1
Neel Doff – Dagen van honger en ellende. (Autobiografie) Over Keetje Tippel, een meisje die van ellende de prostitutie ingaat, om maar aan eten te komen, uiteindelijk trouwt met een rijke man en een wereldberoemd boek schrijft.
1.1 De Republiek
> Statenbond: verbond van zelfstandige staten die naar buiten toe optreden als eenheid.
- de Republiek (der zeven verenigde Nederlanden) met gewesten die:
* samenwerkten in de buitenlandse politiek, defensie, bestuur over niet-zelfstandige gebieden Brabant/Limburg.
* eigen regels, wetten en gebruiken hadden.
> Het nationale gevoel, gevoel van eenheid:
- NIET:
* Meeste mensen kwamen niet buiten hun eigen streek, doordat er amper verharde wegen waren, de gebieden waren woest en onbegaanbaar.
* Mensen voelden zich eerst vb. Haarlemmer, dan Gelderlander en dan pas Nederlander.
- WEL:
* Bij de hoger opgeleiden: er waren veel dialecten, maar de geschreven Nederlandse taal werd, als ze konden lezen, door iedereen begrepen.
* Er was trots: de Nederlanders hadden samen de Spanjaarden (de grootste wereldmacht van die tijd) verslagen in de 80-jarige oorlog
* Er was trots: Nederland was in de 17e eeuw het welvarendste land op aarde, door het beheersen van de wereldzeeën.
* Stadhouder: Zorgde voor eenheid. Hoogste gewestelijke ambtenaar, bevelhebber van leger en vloot; mocht officieren en bestuurders (regenten) benoemen. Erfelijke functie.
* Overwicht van gewest Holland, het meest verstedelijkte gebied, waar 40% v.d. bevolking woonde. Hollands welvaart was gebaseerd op handel en nijverheid: leverde het merendeel van de financiën.
* Verbonden door de Protestante godsdienst (meer dan de helft), de Republiek was officieel calvinistisch. Alleen leden van gereformeerd /hervormde kerk konden openbare ambten bij de overheid of de armenzorg krijgen. (40% was katholiek, niet-protestanten + katholieken waren 2erangburgers en werden gewantrouwd, maar wél getolereerd.)
> Standenmaatschappij: je behoorde op grond van geboorte/opvoeding tot een stand;
je had recht op levensstandaard en –omstandigheden van jouw stand; je mocht niet boven je stand leven en standsverschillen moesten er zijn.
1. Top: select groepje rijke kooplieden, bankiers, regenten met rijkdom, politieke macht en maatschappelijke aanzien. Ze waren verheven boven de anderen. Ze hoopten rijkdom op en huwelijkten zoons en dochters onderling uit om de bestuursfuncties in de families te houden.
2. Gegoede burgerij: de bovenlaag in de steden (6/8% v.d. bevolking) met advocaten; notarissen; dominees; hogere ambtenaren en hogere officieren.
3. Kleine burgerij: (kwart bevolking) winkeliers, kleine kooplieden, zelfstandige ambachtslieden, boekhouders, herbergiers, bakkers, slagers, kleermakers, kasteleins, apothekers.
4. Volksklasse: (60/70%) rest van de stedelijke bevolking.
5. Paupers: onderverdelen in drie klassen:
- knechts, zeelieden, dienstmeisjes, soldaten, scheepstimmerlieden/textielwerkers
- straathandelaren, marskramers, sjouwers, slepers e.a. werkvolk.
- zwevers, bedelaars en bedeelden.
40% werkte in de landbouw met veel zelfstandige boeren.
1.2 De Patriotten en de Verlichting
> Achteruitgang Republiek in de tweede helft 18e eeuw:
- Nederland werd voorbijgestreefd door Frankr+Eng, NL werd derderangs mogendheid
- Scheepbouw; textielnijverheid; haringvisserij raakten in zwaar verval.
- in Gouda;Leiden;Delft nam werkgelegenheid en bevolking sterk af
- Aantal paupers groeide sterk, grote delen bevolking ging bedelen + openbaar dronken
- Máár: bloei landbouw, dit maakte weinig indruk.
> Verlichting: afkomstig uit Frankr+Eng. Nieuwe kijk op de wereld. Lot niet meer afhankelijk van God (Hij stuurt geen ziekten, rampen en oorlogen en stelde geen vosten en regeringen meer aan) maar van jezelf. Men was zelf schepper van eigen geluk. Het ging om de ratio: het verstand, de rede.
- Verschil met Frankr. de verlichting was antigodsdienstig, in NL niet (geloof zou de mens juist helpen zichzelf te perfectioneren, máár aandacht niet op hiernamaals maar heden)
- Er ontstonden tijdschriften, genootschappen, verenigingen om ideeën te bespreken. Eerst was dit alleen voor gegoede burgerij. Later ook kleine burgerij.
* Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen: 1784, 1e genootschap waar geen regenten bij betrokken waren.
- Verlichte burgers keerden zich tegen: (zij waren nl. schuld van achteruitgang republiek)
* Volksklasse: de regenten werd verweten dat ze alleen hun eigenbelang na jaagden. Ze waren te decadent met pruikentijd (verwijfde pruiken, gepoederde gezichten) hun welvaart hadden ze beter kunnen investeren in de NLse economie.
* De paupers hadden hun armoede aan zichzelf te wijten, door dronkenschap; ontucht; luiheid en goddeloosheid zouden zij zich aan de maatschappij ondermijnen.
* Verlicht bugerschapsideaal: (werd door de verlichte burgers aangeprezen) Ware burgers stelde het algemeen belang voorop, dit was de vaderlandse plicht. Ze waren productief, maatschappelijk betrokken, verdraagzaam, redelijk, beschaafd, godsvruchtig en dus deugdzaam (centrale begrip van verlichting: goede doen, slechte laten)
> Patriotten tegenover Orangisten
- in economische crisis kreeg Willem V en de regenten die hem steunden de schuld van de Patriotten (afkomstig uit de kleine burgerij, stelde belang vaderland voorop, staatsgezinden, eisten gelijke rechten voor katholieke en andere godsdienstige minderheden en democratie:)
* bestuurders moesten aangewezen en in de gaten gehouden worden door burgers. Bestuurders moesten verantwoording afleggen. Vraag: wie kiesrecht? Mannen die aan het verlichte burgerschapsideaal voldeden. Massa van het volk kwam niet in aanmerking.
- Aanhang Oranje: orangisten (prinsgezind, probeerden groepen uit de meestal oranjegezinde volksklasse tegen de patriotten op te zetten.)
1.3 De Franse tijd (1795-1813)
> Patriotten richtten burgermilities op en namen in vele steden de macht over.
- 1787: koning van Pruissen kwam de stadhouder te hulp, Patriotten vluchtten voor het Pruisische leger naar Frankrijk.
- 1789: Franse revolutie brak uit, de revolutionaire burgerij (geestverwanten van de patriotten) kwamen aan de macht, liep uit tot onthoofding koning; het uitroepen van republiek; jarenlange oorlog tussen Frankrijk en rest van Europa. 1795: Frans legers trokken Holland binnen: weinig verzet. Stadhouder vlucht naar Eng.
* Fluwelen revolutie: prinsgezinde regenten droegen macht over zonder geweld. Patriotten veranderden naam in ‘Bataafse Republiek’, want: land was van het ‘Bataafse volk’, zo noemden ze de NL’ers naar een oud Germaanse stam.
Brabant en Limburg werden volwaardige gewesten
Rechten van de Mens en de Burger: lijst van rechten en vrijheden gebaseerd op de ideeën van de Verlichting (naar Frans voorbeeld).
Afschaffing standenmaatschappij, elke burger gelijk voor de wet.
Scheiding kerk en staat, gereformeerde kerk verloor haar voorrechten.
Pas na een jaar kwam een grondwetgevende vergadering. Twee kwesties: 1. Hoe wordt de democratie geregeld en wie krijgt stemrecht? 2. Moeten de gewesten behouden worden of komt er een eenheidsstaat? Veel onenigheid over deze kwesties.
> Frankrijk helpt de voorstanders van de eenheidsstaat met een staatsgreep.
- 1798: eerste grondwet: democratische eenheidsstaat met burgerrechten, alle mannen kregen kiesrecht behalve bedeelden, bedienden en tegenstanders van de nieuwe staat.
* teleurstelling bevolking: democratie bracht verdeeldheid en geen nationaal herstel. Ook verslechterde de handel en nijverheid alleen maar meer door de oorlogstoestand.
> 1799, Napoleon greep macht, riep zichzelf uit tot keizer en begon in 1806 aan verovering Europa.
- Hij beëindigde democratie, hief Bataafse Republiek op en stichtte koninkrijk Holland met Lodewijk als Koning.
* 1810, Holland werd verenigd met Frankrijk, omdat Lodewijk meer de belangen van zijn nieuwe vaderland diende, dan die van zijn broer. Nederlandse dienstplichtigen moesten meevechten in het Franse leger tegen Rusland.
> Natievorming:
- er kwamen nationale eisen voor onderwijs;
- er werd een Nederlandse standaard taal vastgelegd; er kwam een woordenboek met officiële spelling/grammatica.
- Lodewijk stichtte de Koninklijke bibliotheek en het Rijksmuseum.
- er kwam een nationaal ambtenarenapparaat met agentschappen (latere ministeries)
- Er kwam een bureaucratie (alles volgens regels en met papieren en formulieren geregeld) met een nationaal belastingsstelsel; nationale wetboeken; een nationaal postdienst en een nationaal rechtssysteem.
- Het decimale stelsel voor geld, maten en gewichten werd ingevoerd. Alle oude maten en gewichten werden vervangen door meter en gram. Alle soorten geld werd de gulden, die bestond uit 100 centen.
1.4 Het Nederland van koning Willem I
> 1813, Fransen werden uit NL verjaagd door Rusl. En Eng.
- 1815 Congres van Wenen: grote mogendheden legden grenzen in Europa vast.
* NL+België werd Koninkrijk der Nederlanden, als barrière tegen Frankr.
Zoon van de laatste stadhouder kwam als koning Willem I op de troon aan het hoofd van een constitutionele monarchie (koning heeft geen absolute macht, maar is gebonden aan de grondwet). Eenheidsstaat bleef, met Staten-Generaal als parlement máár dat had weinig macht. Hij moest NL+België samensmelten, problemen:
1. Zuidelijk NL was overwegend katholiek en deels, de bovenlaag geheel, Franstalig.
2. handelsbelangen noorden botsten met industriële belangen zuiden.
Gevolg: 1830, Zuiden kwam in opstand en riepen België uit. Dit stimuleerde het NLse nationalisme. (ze zetten zich samen af tegen België en vernederden het Belgische leger)
> 1830: protestants christendom werd gepropagandeerd men werden gestimuleerd tevreden te zijn, en zich aan het werk en gezin te wijden. Men wilde stabiliteit.
> Willem I wilde industrialisatie. (door Napoleontische oorlogen was de economie nl. zeer verslechterd, vooral de nijverheid was slecht) politiek van investeren in: scheepsbouw; textielindustrie; machinebouw; aanleg wegen/kanalen (infrastructuur).
- Gevolg: steden groeien; welvaart nam toe.
- Nieuwe crisis:
* Industrialisatie kwam nauwelijks op gang en was afhankelijk van overheidssteun. Willem I trad af, industrialisatie stopte.
* men was afhankelijk van landbouw, maar landbouwcrisis door schimmel in de aardappel: massale ondervoeding. Boeren vervielen in armoede, arbeiders moesten bedelen.
* Koopkracht daalde en daardoor kwamen zelfstandigen ook in moeilijkheden.
* Cholera-epedimie brak uit, sterftecijfers>geboortecijfers.
* grote armoede, overstromingen, hongersnood, epidemieën, lage levensverwachting, A’dam als ‘graf van Europa’.
* gezinsloonmodel: zoveel mogelijk gezinsleden moesten werken, arbeiders zaten in armoedecyclus: zodra ze kinderen kregen groeide de armoede, als de kinderen ouder waren, nam de armoede af omdat ze kinderen konden werken, als de arbeiders op hun oude dag niet meer konden werken vervielen ze weer in armoede.
Extra: een verwaarloosde revolutie
2.1 De schoolwet van 1806
> NL had in verhouding tot andere landen weinig alfabetisme, er was in de 17e eeuw nl. al lager onderwijs, NL vond dit belangrijk i.v.m.:
- sterk ontwikkelde (handels) economie, waarin lezen/rekenen erg belangrijk was
- Calvinisme: gereformeerden moesten de bijbel kunnen lezen (i.t.t. R-Katholieken)
> Ook bij onderwijs waren verschillen tussen gewesten, in leerstof etc. Ook niveau onderwijzers verschilden, ze hadden geen speciale opleiding nodig, bestonden uit eenmansbedrijfjes en leefden van schoolgeld. Op platteland konden onderwijzers soms zelf nauwelijks lezen, maar deden ze het erbij, naast werkzaamheden als bijv. grafdelver.
> ook zie je de standenmaatschappij erin terug:
- Hoogste kringen: kinderen werden thuis onderwezen door gouverneur/gouvernante. – Particuliere school, werd betaald door ouders
- Openbare scholen, van de overheid. (stadsscholen en dorpsschooltjes)
- Stedelijke en kerkelijke armenscholen: de kerk betaalde voor arme kinderen.
> Voor de laatste twee beslisten dominees voor de benoeming van onderwijzers, alle onderwijzers moesten lid zijn van de gereformeerde kerk en dit geloof bevorderen. - Paeperij (scheldnaam voor Katholicisme) was verboden.
* Praktijk was anders: op particuliere scholen was weinig controle, daarom konden welgestelde katholieke kinderen naar een katholieke leraar. Bovendien waren er stadbesturen die tegen betaling katholieke particuliere scholen toestonden.
> Hoofdelijk onderwijs: geen uitleg, alles uit het hoofd leren. Elk kind leerde op zijn eigen tempo voor zichzelf en werd om de beurt door de meester overhoord.
- Klaslokalen waren 1 grote chaos: alle leeftijden/niveaus door elkaar; overvol; soms hield een onderwijzer in dezelfde ruimte ook nog vee; iedereen leerde hardop (als ze al leerden).
* Lijfstraffen met roede/plak waren om de orde te handhaven. Of ten schande gezet worden met bijv. ezelsoren.
Tijdens verlichting groeide de kritiek op het onderwijs: ze wilden andere methodes.
Vb. John Locke: tabula rasa= onbeschreven blad dat door de omgeving gevormd moet worden: door goed onderwijs. Men moest gebruik maken van hun natuurlijke nieuwsgierigheid. Niet het kwade straffen maar het goede belonen. Kennis was deugd.
2.2 De schoolwet van 1806
> Kritiek op het onderwijs tijdens de verlichting:
- leslokalen waren donker, onhygiënisch; slecht opgeleide onderwijzers;
- hoofdelijk onderwijs leidde tot het werktuigelijk opdreunen van o.a. psalmen en niet tot ontwikkeling van inzicht/denkvermogen;
- er werd niet aangesloten op de belangstelling van het kind;
- lijfstraffen waren niet pedagogisch, maar meestal uit woede
> 1780, Hiëronymus van Alphen – Kleine gedigten voor kinderen: 1e kinderboek met in kinderlijke taal het beschrijven van de deugden die van hen verlangd werden.
> Hendrik Wester (Groningse schoolmeester) schreef schoolboeken speciaal voor kinderen en gaf als 1 van de eersten klassikaal les.
> Waarom hervorming van het onderwijs van nationaal belang was:
- volkskracht herstellen, het vaderland er weer bovenop helpen;
- volksverlichting mogelijk maken, moreel verval tegengaan, christelijke deugdzaamheid stimuleren, burgerschap en vaderlandsliefde bevorderen.
> Het Nut (Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen) had grote aanhang en zette zich in voor volksonderwijs, met name onder de arme mensen. Tijdens de bataafse republiek kreeg ze de vrijheid om een onderwijsplan te maken: dit werd de basis van een wet die een halve eeuw lang het onderwijs regelde.
- Agent (minister) van Nationale Opvoeding van der Palm bracht 2 schoolwetten tot stand, maar verdwenen weer door politieke onrust.
> Schoolwet van 1806: ontstond na opheffing democratie door stabiel nationaal bestuur
- doel: onder controle overheid brengen, democratiseren, moderniseren onderwijs
* democratiseren (proberen zoveel mogelijk kinderen uit lagere milieus naar school te laten gaan) lukte niet, want onderwijs was niet gratis en er was geen leerplicht.
- Er veranderde niets in het schoolaanbod: n
* openbaar onderwijs (scholen werden betaald door lokale overheid/kerk)
* bijzonder onderwijs (particuliere scholen die financieel zelfstandig waren).
* Ook de armenscholen bleven bestaan. Arm en rijk was gescheiden, behalve op de dorpsscholen waar de rijken wel vooraan zaten.
- Wat wel veranderde was de inhoud van ál het onderwijs en de methode. Alle scholen werden hierop gecontroleerd door de nationale inspectie.
* er kwamen eisen voor de schoolgebouwen, leerstof, leermiddelen, inkomen meesters
* hoofdelijk onderwijs werd afgeschaft, leraren moesten klassikaal lesgeven, leerlingen moesten ingedeeld worden in groepen op grond van hun niveau.
* lijfstraffen werden afgeschaft, er kwam een systeem van belonen en straffen
* er mocht geen onderwijs meer gegeven worden in de kerkelijke leer. Onderwijs moest verlicht en algemeen christelijk zijn.
2.3 Opzieners en onderwijzers
> Onderwijs viel onder ministerie van Binnenlandse zaken (Agentschap van Nationale Opvoeding was al opgeheven).
> Topambtenaar Adriaan van den Ende (rechterhand van der Palm) maakte schoolwet
- hij was drijvende kracht achter onderwijsvernieuwing, was 28 jaar hoofdinspecteur
* verzet tegen nieuw onderwijs door ouders en onderwijzers die zich vasthielden aan hoofdelijk onderwijs + lokale bestuurders die zelfstandigheid wilde behouden. In 1813 nam verzet af, omdat Oranje de eenheidsstaat en onderwijsvernieuwing steunde.
> Schoolopzieners (meestal verlichte dominees, waardoor het onderwijs duidelijk protestants werd i.p.v. algemeen christelijk) moesten 2 keer per jaar iedere school controleren en er een verslag over schrijven.
- provincies werden verdeeld in districten met ieder eigen schoolopziener voor het nationaal toezicht op:
* goede kwaliteit onderwijs en schoolgebouw; lichte, ruime lokalen; goede schoolboeken; godsdienst moest verbannen zijn.
- opzieners moesten onderwijzersexamens afnemen (er waren 4 rangen, met examens konden onderwijzers een hogere rang bereiken, waardoor ze beter konden verdienen);
- Opzieners organiseerden regionale studieclubjes van 10/12 man, ervaringen werden uitgewisseld; pedagogische literatuur werd behandeld en er werd ze geleerd dat ze een goede voorbeeldfunctie moesten zijn.
- gemeenten moesten de onderwijzers betalen, maar dit was vaak te weinig waardoor ze baantjes erbij moesten nemen. (dit ging ten kostte van het onderwijs, dus het werd later verboden).
> Het Nut droeg ook bij:
- zij zette zich in voor hogere salarissen
- richtte (al voor de onderwijswetten) ‘kweekscholen’ op, als onderwijs voor leraren.
- richtte modelscholen: lagere scholen met een voorbeeldfunctie.
- ontwikkelde leer- en leesboekjes, liedbundels en lesmateriaal.
2.4 Van kind tot brave burger
> 19e eeuw: onderwijs erg verbeterd. Vooral klassikaal les, leerlingen verdeeld in 3 klassen, examen om in nieuwe klas te komen. Alle klassen wel in 1 klaslokaal. Pas later kwamen er meerdere klaslokalen. Geordend onderwijs. Té veel leerlingen per onderwijzer
- Het hoofdelijk onderwijs hield op sommige plekken stand door verzet van ouders, onderwijzers, lokale besturen.
> Nationale richtlijnen voor het onderwijs (middel voor natievorming, omdat het de communicatie tussen standen en regio’s bevorderden) :
- alleen boeken van de officiële landelijke schoolboekenlijst
- met name lezen, ook schrijven, spreekvaardigheid (verplicht in Algemeen Beschaafd Nederlands met een nationale spelling), rekenen, kennis van de wereld, natuur, vaderlandse geschiedenis (nationalisme, nationalistische helden).
- onderwijs was erg moralistisch: opvoeding tot maatschappelijke en christelijke deugden met als belangrijkste deugden: gehoorzaamheid en vertrouwen (aan de overheid) onderwerping, eerbied, vertrouwen, liefde voor de ouders, liefde en dankbaarheid voor ieder die je helpt, algemene welwillendheid, hulpvaardigheid, bescheidenheid, eerlijkheid, verlangen naar welzijn. Kinderen moesten tevreden en gehoorzame burgers worden.
- onderwijs bleef gericht op protestantse geloof.
- nog niet alle kinderen gingen naar school, want:
* ook al was het gratis, armen zagen het nut er niet in, wilden dat hun kinderen werkten.
* In plattelandsgebieden kwam absoluut schoolverzuim voor en relatief schoolverzuim (’s zomers werkten de kinderen op het land en ’s winters gingen ze naar school)
* Sommigen gingen een paar jaar naar school, maar werden er dan afgehaald om te werken of te helpen in het huishouden.
3.
J.J. Cremer schreef over slechte situatie in fabrieken voor kinderen. Fabrieksarbeiders moesten wel kinderen aannemen, want met oudere arbeiders konden ze de concurrentie niet meer bijhouden. Overheid moest kinderarbeid in fabrieken afschaffen: gebeurde ook.
3.1 Het liberale tijdperk
> Liberalen: zij waren tégen autoritaire regeringstelsels en wilden Parlementair stelsel (burgerij kiest machthebbende volksvertegenwoordigers). Vrijheid van individu centraal (verlichtingsidee), want zonder knellende banden kon het zich beter ontplooien.
- Oorzak Nederlands liberalisme: Willem I had het land bijna failliet gemaakt door ongecontroleerde staatsuitgaven.
- 1848: revoluties in Europa braken uit, burgers eisten politieke zeggenschap.
> Willem II wilde revolutie in NL voorkomen: vroeg Thorbecke de grondwet te hervormen
* grondwet van 1848 bevatte liberale principes: vrijheid van drukpers/vereniging/ vergadering, NL wordt constitutionele monarchie (parlement; 1e kamer gekozen door provinciale staten i.p.v. koning; 2e kamer, gekozen door burgers, kreeg echte macht; ministers werden verantwoordelijk, ook voor de daden van de koning, i.p.v. koning zelf en moesten tegenover parlement het beleid v.d. regering verantwoorden)
> Censuskiesrecht: de kiezer moest bepaalde belastingsom betaald hebben (5/6% mannelijk volk uit de gegoede burgerij). Arbeiders mochten niet stemmen, maar werden wel als belangrijk in de maatschappij gezien.
- Liberale burgerschapsideaal: economisch onafhankelijke, zelfstandig en rationeel denkende burger. Liberalen vonden later dat dié burgers kiesrecht moesten hebben.
> Vrije debat: niet richten op groeps- en partijbelang, maar naar eigen inzicht.
> Nachtwakersstaat: staat zorgde voor ruimte en veiligheid. Grijpt verder nauwelijks in. Gaat om particulier initiatief. Welzijn rustte op burgers/orde van het gezin.
3.2 De liberale schoolwetten
> 1798, godsdienstvrijheid, kerk en staat gescheiden. Onderwijs: algemeen christelijk
- Niet iedereen was hier blij mee: joden, orthodoxen, gereformeerden, katholieken
* zwaar gereformeerden waren tegen Hervormde kerk (1813, protestants) en stichtten illegaal eigen kerkjes/schooltjes. Ze kregen boetes/gevangenisstraffen.
> Komst Liberalen: vrijheid van onderwijs: recht om eigen school te kiezen/op te richten
- Thorbecke vond: overheid niet bemoeien met onderwijs = alleen bijzondere scholen
* protest onderwijzersbond, Hervormde kerk, Nut: vrijheid zou natie in gevaar brengen
* mening liberalen ook over verdeeld, openbaar onderwijs bleef maar het geven van onderwijs was, onder bepaalde voorwaarden, vrij.
> Schoolwet van 1857:
- liet oprichting van confessionele (aan een geloofsleer gebonden) scholen vrij. (wet kwam, omdat in praktijk scholen nog niet écht vrij waren).
* valkuil: confessionele scholen kregen geen subsidie, was daarom te duur terwijl openbaar onderwijs juist goedkoper/gratis gemaakt werd.
- leerstof werd vastgelegd en verplichtte vakken werden uitgebreid
* lezen, schrijven, NLse taal, rekenen, aardrijkskunde, vaderlandse geschiedenis, kennis der natuur, vormleer, meetkundig tekenen, zingen.
- kwaliteitseisen gebouwen/onderwijzers omhoog. Onderwijzers meer verdienen, max. 70 leerlingen per onderwijzer.
- minder moralistisch, meer praktijkgericht: niet tevreden zijn met plaats in maatschappij, maar door onderwijs verheffen boven je sociale milieu.
> Schoolwet van 1878: door Koppello. Liberalen vonden dat goed onderwijs belangrijkste was om de maatschappij te verbeteren. Er kwamen hogere eisen aan opleiding onderwijzers, verhoging salarissen, max. 40 leerlingen per onderwijzer. Nieuw vak: nuttig handwerken om het naar school gaan van meisjes te bevorderen. Ze mochten dan zelfgemaakte kledingstukken mee naar huis nemen.
- onderwijs werd duurder: overheid ging 30% betalen i.p.v. gemeente. Voorwaarde: onderwijs moest écht godsdienstneutraal zijn.
3.3 Kinderarbeid
> 19e eeuw: gezinnen huurden zich als geheel (kinderen v.a. 9/10 jr.) en werkten in landbouw, turfwinning (belangrijkste energiebron NL), steenbakkerij, textielindustrie
- nieuwe bedrijfstakken voor kinderen 1870: bietsuikerfabrieken, sigarenmakerijen
- werkdagen van gemm. 10/12 h. (soms zelfs 16h)
- soms school combineren met werk: landbouw = zomer: werk, winter: school.
> door industrialisatie nam kinderarbeid toe (goedkoper) maar ook af (men wilde geschoolde, betrouwbare arbeiders).
- door industrialisatie ging men het probleem van kinderarbeid zien, eerst vond men het goed dat paupers en hun kinderen aan het werk werden gezet, maar met stoomfabrieken kwamen protesten, het was ongezond, geestdodend, eentonig en gevaarlijk én het hield de kinderen van school.
3.4 Het Kinderwetje van Van Houten
> Protest over kinderarbeid door:
- 1850, Meeste fabrikanten wilden wettelijke maatregelen tegen kinderarbeid,argument:
* vóór: ondermijnde lichamelijke/verstandelijke ontwikkeling kinderen: ook economisch slecht want in moderne technologie waren geschoolde/gezonde krachten nodig.
* tégen: probleem zou niet zo groot zijn, ouders hadden inkomen kinderen nodig, fabrikanten zouden bij sommige werkzaamheden van kinderen afhankelijk zijn en ze wilden geen staatsbemoeienis.
- Liberalen ook tegen kinderarbeid: kinderen konden niet voor zichzelf opkomen en waren de dupe van vrijheid van ondernemers.
- Geneeskundigen, vb. de arts Coronel waarschuwde voor de gevolgen kinderarbeid
* wevers: ademden vezels in, werkten in slechte houding in vochtige ruimtes.
* diamantbewerkers: werden blind, stierven aan loodvergiftiging/longtering. (max. 26 jr.)
- onderwijzers, vb. Lalleman schreef artikel ‘Slavernij in NL’: kinderarbeid slecht voor onderwijs. Het Nut en het Nederlands Schoolverbond sloten zich hierbij aan.
* Ze vroegen om arbeidsverbod in fabrieken/werkplaatsen voor kinderen tot 12 jr.
> Overheid: afschaffing kinderarbeid alleen mogelijk met leerplicht (wat onmogelijk was), anders zouden de arme kinderen op straat gaan bedelen en rondzwerven.
- 1871, van Houten (liberaal) zag in dat 2e kamer moest ingrijpen
- 1873, van Houten had zijn wetsvoorstel af en vroeg om algeheel verbod om kinderen onder 12 jr. in dienst te nemen. Gemeenten mochten leerplicht instellen voor kinderen 8-12 jr. Protest kamerleden:
* men mocht niet ingrijpen op gezinsleven en kon huiselijke en persoonlijke diensten (huisnijverheid etc.) niet verbieden.
* Landbouw zou niet zonder kinderarbeid kunnen en dat werk was niet zo slecht.
* Leerplicht was inbreuk op recht ouders
- 1874, De kinderwet van Van Houten: (van het voorstel bleef weinig over) verbood het in dienst nemen van kinderen onder 12 jr. in fabrieken/werkplaatsen.
* Er veranderde amper iets: kinderen bleven werken in huisnijverheid, landbouw en traditionele bedrijven als steenbakkerijen. Er was te weinig controle. Kinderen mochten mee als hulpje van ouders, als ze maar niet in dienst genomen werden.
* 1886, Parlementaire enquête: onderzoek naar werking Kinderwet en algemene toestanden fabrieken. Conclusie: kinderarbeid was niet afgenomen, schoolbezoek niet toegenomen. Werkomstandigheden fabrieken waren nog steeds ernstig. Gevolg:
1889, Arbeiderswet: verbood nachtarbeid voor vrouwen en 12-16 jarigen (die werk kinderen hadden overgenomen) en max. werkdagen van 11 uur. Er kwam landelijke arbeidsinspectie. Maar kinderarbeid in landbouw/huisnijverheid bleef.
Extra: Liberalisme als zegen voor de arbeiders
4.1 Economische expansie
> Industrialisatie 1865-1914, economische groei, modernisering, massaproductie.
- 1891: Philips brak door met de gloeilamp; Unilever en Albert Heijn ontstonden.
- uitbreiding transportsector: 1860, aanleg spoorwegennet en kanalen
- 1890, stoomschip vervangt zeilschip
- 1880, Landbouwcrisis: door transportmogelijkheden kwam er goedkoop Amerikaans graan/vlees, de prijzen van deze producten kelderden en het platteland werd armoedig
* 1895, Landbouw komt weer tot bloei: boeren richtten coöperative banken/ zuivelfabrieken op, gingen kunstmest en glazen kassen gebruiken en kochten veevoer.
> Enorme bevolkingsgroei (2miljoen in 1870, 7miljoen in 1920) Oorzaken:
- sterk verbeterde gezondheidstoestand (hygiëne door aanleg waterleiding en riolering)
- honger en ondervoeding waren verdwenen
- medische zorg/kennis nam toe, daarom stierven er veel minder mensen
> Steden breidden zich uit: door landbouwcrisis trokken alle landbouwers naar stad je kreeg een geürbaniseerde samenleving (groot deel inwoners woont in steden). Gevolg:
- standverschillen vervaagden en sociale mobiliteit (mogelijkheid om betere plaats in samenleving te krijgen) groeide. Er ontstond een snel groeiende nieuwe middenklasse (kantoorbediende, boekhouders, ambtenaren, onderwijzers etc.) en een stedelijke arbeidersklasse. Gegoede burgerij werd aangevuld met academici (artsen e.a. professionals).
* werkloosheid, voedselprijzen daalden; welvaart, inkomens stegen. Arbeiders niet meer in armoede, vrouwen en kinderen hoefden niet meer te werken. Het gezinsloonmodel maakte plaats voor kostwinnersmodel (vrouw:huishouden; man:werk ; kinderen:school)
4.2 De sociale kwestie
> 3 politieke kwesties:
- schoolstrijd: mag overheid het bijzonder onderwijs betalen, moet er leerplicht komen?
- kiesrechtkwestie: wie mogen er stemmen?
- sociale kwestie: armoede en slechte werk- en leefomstandigheden van arbeiders
* verbanden: door beter onderwijs krijgt men kiesrecht en wordt de sociale kwestie, die voor het schoolverzuim zorgde, opgelost. Ook gingen de kiesrechtkwestie en de sociale kwestie beide om vraag of liberalen oude principes over plaats arbeiders konden houden.
Tweedeling liberalen: Progressief liberalen (links liberalen) wilden overheidsingrijpen, leerplicht, sociale wetgeving en uitbreiding kiesrecht. Herenliberalisme stonden hier als conservatieven tegenover.
> Oorzaken van de sociale kwestie:
- verhoudingen arbeider - werkgever werden onpersoonlijker. Eerst werkten patroons mee, daarom was er een verbondenheid. Nu waren er opzichters die alleen keken of er goed gewerkt werd. Er waren strenge regels; vastgelegde werktijden. Overtredingen werden gestraft met boetes.
- niet iedereen had meteen wat aan de welvaart, met name traditionele ambachtslieden die vervangen werden door mechanisatie.
- economische groei was geen stijgende lijn, er waren regelmatig crisissen met massale werkloosheid. Arbeiders werden in crisis ontslagen of kregen sterke loonsverlaging.
- nóg meer arbeiders kwamen door landbouwcrisis en moesten in vochtige kelders wonen
- sterftecijfers daalden, gezinsomvang groeide, sterkere armoedecyclus.
* sociale kwestie veroorzaakte onrust: stakingen, hongermarsen en opstootjes
1886, Palingoproer: uitbarsting Amsterdam, bij volksvermaak ‘Palingtrekken’ braken rellen uit die door politie werden neergeslagen, 26 doden. Liberalen wilden iets doen.
> sociale besef ontstond na parlementaire enquête: burgerij ontdekte dat de socialisten gelijk hadden met hun aanklacht tegen maatschappij, leidde tot
- Arbeiderswet, 1889;
- sociale wetten van links-liberale kabinet Pierson-Goeman Borgesius: ongevallenwet (uitkering bij arbeidsongeschiktheid), woningwet (stelde kwaliteitseisen aan woningen en liet arbeiderswoningen bouwen), leerplichtwet, kinderwetten (beschermden kinderen tegen verwaarlozing/mishandeling).
- Burgerlijke beschavingsoffensief: burgerij ging zich met leven pauper en losse/ongeschoolde arbeiders bemoeien om hen een burgerlijke leefstijl bij te brengen. (mannen moesten driften beheersen, drank laten staan, arbeidzaam en huiselijk leven. Vrouwen moesten huishouden doen, voor netheid/hygiëne zorgen, zuinig zijn en een warme sfeer creëren.) Liefdadigheidsverenigingen: steun in ruil voor goed gedrag.
4.3 De Kiesrechtkwestie
> Productieve deugd: zelfstandig denkende burgers moesten op grond van prestaties waard zijn om te stemmen, werd afgemeten aan inkomen. (censuskiesrecht)
- 1869, Van Houten (links-liberaal) wilde belastingscriterium aanpassen: ieder met productieve bijdrage aan maatschappij, die zichzelf+gezin onderhield: kiesrecht.
* 1871, links-liberale arbeidersorganisatie ANWV (Algemeen Nederlandse Werklieden Verbond) steunde hem.
- 1880, Kiesrechtbeweging met kiesrechtdemonstraties ontstonden tijdens landbouwcrisis
* 1887, Caoutchouc-artikel: (caoutchouc = rubber, artikel was ‘rekbaar’) kiesrecht voor volwassen mannen met ‘kentekenen van maatschappelijke welstand en geschiktheid’.
gemeentes bepaalde criterium van die ‘kentekenen’. Opkomst verdubbelde, 24%.
> Verdeling meningen liberalen over kiesrechtkwestie.
- links-liberalen: algemeen kiesrecht onvermijdelijk, was oplossing voor sociale kwestie. Lagere bevolking moest gezien worden als volwaardige leden samenleving. Als liberalen snel kiesrecht uitbreidden, konden ze voorkomen dat alle arbeiders socialistisch werden. Bovendien was het nodig voor beter beleid: doordat alleen de gegoede burgerij stemde, konden er geen sociale wetten of belastingsverhogingen voor hogere inkomens komen.
- conservatieve liberalen: gevaarlijk om paupers die geen belasting betaalden mee te laten beslissen over het besteden ervan. Bovendien zou ‘heffe des volks’ het vor het zeggen krijgen en zou de politiek door de lagere bevolking geleid worden. Agressie en haat tegen de rijken zouden dan ruim baan krijgen.
* 1885, conservatieve liberalen stappen op nadat minister Tak van Poortvliet voorstelde kiesrecht uit te breiden tot alle volwassen mannen behalve bedeelden en analfabeten.
- 1894, verkiezing, in teken van kieswetvoorstel. Voorstanders kregen net niet genoeg stemmen. Van Houten werd minister, slaagde erin kieswet door te voeren, waarin de criteria van welstand/bekwaamheid zo werden vastgelegd, dat opkomst verdubbelde.
- 1901, splitsing voorstanders algemeen kiesrecht van liberale Unie: einde van halve eeuw liberale overheersing in NL.
4.4 Het liberalisme uitgedaagd
> Domela Nieuwenhuis, leider socialisme voor algemeen kiesrecht, haat tegen rijken.
- 1887, ze werd 1e socialist in de 2e kamer, had nog weinig inspraak.
> 1896, SDAP (sociaal democratische arbeiders partij) kwam met 3 zetels in de kamer en kreeg meer inspraak. 1913 kregen ze zelf 18 van de 100 zetels.
- na invoering algemeen kiesrecht bleek dat socialisme niet won, maar de confessionelen kregen meerderheid: veel arbeiders waren kerkelijk en dus verbonden met confessionele
* 1870, grote concurrent liberalen: confessionelen. Twee varianten: orthodox-protestants en katholiek. Waren altijd aartsvijanden maar door schoolstrijd werkten ze samen:
ze wilden bijzondere scholen en eigen organisatie en waren tegen de vrijzinnige dominees in de hervormde kerk, de ‘burgerheren’.
> 1886, veel rechtzinnige dominees braken met de hervormde kerk o.l.v. Abraham Kuyper. Hij stichtte gereformeerde kerk.
- Kuyper was eerst vrijzinnig (Jezus is voorbeeldig mens, geen wondergeloof) maar hij merkte dat hij vervreemd was van het dorpsgeloof en besloot zich in te zetten voor de ‘kleine luyden’. Hij stichtte: landelijk dagblad, vrije universiteit, Anti-revolutionaire Partij en was voorzitter ASWV (Anti-School-wetverbond, massabeweging tegen voortrekken openbaar onderwijs).
* antirevolutionairen keerden zich tegen de revolutie, de verlichte mentaliteit om uit te gaan van de mens, niet van gehoorzaamheid aan God als norm. ARP was 1e politieke organisatie die dit predikte. Aanhang was vooral lagere middenklasse.
kiesrechtuitbreiding in 1887 en 1896. ARP profiteerde. Na 1888 verdreven ze liberalen uit regering. 1901: Kuyper werd Minister president.
* Kuyper legde basis verzuiling: (leer van soevereiniteit in kringen) volgens heb speelde leven zich af in kringen (onderwijs, gezin, kerk, bedrijfsleven, staat). Gezag kwam van God, kringen stonden dus naast elkaar, mochten elkaar niet overheersen.
protestantchristenen richtten organisaties, scholen, vakbonden, kranten, jeugdverenigingen op. Zo ontwikkelden ze een groepsidentiteit, een volksdeel. Dit deed zich ook voor bij de socialisten en de katholieken. Ze zonderden zich af in een ‘zuil’.
~ Katholieken werkten eerst nog samen met liberalen, veranderde door schoolstrijd en de paus die het liberalisme antigodsdienstige beweging noemde.
Extra: Waar komt de beschaving vandaan?
5.
Goeman Borgesius en de ‘paardenpolitiek’. In 1900 zou de 2e kamer stemmen over zijn wetsvoorstel om leerplicht van 6-12 jr. in te voeren. Het dreigde erop 50-50 te worden (liberalen voor, confessionelen en socialisten tegen). Antirevolutionair Schimmelpenninck viel van zijn paard en kwam daardoor niet opdagen. Zo werd leerplicht doorgevoerd met 50-49.
5.1 De schoolstrijd
> Groen van Prinsterer: wilde 3 soorten openbare scholen: katholiek/joods/protestants.
- meerderheid 2e kamer vond dat onderwijs juist eenheid moest vormen in het godsdienst verdeelde Nederland. Het moest geloven samenbrengen, niet scheiden. Bijzonder onderwijs kreeg ook geen subsidie, maar confessionele scholen werden toch druk bezocht. Liberalen keerden zich tegen het bijzonder onderwijs.
* Kuyper vond het belachelijk dat bijzonder onderwijs geen subsidie kreeg. Dankzij het bijzonder onderwijs was de overheid minder geld kwijt aan openbaar onderwijs, dat zouden de bijzondere scholen moeten krijgen.
* Ook katholieken keerden zich ook tegen het openbaar onderwijs en richtten scholen op
> Schoolwet van 1878: kwaliteitseisen (gelden ook bijzonder onderwijs) geld van rijksoverheid voor openbaar onderwijs = nog meer confessioneel verzet.
- Katholieken+ antirevolutionairen gingen samenwerken, handtekeningen verzamelen.
- Bijzonder onderwijs bleef groeien, 1/3 kinderen ging naar katholiek/protestantse school
> Liberalen wilden kiesrechtuitbreiding, hadden confessionelen nodig voor een tweederde meerderheid. Confessionelen wilden alleen helpen als ze subsidiëring van bijzonder onderwijs kregen. Liberalen gingen akkoord.
- 1e verkiezingen met kiesrechtuitbreiding leverden confessioneel kabinet op
* 1889, schoolwet: verplichtte openbare scholen schoolgeld te heffen en kende bijzondere scholen subsidie toe (vergoedde 30% van hun kosten)
openbare scholen bleven in voordeel: kregen nl. ook vergoeding van gemeente
> 40% v.d. kinderen gingen al naar bijzondere scholen. Liberalen zouden schoolstrijd niet meer kunnen winnen, ze hadden sociaal-democraten ook niet aan hun zijde.
- 1917, historisch compromis: liberalen, confessionelen, sociaal-democraten sloten compromis en beëindigde kiesrechtkwestie/schoolstrijd. Er kwam een algemeen kiesrecht voor mannen in ruil voor financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs (onderwijspacificatie). Er was nu een echte Parlementaire democratie.
5.2 De lange weg naar leerplicht
> Argument confessionelen tegen leerplicht 1880: bijzonder en openbaar onderwijs was nog niet financieel gelijkgesteld + niet genoeg bijzondere scholen. Bovendien schond het ‘heilig natuurrecht’: ging tegen door God gegeven ouderlijk gezag in.
> Argument sociaal-democraten tegen leerplicht: herinvoering verplicht schoolgeld 1889 had school voor arbeiders te duur gemaakt.
- ze wilden alleen wetsvoorstel steunen als arbeiders vergoeding inkomensverlies kregen door gratis schoolvoeding en schoolkleding.
> uiteindelijk kwam de wet op de leerplicht met 50-49 stemmen. Gemeenten moesten controleren, overtreders straffen. In landbouwgebieden gold ‘landbouwverlof’ van max. 6 weken (tussen 1 sept-15 okt. mochten kinderen wegblijven)
> Oorzaken daling van 30% naar 9% absoluut verzuim 6-12 jarigen tussen 1860-1900:
- tot 1889 boden veel gemeenten gratis onderwijs aan
- v.a. 1878 gold leerplicht voor bedeelden
- steeds meer werkgevers wilden lezend/schrijvend/rekenend personeel
- door industrialisatie/modernisering economie was er minder behoefte aan kinderarbeid
- door stijgende inkomens hadden arbeiders inkomen van hun kinderen minder nodig
- meisjes kregen na 1878 nuttige handwerken op school, leerden vaardigheden voor huishouden en mochten gebreide kleren etc. mee naar huis nemen.
- schoolstrijd pakte goed uit. Door uitbreiding bijzonder onderwijs lieten gelovigen hun kinderen naar school gaan.
- Gemeenten, het Nut, onderwijzersorganisaties, verenigingen voor volksonderwijs stimuleerden bezoek aan scholen openbaar onderwijs.
> Veranderingen invoering leerplichtwet:
- Vooral bij meisjes en oudere kinderen nam verzuim af.
- Bij kleine kinderen nam het enigszins toe. (door meer oudere kinderen was er minder plaats voor jongere kinderen)
- Minder aanmeldingen vervolgonderwijs, oudere kinderen namen namelijk werk van jongeren kinderen over
- Met name op platteland werd het relatieve schoolverzuim beperkt (in zomer ook school)
5.3 Van eindstation tot voorportaal
> Groei schoolbezoek. Schoolwet 1878 eiste kleinere klassen, dat konden scholen niet aan, hierdoor ontstonden wachtlijsten bij armenscholen. 6-Jarigen konden niet meteen naar school. Ook te kort aan onderwijzers. Rijkskweekscholen en rijksnormaalopleidingen (voor hulponderwijzers) namen massaal toe. Onderwijzeressen namen toe (10%50%).
> HBS (Hogere Burgerschool, ontstond door nieuwe wet Thorbecke) werd gesubsidieerd i.t.t. Gymnasium voor de elite.
- HBS was voor nuttige vakken: mechanica, handelswetenschappen en staatsinrichting.
- Gymnasium was vooral Latijn en Grieks.
> Moralisme in onderwijs verdween. Het ging om het leren lezen, niet om de opvoedkundige inhoud. Er kwamen ‘leerleesboekjes’ om te leren lezen en tegelijkertijd bijv. over aardrijkskunde, geschiedenis en kennis der natuur te leren.
- Aanschouwelijk onderwijs: leren met zintuigen door voelen, ruiken, zien, proeven etc.
* Wolters en Noordhoff kwam met schoollandkaarten, geschikt voor klassikaal onderwijs
* Kunstenaar van Isings tekende grote gebeurtenissen uit de vaderlandse geschiedenis op wandkaarten.
* 1908, ‘leesplankje van Hoogeveen’: rij woorden met alle Nederlandse klanken in zuiverste vorm (aap, noot mies etc.) met tekeningen van Jetses (ook van Ot en Sien).
* er kwamen schriftjes en inktpennen i.p.v. lei en griffel.
> Analfabetisme was in 1900 zo goed als verdwenen
5.4 De lespraktijk ter discussie
> 1901, slaan werd wettelijk verboden. Meesters en juffen waren zeer streng.
> aanschouwelijk onderwijs was kijken, luisteren, nazeggen, herhalen. De zaakvakken (geschiedenis, aardrijkskunde etc.) waren het uit het hoofd leren van feiten en rijtjes.
- Jan Ligthart, onderwijzer en hoofd van armenschool, keerde zich tegen dit onderwijs: * NIET:
autoritair gezag (militaire commandant);
onderwijs had te dorre kennis volgens hem;
Uit het hoofd leren hielp natuurlijke belangstelling kind om zeep;
Vormleer (bouwtekeningen begrijpen en veranderen) bleven te beperkt bij lijntekenen.
* WEL:
Onderwijzers moesten oudere vriend zijn;
kinderen moesten leren door zelf te doen;
aangeboden kennis moest aansluiten op hun belevingswereld;
Kinderen moesten kennis maken met het leven buiten school (wandeling in natuur, bezoek aan fabriek);
Voorwerpen in elkaar zetten en uit elkaar halen; Handarbeid als vak.
Leermethodes als leesplankje van Hoogeveen en Ot en Sien.
> Meningsverschillen tussen protestanten en katholieken over inhoud van onderwijs:
- Geschiedenis: de 80-jarige oorlog tegen Spanje. Protestanten en liberalen zagen dit als nationale bevrijdingsstrijd én gevecht tegen katholieke onderdrukking.
- Schoolboeken gingen vaak over protestantse helden, geuzen (strijders, tegen Philips II)
Katholieken werden neergezet als Spaansgezind/verraders van de goede zaak. Katholieken zagen de geuzen als woestelingen die luisterden naar de stem van de satan en gruweldaden bedreven.
- Openbare en protestantse scholen zongen liederen over de strijd met Spanje. Wilhelmus werd populair en werd uiteindelijk nationale hymne in 1932.
- 1 april 1872: herdenking Den Briel die 300 jr. ervoor door de geuzen was ingenomen. Katholieken en protestanten gingen hierover met elkaar op de vuist.
> Maar: Huis van Oranje werd steeds populairder. Katholieken verzoenden zich en gingen zichzelf als volwaardige goede vaderlanders zien.
REACTIES
1 seconde geleden