Secundaire processen zijn de activiteiten die de primaire processen ondersteunen. Bijv: • personeelszaken • salarisadministratie • kantine • postkamer
We stellen de volgende eisen aan een informatiesysteem: • betrouwbaarheid; juistheid, volledigheid, tijdigheid • continuïteit; geen groot risico uitval systeem • efficiëntie; goede prijs-kwaliteitverhouding, snelheid van antwoorden, gebruiksvriendelijk • effectiviteit; bijdrage aan het realiseren van bedrijfsdoelstellingen
Een informatiesysteem bestaat uit 5 systeemfuncties: • invoer • uitvoer • verwerking • opslag • besturing
Een informatiesysteem bestaat uit 5 hulpbronnen: • hardware • software • gegevensbestanden • procedures (regels die nageleefd moeten worden om het systeem goed te laten functioneren) • mensen
In bedrijven worden informatiesystemen om de volgenden redenen ingezet: • Ter ondersteuning voor het verkrijgen van strategisch voordeel • Ter ondersteuning bij het nemen van beslissingen door de leiding met betrekking tot verbete-ring van de bedrijfsvoering • Ter ondersteuning bij de uitvoering van het werk
De gebruikersinterface ‘communiceert’ met de gebruiker, bijvoorbeeld symbooltjes en pictogrammen op het beeldscherm. Een spreadsheetprogramma is een elektronisch rekenvel waarop je in rijen en kolommen gegevens kunt invoeren, veel getallen en formules (bijv. Excel). Dit geeft de mogelijkheid tot ‘wat…als-analyses’. Je kunt bijvoorbeeld vragen wat er met je winstcijfers gebeurt als je je marketingbudget met 3% verhoogt. Met een databaseprogramma kan iedere computergebruiker een database aanleggen en hieruit gegevens sorteren en selecteren (Microsoft Access). Er zijn verschillende soorten games: • actiespelen • adventures • simulaties • wargames • denkspelen
UNIX is een multi-user, multitasking besturingssysteem. Het besturingssysteem is lange tijd in de vorm van een broncode gedistribueerd, waardoor iedereen een kopie ervan kon krijgen en kon aanpassen aan eigen behoeftes. Er ontstonden veel verschillende soorten UNIX, waaronder de Linux. Linux werd een betrouwbaar besturingssysteem voor pc’s en kleine netwerken. Novell NetWare biedt de mogelijkheid om een netwerk eenvoudig te beheren d.m.v. de techniek NDS (Novell Directory Services). Een netwerkbeheerder kan op eenvoudige wijze gebruikers toevoegen, hun rechten veranderen en de gemeenschappelijke resources beheren. Windows 2000 is een multitasking en multi-user besturingssysteem, speciaal bedoeld voor LAN’s. MVS (Multiple Virtual Storage) is een besturingssysteem voor oudere mainframes van IBM, en VAX VMS (Virtual Memory System, nu OpenVMS) is een multi-user en multitasking besturingssysteem dat draait op minicomputers uit de VAX- en Alphaserie en op werkstations van DEC. DataBaseManagementSysteem (DBMS) bewaakt de juistheid en volledigheid van de gegevens en zorgt ervoor dat slechts één gebruiker tegelijkertijd gegevens kan wijzigen. Ook zorgt het DBMS ervoor dat verschillende gebruikersapplicaties toegang kunnen krijgen tot de database. Voorbeelden van DBMS zijn Oracle en DB2. Hulpprogramma’s / utilities zijn bedoeld voor het uitvoeren van specifieke taken met betrekking tot de werking en het beheer van de computer, zoals een programma voor viruscontrole. Systeemontwikkelingsprogramma’s worden gebruikt bij de ontwikkeling van applicatiesoftware. Voorbeelden zijn programmeertalen en CASE-tools. Module IV – Datacommunicatie en netwerken Hoofdstuk 1 Computers worden met elkaar verbonden, omdat: - Er worden steeds meer computers gebruikt, in netwerk is voordeliger - Gegevensverzamelingen zijn gemakkelijker consistent te houden. - Hardware en software kunnen gemeenschappelijk worden gebruikt. - Als één computer uitvalt, kan je op een andere computer verder werken. Datacommunicatie: het overbrengen van gegevens van de ene naar de andere plaats
De term telematica wordt gebruikt om de verzameling van openbare informatiediensten aan te duiden. Voorbeelden zijn: - Gegevensuitwisseling tussen verschillende vestigingen in een bedrijf. - Elektronisch plaatsen van orders bij een groothandel of postorderbedrijf. - Een privé-persoon die een internetverbinding heeft en e-mail en data binnenhaalt. - Een patiënt die informatie zoekt over zijn ziekte. Bij een netwerk kunnen bestanden op één bepaalde plek worden beheerd, terwijl ze vanaf verschillende plaatsen geraadpleegd kunnen worden. Het verlenen van toegang van bepaalde bestanden wordt autorisatie genoemd. Belangrijkste toepassingsmogelijkheden van Internet: - Informatie opvragen met WWW. Je kan eenvoudig met een webbrowser door gegevens bladeren (dankzij hyperlinks). Toegang met browserprogramma’s, zoals Microsoft Internet Explorer, Netscape Navigator. Je moet geabboneerd zijn bij een provider: een organisatie die toegang geeft tot het internet. - E-mail. De mail wordt opgeslagen op de harde schijf van de provider. Kan attachement (bijlage) bevatten. Programma’s: Netscape Communicator, Microsoft Outlook. - Nieuwsgroepen, duizenden computers op Internet die nieuws aan elkaar doorspelen. Eigenlijk een soort elektronische krant waar gebruikers ingezonden stukken in kunnen plaatsen. Voorbeeld van een nieuwsgroepenservice is USENET. Als je een discussie wil posten, wordt het geplaatst op een nieuwsserver, waarbij het verspreid wordt over USENET-servers. Je hebt een programma nodig, zoals Outlook Express. - Bestanden uitwisselen met FTP (File Transer Protocol). Hiermee kunnen bestanden worden verstuurd tussen verschillende systemen op het Internet of op lokale netwerken, zowel downloaden als uploaden. Sommige bestanden die je hebt gedownload zijn erg groot, ze moeten worden gedecomprimeerd met bijvoorbeeld WinZip. - Chatten. Met IRC (Internet Relay Chat) kun je met meerdere personen tegelijk kletsen. Bestaat uit een groot aantal babbelboxen, IRC-channels. Een intranet is eigenlijk het soort Internet op een bedrijfnetwerk. Voorbeelden zijn telefoonlijsten, prijslijsten, handleidingen, nieuwtjes etc. Voordelen: - Gestructureerde manier van beschikbaar stellen van informatie voor iedereen. - Communicatie binnen het bedrijf wordt verbeterd. - Mogelijkheid om medewerkers online cursussen aan te bieden. - Papierstroom wordt verminderd, scheelt in de kosten. Een extranet is een uitgebreid intranet. Het is een ondernemingsnetwerk waarvan bepaalde delen ook gebruikt mogen worden door een selecte groep derden, zoals klanten, leveranciers etc. Voorbeelden van teleleren: - Cursusmateriaal en informatie opvragen - (Inter)actief omgaan met cursusmateriaal - Contact hebben met docenten en mede-cursisten - Gemaakte opdrachten naar de docent toezenden
Nadelen van teleleren: - Kosten van apparatuur en inbelkosten - Zelfdiscipline vereist - Minder direct contact met docenten en medecursisten - Docenten zijn niet altijd beschikbaar
Dezelfde voor- en nadelen gelden bij telewerken. Via de GSM (Global System for Mobile) kan er ook gesurft worden op Internet. Dit worst WAP genoemd (Wireless Application Protocol). Ook is er GPRS (General Packet Radio Service), een aanvulling op de GSM, dit is echt bedoeld voor gegevensoverdracht. UMTS (Universal Mobile Telecommunications Service) is een standaard voor mobiele (data)communicatie, waardoor de GPRS binnenkort weer achterhaald is. GPS (Global Positioning System) is een navigatiesysteem. Voordelen zijn: het systeem is altijd beschikbaar, betrouwbaar en gratis. Software die mensen in staat stelt om met elkaar samen te werken, noemen we groupware. Een voordeel van groupware is dat medewerkers tegelijkertijd en op een willkeurige plaats over dezelfde informatie kunnen beschikken. Groupware is flexibel in te zetten, er is altijd een vorm van elektronische ondresteuning, en het is geschikt voor de kantooromgeving. Er kan ook elektronisch zaken gedaan worden, namelijk met e-business of e-commerce. Dit is het kopen, verkopen en betalen van diensten, producten via het Internet. Als E-commerce zich richt op handel tussen het bedrijf en de klanten, wordt dit business to consumer (B2C) genoemd, tussen bedrijven heet dit business to business (B2B). Problemen van B2C is het betalen. EDI (Electronic Data Interchange) is elektronische uitwisseling van gegevens tussen bedrijven, met als doel om zakelijke transacties af te handelen. Hierbij communiceren de computers van deze bedrijven rechtstreeks met elkaar, zonder menselijke tussenkomst. Van belang is dat er gebruik wordt gemaakt van eenduidige en gestandaardiseerde berichten. Voordelen hiervan zijn: - Nauwkeurigheid; er wordt niets meer overgeschreven - Snelheid; gaat sneller dan de post - Besparing; de kosten voor verzenden, kopiëren en vastleggen van gegevens worden teruggedrongen - Voorraadbeperking; alles wordt elektronisch bijgehouden, dus het is niet nodig om over grote voorraden te beschikken. Alles komt precies op tijd binnen (Just In Time). Hoofdstuk 2 Een LAN (Local Area Networks) is een netwerk met een kort bereik, bijvoorbeeld in een kamer, een WAN (Wide Area Network) is een netwerk dat over grote afstanden kan gaan, zelfs wereldwijd. Stand-alone computers zijn computers die onderling niet gekoppeld zijn. Bij netwerken is er sprake van distributed processing: het programma draait op de microprocessor van de pc, niet op die van de server. Bij een midrangecomputer of een mainframe vindt de verwerking plaats door de CPU (central processing). Topologie is de wijze waarop computers onderling verbonden zijn: Voorbeelden: - Busnetwerk. Computers zijn met één verbinding met elkaar verbonden (backbone). Afgesloten met een terminator. - Ringnetwerk. Er loopt één kabel als een ring langs de knooppunten. Gegevens worden in één richting doorgegeven, ze worden aan het volgende knoopunt doorgegeven. Nadeel: als één knooppunt uitvalt, werkt het netwerk niet meer. - Maasnetwerk. Er is een verbinding tussen alle knooppunten. Voordeel: snelheid, Nadeel: onoverzichtelijk en duur. - Sternetwerk. De computers zijn verbonden met één centraal punt. Als de centrale computer uitvalt, ligt het netwerk plat. Een server is een zwaar computersysteem: een moderne, snelle computer met een groot RAM-geheugen en verschillende netwerkkaarten met een grote capaciteit. De gemeenschappelijke gebruikte apparatuur en bestanden worden door server aan de gebruikers ter beschikking gesteld. Verschillende soorten servers: - Fileserver; dient vooral als opslag voor bestanden - Applicatieserver; dient als platvorm waarop applicaties draaien - Printserver; dient als platform waar printopdrachten worden afgehandeld - Communicatieserver; dient vooral als platform voor de afhandeling van de gebruikers en de binnen- en buitenwereld. Bij de meeste netwerken is een logische toegangsbeveiliging geregeld. Van iedereen die toegelaten wordt tot het netwerk, wordt een profiel aangemaakt. Hierin wordt beschreven welke rechten de gebruiker heeft. De gebruiker moet een gebruikersnaam en wachtwoord in voeren, dan heeft hij de toegangsrechten (hij is geautoriseerd). Bij bijvoorbeeld de politie wordt er een strenge fysieke toegangsbeveiliging toegepast. Medewerkers moeten zich identificeren met een magneetpas, bezoekers krijgen een bezoekerspas. Er kan ook beveiligd worden met een firewall. Dit is een combinatie van een hardwarematige en een softwarematige beveiliging. Het bestaat meestal uit een computer met twee netwerkkaarten en beveiligingssoftware. Eén kaart is verbonden met het bedrijfsnetwerk en één met het telefoonnet. De software bepaalt welke vorm van netwerkverkeer tussen de kaarten is toegelaten. In software kan bijvoorbeeld worden aangegeven dat bepaalde sites en woorden niet toegelaten mogen worden. Er is verschillende bekabeling: - Coax-kabel; bestaat uit een koperen of aluminium kern met daaromheen een tweede geleider, die geïsoleerd in de kern ligt. 10 – 550 Mbps. Nadeel: duur. - Twisted-pair; bestaat uit in elkaar gedraaide koperen aderparen. Twee paren worden gebruikt om één verbinding tot stand te brengen. Er is een verschil tussen UTP (Unshielded Twisted Pair), deze is in 7 categorieën ingedeeld, 2000 Mbps; en STP (Shielded Twisted Pair), een afgeschermde kabel. Voordelen STP: goede afscherming tegen uit- en instraling. - Glasvezel; bestaat uit een kern van lichtgeleidend materiaal en een mantel van materiaal met een andere brekingsindex. Kunstvezel gebruikt. Voordelen: - hoge doorvoersnelheid, va. 100 Mbps. - geen last van elektromagnetische storing - glasvezel is goedkoop. Nadelen: - glas-koper-connectors zijn duur - aanleg glasvezelkabels is relatief duur - kabel mag niet in te scherpe bochten liggen - herstellen van een breuk is alleen mogelijk met speciale apparatuur - Draadloos; kan met infraroodstralen, satellieten
Een netwerkinterfacekaart zorgt ervoor dat de signalen vanuit een computersysteem aan de netwerkkabel worden aangeboden of er vanaf worden gehaald. De kaart is afhankelijk van de topologie en het bekabelingstype. Tegenwoordig ook combikaart. Een modem zorgt ervoor dat de digitale gegevens van een computer worden omgezet in analoge signalen, die over de telefoonlijn kunnen worden vervoerd (moduleren). Het omgekeerde proces wordt demoduleren genoemd. Bij ISDN is er sprake van een volledige digitale verbinding -> geen modem nodig. ATM (Asynchronus Transfer Mode) kan de overdrachtssnelheid van bepaalde netwerken sterk vergroten. Sneller door data op een slimme manier in pakketjes te verzenden. ADSL (Asymmetric Digital Subscriber Line). Sneller door speciale onderlinge afstemming. De kabels tussen de modems mogen niet erg lang zijn. Met een kabelmodem moet de snelheid worden verdeeld met andere kabelgebruikers. Transmissiesnelheid is de snelheid dat bepaalde gegevens via de lijn worden verzonden. Het wordt uitgedrukt in bps of in Baud (geeft aan hoe vaak de toestand op een lijn kan wisselen). In een protocol staan de afspraken voor het invoeren van datacommunicatie beschreven. Voorbeelden: - TCP/IP; wordt op Internet gebruikt - Net BEUI; wordt gebruikt door netwerken die onder Windows draaien - IPX / SPX; wordt gebruikt door Novell Netware - HTTP; zorgt op het WWW voor de overdracht van gegevens - FTP; speelt een rol bij het downloaden vanaf Internet - WAP; bedoeld voor opvragen van websites op de GSM - Bij e-mail is er sprake van mailprotocollen: SMTP / POP3 / IMAP4. Het OSI-model is de communicatie tussen de verschillende computersystemen binnen een netwerk. Het OSI-model bestaat uit verschillende lagen. De lagen werken onderling samen via interfaces. Er wordt per laag een protocol gebruikt waarin de afspraken van de communicatie op elk niveau vastliggen. Op iedere laag wordt ten behoeve van het protocol extra informatie toegevoegd, de header. Deze header wordt van laag tot laag doorgestuurd, het pakketje wordt elke laag groter. De informatie wordt niet alleen voor de data geplaatst, maar ook erachter (trailer). Het doel van elke laag is het leveren van diensten aan de laag erboven. 7. Applicatielaag; werkt samen met computerprogramma’s op de pc en verzorgt de toegang tot het netwerk
5. Sessielaag; tot stand brengen van een verbinding tussen 2 applicaties en verzorgt diverse controles op het communicatieproces, zoals welke computer zendt, hoelang gezonden moet worden
4. Transportlaag; datastroom wordt verpakt in afzonderlijke pakketten van een bepaalde maximale lengte, en het versturen van meldingen dat data foutloos zijn aangekomen
3. Netwerklaag; er worden netwerkadressen toegevoegd aan de datapakketten, verantwoordelijk voor de te volgen route van bron naar bestemming
2. Datalinklaag; foutloze overdracht van gegevens. Er wordt opnieuw een header en een trailer toegevoegd. 1. Fysieke laag; het verzenden van enen en nullen van de ene naar de andere computer. Ook wordt de koppeling verzorgd tussen de elektrische eigenschappen van de netwerkkaart en het uiteindelijk plaatsen van de data in deze omgeving, zoals stroomsterkte en voltage. De taak van een hub is het opnieuw op de lijn zetten van het signaal voor meerdere stations, onvervormd en met oorspronkelijke sterkte. Een switch is een hub met een ingebouwde pakketschakelaar. Hierdoor kan elk station op de maximale snelheid communiceren. Er wordt een point-to-point verbinding opgezet, zodat er rechtstreeks met elkaar gecommuniceerd kan worden. Een repeater verbindt twee LAN-segmenten met elkaar en versterkt het signaal. Daarbij moet het wel gaan om segmenten van dezelfde familie. Iedere die binnenkomt opnieuw op de lijn zetten met de oorspronkelijke signaalwaarde. Met een bridge kunnen twee LAN-segmenten gekoppeld worden tot één groot netwerk. Prestaties worden verhoogd, omdat hij niet alle dataverkeer doorlaat, alleen het verkeer dat voor het andere segment bestemd is. Een router kan twee verschillende netwerken op elkaar aansluiten. Ook kun je een netwerk opsplitsen in subnetwerken. Een gateway is een speciaal soort router die in feite de poort tussen het eigen netwerk en de buitenwereld vormy. Twee netwerken met totaal verschillende architecturen kunnen op elkaar aangesloten worden. Er zijn verschillende taken bij het beheren van een computersysteem: - Systeembeheerder, zorgt voor goede bestanden op de server, waaronder de beveiliging van de server. - Applicatiebeheerder, is verantwoordelijk voor het installeren van gebruikersapplicaties. - Netwerkbeheerder, verzorgt de implementatie en het beheer van alle faciliteiten in het netwerk, zoals netwerkkaarten, bekabeling, bridges, routers etc. Zorgt ervoor dat gebruikersnamen worden aangemaakt op het netwerk. Module 5 - Programmeren Programmeertalen kunnen worden ingedeeld in: - Machinecode; een programma wordt in binaire vorm opgeslagen. Elke processor heeft een eigen manier om de code te lezen (instructieset). Het bedieningspaneel bevatte een lange reeks schakelaars. Machinetalen behoren tot de eerste generatie. - Assembleertaal. Er wordt gemakkelijk gebruik gemaakt van gemakkelijker te onthouden lettercodes. Een vertaalprogramma (assembleerprogramma) dient dan ook om de lettercodes om te zetten in machine-instructies. Voordeel: de programmeur hoeft niet langer geheugenplaatsen bij te houden, hij hoeft alleen maar de naam te noemen. Assembleertalen zijn tweedegeneratietalen. Ook is het een machinegeoriënteerde taal. - Hogere programmeertalen (derde generatietalen). Verschillende machinetaalopdrachten kunnen worden gecombineerd in één programmaopdracht. De programmeur hoeft geen kennis te hebben van de eigenschappen van de processor, maar hij schrijft een procedure die de computer moet volgen (procedurele talen). Om de instructies om te zetten naar machinecode, wordt er een compiler gebruikt (van sourcecode naar objectcode). Voorbeelden zijn COBOL, FORTRAN, C, Pascal. - Vierde generatietalen. Programmaopdrachten worden steeds krachtiger. Deze taal is probleemgericht: de programmeur moet aangeven welk doel hij voor ogen heeft en dat de computer daarbij bepaalt welke reeks instructies hiervoor nodig zijn. Nadeel: onhandelbare grote programma´s. Daarom gebruikt men vaker vierde-generatiehulp-middelen (tools) waarmee men snel een toepassing kan genereren, zoals scherm- en rapportgeneratoren. - Object-georiënteerde talen. Dit is de techniek die voortbouwt op de techniek van het werken met procedures. Procedures zijn programmaatjes die ervoor zorgen dat handelingen op meerdere plaatsen kunnen worden uitgevoerd. Er wordt uitgegaan van de kern; de verschillende verschijningsvormen worden hieraan gekoppeld, ze zijn afhankelijk van het gebruik (proces). De processen worden in gaan gezet naar aanleiding van boodschappen en andere projecten. Zo ontstaat een object, waarin gegevens en bijbehorende instructies zijn samengevoegd. De programmeur hoeft alleen te weten wat de rol van een object binnen een bepaald programma is. Voordelen van OO: - snellere ontwikkelingstijd door hergebruik van programmamodules - minder fouten in programmacode - betere onderhoudbaarheid van programma´s doordat duidelijker is wat elk deel van de software doet - betere uitwisselingsmogelijkheden als gevolg van vastgestelde standaards
Nadelen van OO-programma´s: - de praktische onmogelijkheid om procedurele programma´s om te zetten naar OO-programma´s. Dit leidt tot kapitaalvernietiging - de geringe beschikbaarheid van programmeurs met voldoende OO-kennis - het ontbreken van voldoende hulpmiddelen die programmeurs kunnen ondersteunen bij hun werk. er is ook geen geschikte systeemontwikkelingmethodiek voorhanden geweest. Belangrijke begrippen in de OO: - Objecten (objects). Het gebruik van objecten in een programma heeft als voordeel dat het niet nodig is om te weten hoe het object technisch in elkaar zit. Het is alleen van belang hoe het object gebuikt moet worden. Objecten zijn te onderscheiden op basis van eigenschappen (attributen). - Klassen (classes). Klassen en objecten zijn altijd rechtstreeks met elkaar verbonden. In een klasse wordt een lijst beschreven van alle attributen en methoden van het object. - Methoden (methods) worden gebruikt om te communiceren met andere objecten en met de buitenwereld. Ze verzorgen het gedrag van het object. - Inkapseling (encapsulation): het in een object insluiten van alle zaken die het object nodig heeft om te functioneren. Door inkapseling zijn de methoden en de data voor de gebruiker onzichtbaar. - Overerving (inheritance). Objecten kunnen attributen en methoden van andere, vergelijkbare, objecten overnemen. Hierdoor hoeven niet van alle klassen alle eigenschappen steeds opnieuw beschreven te worden. De klasse ´erft´ de eigenschappen van de erboven gelegen klasse. C; derde generatietaal. Wordt veel toegepast voor het ontwikkelen van besturings-systemen en applicatiesoftware. Het is een compacte, efficiënte taal die dicht bij de machinecode staat en is erg snel. Nadelen: foutgevoeligheid en niet gebruiksvriendelijk. C++; OO-taal. Opvolger van C. Het draait om klasse en data-hiding. Data-hiding is dat een object niets weet van afzonderlijke gegevens, maar uitsluitend uitgaat van klassen. Als deze techniek goed wordt toegepast levert dit kortere programma´s op, die eenvoudiger te doorgronden en te onderhouden zijn. Java; OO-taal. Met Java kunnen zelfstandige programma´s worden gemaakt (applets). Java is platformonafhankelijk. De taal bestaat uit drie onderdelen: 1. de programmeertaal Java. Voordelen vergeleken met C++: beter te leren, betrouwbaarder, overzichtelijker en zuiver objectgeoriënteerd. 2. een uitgebreide bibliotheek van programmacomponenten, de JDK, waarmee je leuk programma´s kunt maken. 3. Een vertaler naar een soort machinetaal, de Java-bytecode, en de nauwkeurige specificatie van de ´virtuele machine´ waarop de machinetaal kan draaien. Java compileert naar een vorm die geen machinecode is maar een tussenliggende vorm, de bytecode. Om een programma te laten uitvoeren moet de bytecode worden omgezet naar machinetaal met de Java Virtual Machine. Een belangrijk voordeel van Java is dat de bytecode draait op alle platforms waarvoor een JVM bestaat. Delphi; OO-taal. Is gebaseerd op Pascal. Je werkt in Delphi met de IDE, de Integrated Development Environment. IDE biedt de mogelijkheid om: - tekst op te maken - een programma te compileren - een programma te laten uitvoeren - de fouten uit een programma te halen (debuggen) Voordelen van Delphi: VCL; een bibliotheek met objecten die klaar zijn voor gebruik. Visual Basic; OO-taal. Is gebaseerd op BASIC, maar is makkelijker in gebruik door de grafische gebruikersinterface. Je kan net als bij Java applicaties voor de Windowsomgeving schrijven, zodat je aan programma´s alle voorzieningen kunt toevoegen die karakteristiek zijn voor Windows-applicaties. In Office-pakketten bevat al een vereenvoudigde versie van Visual Basic, waarmee je ook volwaardige programma´s kunt ontwikkelen. Visual Basic kan in drie verschillende toestanden werken: - Design mode – voor het bouwen van een applicatie - Run mode – voor het uitvoeren van een applicatie - Break mode – applicatie wordt gestopt en je kan op zoek naar fouten in programma
Iteraties
Selectie
Een controle van het PSD (Programma Structuur Diagram) wordt ooggetuigenverslag genoemd.
REACTIES
1 seconde geleden
P.
P.
geweldig
13 jaar geleden
AntwoordenO.
O.
geniaal
13 jaar geleden
AntwoordenH.
H.
Dit worst WAP genoemd , eeeh worst ik denk dat je wordt bedoeld
13 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Goed gedaan. Zeer nuttig voor mijn leerlingen.
12 jaar geleden
AntwoordenP.
P.
oke
6 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Wie kijkt er lekker spelen. Noem die gozer Marcel.
6 jaar geleden
Antwoorden