr.) werd verloren door de Carthagers (Puniërs; onder leiding van Hamilcar Barcas). Sicilië kwam in het bezit van Rome. Sardinië en Corsica werden ook aan het rijk toegevoegd. Carthago probeerde zijn macht in Spanje uit te breiden (zilvermijnen + huurlingen in leger).
- De tweede Punische oorlog (218-201) werd veroorzaakt door het breken van beloften door Hannibal, de leider van Carthago. (Spreekwoord: Punica fides: de onbetrouwbaarheid van de Puniërs). Hannibal viel vanuit het Noorden het Romeinse Rijk binnen. Bracht de Romeinen vernietigende slagen toe (vooral Cannae in 216). Veel Romeinen sloten zich bij Hannibal aan, Philippus V sloot een verdrag met hem. De Romeinen veroverden Spanje en ging in kleine veldslagen tegen Hannibal vechten. Doordat de Romeinse vloot rond Italië oppermachtig was, werd de aanvoer van hulpbronnen voor Hannibal gestaakt. In 207/206 maakte de Romein Scipio definitief een einde aan de Cathagers in Spanje. In 204 stak hij over naar Afrika waar hij het leger van Hannibal in 202 versloeg. Hiervoor kreeg Scipio de bijnaam Africanus. In 201 werd de vrede getekend. Carthago moest al haar buitengewesten inleveren, oorlogsvloot aan de Romeinen geven, en veel belasting betalen. Dit was de gevaarlijkste oorlog.
- Angst voor Carthago was de reden voor de derde Punische Oorlog (149-146). Carthago had zich alleen economisch hersteld. Romeinen bleven echter beducht voor deze dreiging (vooral Cato). De kleinzoon van Scipio (Scipio Aemilianus) maakte de stad met de grond gelijk. 50.000 overlevenden werden als slaaf verkocht. Het grondgebied werd als provincie Africa aan het Romeinse Rijk toegevoegd.
- In 215 begon de confrontatie met de Hellenistische wereld (Philippus V had bondgenootschap met Hannibal) Na vier Macedonische oorlogen werd heel Macedonië en Griekenland in 146 aan het Rijk toegevoegd. Zo kwam de Griekse cultuur ook in het Romeinse Rijk. In 133 kwam Pergamum nog bij het Rijk doordat koning Attalus III het in zijn testament aan Rome had geschonken. Werd provincie Asia.
- Veel boeren waren door de oorlog binnen de stad terecht gekomen. De verlaten boerderijen kwamen in handen van rijk senatoren en equites (ridders). Werden grootgrondbezitters. Bezitloze burgers (clientes) zetten zich onder de rijken (patroni). Clientes kregen materiële steun in ruil voor politieke steun. Hierdoor verliep het sterke leger (er waren geen arme boeren meer).
- De eersten die de problemen aan de orde stelden, waren Tiberius en Gaius Gracchus (133-121). Wilden het grootgrondbezit beperken en de grond verdelen onder de proletariërs. Senaten waren tegen. Beide Gracchen werden gedood. In de politiek waren nu twee stromingen: De populares (volgelingen van Gracchen, werkten via volksvergadering) en de optimates (rijke senatoren). Senaat en Volksvergadering botsen steeds meer.
- Onder de popularis Marius ontstond een beroepsleger (armen werden betaald als ze in het leger kwamen). De loyaliteit van de burger kwam hierdoor centraal te staan. In 88-87 kwam het tot een uitbarsting. De optimaat Sulla (consul) kreeg van de Senaat de opdracht om in het oosten een operatie uit te voeren. Sulla overwon. In 82 liet hij zich tot dictator uitroepen. Tijdens zijn bewind verbeterde hij de positie van de rijke optimaten. In 79 trad hij vrijwillig terug.
In 49 brak een nieuwe burgeroorlog uit. Tussen Caesar (popularis) en Pompeius (optimaat). De strijd werd gewonnen door Caesar. Werd alleenheerser. Op 15 maart 44 werd Caesar vermoord door Brutus en Cassius.
- Het volk stond achter Caesar. Nieuwe leiders van zijn groep waren Marcus Antonius en Octavianus (18). Hij was de erfgenaam van Caesar. Samen met Lepidus vormden ze een driemanschap in 43. Zij kregen uitgebreide volmachten om de staat in orde te herstellen. Talrijke tegenstanders werden gedood (o.a. Cicero door Antonius). In 42 wijdde Octavianus een tempel aan Caesar op het Forum. In 42 werden in de slag bij Philippi de moordenaars van Caesar gedood door Antonius en Octavianus. Zij zetten Lepidus buitenspel. Antonius richtte zich op het oosten. Octavianus op het Westen. Antonius ging naar Egypte en trouwde daar met koningin Cleopatra (hij was al met de zus van Octavianus getrouwd). Omdat Antonius zich gedroeg als een oosters vorst kon Octavianus zich opwerpen als beschermer van de traditie en opvolger van Caesar. In 32 liet Antonius zich scheiden van de zus van Octavianus. In 31 werd Antonius verslagen bij Actium. Antonius en Cleopatra pleegden zelfmoord. Octavianus was heer een meester van het Rijk en de Republiek was voorbij.
Naam keizer Regering Bijzonderheden
Octavianus (Agustus) 27 v. Chr.
–
14 n. Chr. Octavianus genoot voor zijn tijd als keizer al groot gezag (omdat hij een eind gemaakt had aan de oorlogen; omdat hij een programma van vrede en herstel had gemaakt en omdat hij uit een belangrijke familie kwam. Hij noemde zichzelf van 27 v. Chr. princeps en kreeg van de Senaat de naam Augustus. De feitelijke macht lag bij hem. Hij beroemde zich op een tijd van vrede onder zijn regering. Onder zijn regering maakte Rome een culturele bloei door. Hij wilde de moraal versterken. Voorbeelden van die bloei zijn de kunst en literatuur (Vergilius en Horatius), de historie (Livius), de architectuur en de beeldhouwkunst. De laatste twee bevestigde de machthebber van het moment.
Tiberius 14-37 Stiefzoon van Augustus. Bekwaam bestuurder. Gespannen verhouding met Senaat. Bracht door majesteitsschennisprocessen enkele senatoren om het leven.
Caligula 37-41 Was gek. Wilde paard consul maken en zag zichzelf als god. Werd gedood door samenzweerders.
Claudius 41-54 Had vooraf geen politieke functies. Voegde provincie Brittania aan rijk toe. Slechte relatie met Senaat. Stond onder invloed van vrijgelaten slaven. Doodde in 48 zijn vrouw Messalina en trouwde met nicht Agrippina. Zij doodde de keizer en maakte haar zoon Nero keizer.
Nero 54-68 Als zestienjarige al keizer. Eerste vijf jaar door zijn moeder en Seneca. In 59 liet hij zijn moeder vermoorden. Om aan geld te komen bracht hij mensen om door processen en stal hun geld. In 64 brandde Rome af. Hij kreeg de schuld, liet een nieuw paleis bouwen en gaf de chr. de schuld. In 65 bracht hij velen ter dood ivm een samenzwering. In 68 kwam hij om het leven door een opstand van zijn leger.
Galba 68 Aan macht door de keizerlijke garde (in vierkeizerjaar)
Otho 68/69 Won de strijd van Galba. Pleegde in N. Italië zelfmoord.
Vitellius 68/69 Won door de legioenen in Germanië van Galba.
Vespasianus 69-79 Won door de troepen in het Oosten. Sober en doelmatig beleid. Financiën op orde. Rust in rijk en bouw van het Colosseum. Flavische periode begint.
Titus 79-81 Broer van Domitianus, zoon van Vespasianus.
Domitianus 81-96 Broer van Titus, zoon van Vespasianus. Vertoonde dictatoriale neigingen. Liet de Senaat geen ruimte. Veroordeelde verschillenden ivm majesteitsschennis. Werd vermoord door een groep mensen olv zijn vrouw en twee officieren.
Nerva 96-98 Aangewezen door Senaat.
Trajanus 98-117 Eerste adoptiekeizer (opvolging werd vanaf zijn tijd door adoptie geregeld). Bekwaam bestuurder. Romeinse rijk bereikte grootste omvang ooit.
Hadrianus 117-138 -
Antonius Pius 138-161 -
Marcus Aurelius 161-180 Brak met traditie van opvolging door adoptie. Wees eigen zoon als opvolger aan.
Commodus 180-192 Zeer slecht keizer. Werd vermoord in 192. Periode van grote moeilijkheden breekt aan.
Severus en zijn opvolgers (de Severi) 193-235. Toenemende druk door Germanen. In 235 ging het mis door uitsterven van de Dynastie (vd Severi)
Tientallen keizers 235-284 Worden soldatenkeizers genoemd omdat men uitsluitend op het leger steunde.
Diocletianus 284-305 Verregaande bestuurlijke en econ. hervormingen. Romeinse Rijk werd gesplitst.
Constantijn de Grote 306-337 Werd keizer over hele rijk. Bekeerd tot christendom door slag in 313 (visioen; zie ook GS). Christenen kregen zelfde rechten als andere religieuzen.
Laatste keizers 337-476 380 werd christendom staatsgodsdienst. Oostelijk en Westelijk deel raakten verwijderd. Christendom krijgt meer steun. 400 officiele splitsing. 476 laatste keizer afgezet. Odoaker (Germaan) riep zich uit tot koning van de Germanen in Italië. West Romeinse Rijk ten einde. Oost Romeinse Rijk blijft tot 1453 (hoofdstad Constantinopel). (werd door Turken ingenomen)
REACTIES
1 seconde geleden