1. Nederland 1780-1848
Republiek der Zeven Verenigden Nederlanden:
o Een republiek zonder vorst
o Statenbond(Alleen voor buitenlandse politiek en defensie geen eigen zeggenschap)
o Grote verschillen vooral: bestuur, taal, geloof en handelspraktijk.
o Overijssel en Gelderland adel aan de top, Holland en zeeland de stedelijke bovenlaag.
o Generaliteitslanden: Noord-Brabant, Zeeuwsvlaanderen en Limburg. Geen eigen bestuur, waren veroverd. Bestuurd door de statengeneraal.
o Samen gevochten tegen Spanje, en de stadhouders van Oranje gaven een verbondenheid.
o Alleen leden van de gereformeerde kerk mochten bestuursposities innemen. Katholieken werden 2e rang.
o Standenmaatschappij: Door de afkomst bij een bepaalde stand.
- Gegoede burgerij(grote ondernemers, professoren, advocaten en zelfstandig grondbezitters) Zij verdeel de hoge bestuursfunctie(regenten). 10% v/d bevolking
- Kleine burgerij(kleine ondernemers, gegoede ambachtslieden en veel boeren). 25 % v/d bevolking.
- Volksklasse(geschoolde werklieden, vaste en losse arbeiders, dienstpersoneel, kleine boeren en landarbeiders) Samen met de bedeelden 60/70 % v/d bevolking.
- Bedeelden(leefden van de bedeling van de overheid of kerkelijke instellingen)
Economie
Gouden Eeuw
18e Eeuw achteruitgang, centralisatie bestuur.
Niet meer geïnvesteerd in nijverheid, bevolking verarmde in de dichtbevolkte steden.
Door Napoleon geen handel meer met Engeland, en Engeland veroverde alle Nederlandse koloniën.
Na 1,5 eeuw op handel en nijverheid nu op landbouw
Paupers=Armen, werden als bedreiging voor de samenleving gezien omdat:
- Kunnen in opstand komen tegen armoede
- Hun levenstijl was angstaanjagend
Patriotten en verlichting
Verlichting: Het eigen verstand en niet het geloof. Ook wel rationalisme genoemd. Denkbeelden van de verlichting waren:
• Mensen zijn van nature vrij en gelijk, hebben mensenrechten.
• Macht in handen van het volk via verkiezingen. Soeverein. Verdeeld in 3 machten. Wetgevende macht(volksvertegenwoodiging, maakt wetten), uitvoerende macht(regering, voert wetten uit) en de rechterlijke macht(houdt de wetten tot stand).
• Mensen kunnen door opvoeding en onderwijs meer kennis krijgen, dus dan komen er geen problemen in de samenleving.
• Voor het hele land dus niet alleen voor één stad of gewest.
• Het algemeen belang moet voorop i.p.v het eigen belang.
• Verlichtburgersideaal: burgers moeten een grote rol spelen in het algemeen belang.
• Er was veel oneenigheid onderling tussen de patriotten.
Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen=verheffing van het volk:
Politiek neutraal zijn
Het had een gedecentraliseerde organisatie(met plaatselijke afdeling)
In alle gewesten, om op eigen kosten de armen te helpen, door scholen en bibliotheken.
Oranjegezinden, orangistische aanhangers=de prinsgezinden, waar de patriotten fel op tegen waren. Patriotten vonden dat hun geen macht mochten krijgen op militair en politiek gebied. Rond 1780.
Bataafse republiek
1783 Patriotten richten kleine legertjes(exercitiegenootschappen) op.
1786 Patriotten nemen van veel steden en gewesten macht over.
1787 Koning van Pruisen grijpt in tegen de patriotten, patriotten vluchten naar Noord-Frankrijk.
Door de Franse Revolutie(positief voor de patriotten) verklaarde de revolutionairen de oorlog aan alle vorsten.
1795 Frans leger valt republiek aan, Willem V vlucht. Patriotten komen met franse hulp overal aan de macht. Bataafse Republiek ontstaat.(fluwelen revolutie).
- Moest Nederland een eenheidsstaat worden?
- Hoe moest men de invloed van het volk gaan regelen?
1798 Voorstanders van de eenheidsstaat komen aan de macht, hulp van Fransen omdat fransen ook willen dat het een eenheidstaat gaat worden. Zo hebben hun er een sterk bondgenootschap bij. Er komt een grondwet en de eenheidsstaat is uitgeroepen.
Grondwet:
Sterk gecentraliseerd gezag: en 3 machten werden uitgeroepen.
Denkbeelden verlichting namen plaats in de grondwet: Volk kreeg politieke invloed, rechten burgers werden vastgesteld, gelijkheid voor de wet ingevoerd.
Gevolgen van de gelijkheid van de grondwet:
Standen werden fromeel afgeschaft.
Achtergestelde godsdienstige werden volwaardige bugers.
Er kwam een scheiding tussen kerk en staat. Geen bevoorrechte kerk meer.
1801 Politieke invloed van volk wordt beperkt
Het gekozen parlement kreeg minder macht. Censuskiesrecht=alleen voor belasting betalende mannen.
1805 Rutger Jan Schimmelpenninck kreeg bijna volledige macht! Door:
• Strenge toezicht napoleon die meer centralisme wilde en een sterk gezag.
• Uitbreiding van het aantal kiezers had geleid tot teleurstelling van over de poltieke verdeeldheid.
1806 Napoleon maakt een einde aan de Bataafse republiek. Hij benoemd zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning van het koninkrijk Holland. 1810 komt Nederland bij het Franse keizerrijk.
Napoleon zorgt voor natievorming(nationalisme)
Cultuur en taal: Standaardisatie van Nederlandse taal. Nationale bieb en museum.
Onderwijs: Schoolwet 1806, daarin werd het lagere onderwijs door de staat geregeld. Ook toegang voor armeren.
Armenzorg: Poging om de armen tot gegoede burgers te maken. Armenwet 1801
Nationaal economisch herstel.
Munt, maten en gewicht stadaardisatie.
Uniformering rechtspraak: Landelijke wetboeken gebaseerd op het franse wetboek Code Napoleon. Definitieve achternamen en daarmee werden de nederlanders ingeschreven bij de burgerlijke stand. 1810
Invoering van het belastingstelsel 1806, Schimmelpenninck zorgt voor een belastingstelsel. Nu elk gewest zelfde belasting
Nationale post ingevoerd door Schimmelpenninck. 1806
Het koninkrijk der nederlanden
Napoleon werd verslagen, Fransen vluchten uit nederland weg(1813)
Willem I (zoon van willem V) werd soeverein vorst van Nederland(macht beperkt door de grondwet).
Congres van Wenen(1815) komen winnaars van Napoleon(Engeland, Rusland, Oostenrijk, Pruisen) bijeen. Grenzen in Europa worden verdeeld. Noord en Zuid Nederland bij elkaar om te zorgen voor een sterke staat. Deze staat word een Koninkrijk met een grondwet(Constitutionele monarchie). Met Koning Willem I.
Koning weer veel macht ondanks grondwet. Koning kon ministers benoemen en ontslaan.
Te grote verschillen tussen Noord en Zuid Nederland:
Zuid was Franstalig, Katholiek en meer liberaal.
Economie was verschillend.
Koning Willem I wilde 1 natie hebben en niet appart daarom natievormende cultuurpolitiek
• Nationale geschiedenis
• Het verplichte gebruik van de Nederlandse taal
1830 Zuidelijke Nederlanden in opstand! Nieuwe staat België ontstond.
Willem I gaat zich richten op de protestants-christelijke geloofdsovertuiging in Nederland.
1815: Overal industralistatie behalve in Noor-Nederland. Willem I probeert de economie in Noord nederland te bevorderen. Door bijv. Infrasructuur en daardoor kwam er ook werkgelegenheid.
Zwarte Jaren 1845-1849
Nederlandse economie gaat super slecht. De nederlanders leven nog van de landbouw. Maar door de Aardappelziekte(1845) was er voedseltekort voor de armen. Omdat de aardappel juist goedkoop was. Middengroep kan goederen en diensten niet meer verkopen.
Gezinsloonmodel: Kinderen brachten ook geld binnen.
Armoedecyclus: Armoede werd van generatie tot generatie doorgegeven.
2. Verandering in opvoeding en onderwijs(1795-1848)
Schrijver John Locke(1632-1704): Kinderen niet van nature tot het slechte geneigd, maar vormbaar in hun gedrag. Goed gedrag moet worden beloond. Leren door ervaring. Mensen bij de geboorte een tabula rasa(ongeschreven blad).
Jean-Jeacques Rousseau(1712-1778): Kinderen gedwongen in het keurslijf van de school, dingen leerden waaraan ze totaal geen behoefte hadden. Opvoeding moest natuurlijk zijn. Opvoeder moest alleen begeleider zijn. Kinderen zelf laten ontdekken.
Literatuur
Kennis is deugd stond centraal in de verlichte literatuur. Van Alphen schreef kinderboeken: Altijd vlijtig leren en ouders gehoorzamen. Betje Wolff en Aagje Deken schreven literatuur voor meisjes en jongeren vrouwen.
Onderwijs
- Zorgen voor kennis, inzicht en dus het vermogen tot kritisch ooordelen ontwikkelen. In een prettige rustige omgeving met een goede leraar.
- Onderwijs brengt de kinderen tot burgerlijke deugzaamheid.
- Zorgen voor een nationale eenheid.
In het begin onderwijs volgens de calvinistische gereformeerde kerk. Standenonderwijs(lager onderwijs)
1. Stadsscholen: Kinderen van gewone burgers. Deze scholen kregen financiële steun van de overheden. Wel schoolgeld maar niet erg hoog.
2. Armenscholen: Kinderen van de arme ouders. Zonder schoolgeld. Betaald door de plaatselijke overheid en kerken.
3. Particuliere scholen: Rijke kinderen. Veel schoolgeld, geen subsidie.
Volgens de verlichte ideeën was het standenonderwijs slecht. Omdat je zo niet een gelijkwaardig onderwijs kan geven en de omgeving belangrijk was voor kinderen.
Waarom te slecht volgens verlichters?:
De gebouwen waren te krap en benauwd.
Onderwijzers verdienen te weinig en waren slecht opgeleid.
In het onderwijs ging het vooral om het lezen en het uit het hoofd leren.
In het onderwijs werden lijfstraffen toegepast.
Scholen waren eenmansbedrijven.(leerlingen van alle niveau’s kregen les van één leraar)
Het onderwijs was hoofdelijk(niet-klassikaal). Te veel zelfstandigheid. Iedereen leeste het voorzichzelf op. Dus veel rumoer en lawaai. Ze hadden geen vaste lesprogramma’s en lesroosters. Dus makkelijk verzuim.
In 1799: minister van der Palm, hij moest zorgen voor taakverdeling: wat nationaal moest worden geregeld en wat plaatselijk.
Bataafse aanpassingen aan het onderwijs d.m.v Schoolwet 1806:
Democratiseren; Arme kinderen moesten lager onderwijs krijgen. Volksopvoeding. Zo zouden deze ook een maatschappelijk gevormd worden. Nog geen leerplicht, wel geld betalen voor onderwijs.
Modernisering; Wetgeving voor schoolgebouw, leerstof, leermiddelen, bekwaamheid leraren, salaris leraren. Klassikaal lesgeven(drie trappen opklimmen in moeilijkheidsgraad). Leerstellig onderwijs : geloofsonderwijs, werd verboden. Scholen kregen algemeen Christelijk. Geen lijfstraffen meer(nu belonen en straffen).
Controle overheidswege: Toezicht van schoolopzieners. Verbod op oprichting nieuwe scholen. Eerst toestemming overheid.
Geen verandering voor: Schoolbesturen bleven hetzelfde. Onderscheid tussen bijzonder en openbaar onderwijs bleef. De modernisering kon niet overal worden uitgevoerd.
Adriaan van den Ende(1805-1833): Landelijk hoofdinspecteur van het onderwijs:
Ervoor zorgen dat de lagere overheden meer geld gingen betalen aan de scholen. Vooral openbaar onderwijs.
Handboek voor onderwijzers. Verlichte onderwijs.
Succes: Zorgde voor het gecentraliseerde onderwijs.
Tegenvallers: Onderwijsresultaten waren slecht.
Problemen bij klassikaal onderwijs: Te weinig goede leraren. 3 klassen zaten nog in hetzelfde lokaal en hadden altijd dezelfde onderwijzer. Te weinig geld voor goede leslokalen. Te weinig geld voor onderwijs door: Economische crisis, belastingstelsel werkte niet en veel lokalen overheden hadden het geld er niet voor over.
Leerstof: Eerste plaats lezen, dan schrijven en dan rekenen. Algemeen Beschaafd Nederlands. Spelling-Siegenbeek vooral met de G.
- Overheid schreef landelijk een boekenlijst uit, met algemeen christelijke toon. En het nut. Gehoorzaamheid aan ouders, onderwijzers de overheid en God.
Onderwijsgezelschappen: Vegadering voor toekomstige en ervaren leraren. Zo doorspraken ze de lesstof. Examens in 4 rangen. Dus Rang 1 alleen rekenen, lezen en schrijven.
Het blijvende standenonderwijs:
Armenscholen: Betaald door de plaatselijke overheid, geen schoolgeld.
Tussenscholen: Wanneer er plaatsgebrek was op de armenscholen. Tussen rijk en arm in. Dus te rijk voor armenscholen en kunnen nog geen schoolgeld betalen. Particulier.
Stadsburgerscholen: Kinderen waarvan de ouders schoolgeld konden betalen. Openbaar.
Privé onderwijs: rijke.
Dorpscholen: armen en rijken kinderen. Omdat er geen andere scholen waren. Rijke kinderen kregen wel voorrang.
Overheid wilde kinderen meer naar school, armen kregen alleen bijstand als hun kinderen naar school gingen.
3. Nederland 1848-1920
Economische en sociale veranderingen
2de helft 18e eeuw veranderingen:
1870 economische groei: door uitvinding stoommachine. Er ontstonden fabroeken i.p.v. huisnijverheid
Landbouwcrisis. Door import van goedkopere landbouwproducten. De boeren schafte machine’s aan om goedkoop te kunnen produceren.
Door verstedelijking waren er meer mensen nodig voor de dienstensector: politie ect.
HBS= Hogere Burgerschool, was ee praktisch voortgezetonderwijs. Voor dienstensector en industrie.
Verstedelijking neemt toe werkloze landarbeiders gaan naar de stad
Bevolking neemt toe door:
Medische wetenschap gaat vooruit.
Doordat er meer riolering ect. Komt.
Veranderingen in de gelaagdheid van de bevolking:
- Kleine zelfstandingen kunnen niet concurreren met fabrieken en nemen af.
- Nieuwe middenklasse van ambtenaren en kantoorpersoneel
- De gegoede burgerij breidde zich uit. Veel ambtenaren en artsen en grote ondernemers.
- Mensen konden gemakkelijker omhoog op de maatschappelijke ladder.
Bestaanonzekerheid voor de laagste inkomensgroep door:
Conjunctuurschommelingen, de ene keer ging het goed met de economie de andere keer niet. Dan werden ze ontslagen.
Ondernemers namen goedkopere arbeiders in dienst zoals vrouwen en kinderen.
Gezinnen werden groter en kinderen moesten vanaf jongs af aan al werken.
1870-1900 Verbetering levensstandaard:
Voedselprijzen daalden door goedkoop voedsel uit VS en Canada
Loonstijging. Alleen man ging werken in fabriek.
Door stijging van welvaart; kregen kinderen beter kans op onderwijs.
Politiek
Door revolutie tegen de vorsten in verschillende Europese landen, gaf Willen II Thorbecke een kans om de grondwet te veranderen.
Veranderingen in grondwet 1848:
• Macht van koning werd beperkt
• Parlement krijgt de wetgevende macht.
• 2e kamer het belangrijkste: recht van veranderingen ven de wet.
• 2e kamer, de provinciale staten en gemeente gekozen via censuskiesrecht.
• Vrijheid van onderwijs.
Politieke stromingen:
- Liberalen
- Conservatieven
- Antirevolutionairen; orthodox protestanten. Vooral verlichten ideeën. Abraham Kuyper.
- Rooms katholieken; Aanhangers van Thorbecke en wilde katholieke scholen. Schaepman.
- Socialisten: Domela nieuwenhuizen.
Liberalen onder druk door:
- Wantoestanden in fabrieken(kinderarbeid)
- Uitbreiding van kiesrecht
- Leerplicht
- Vijheid van onderwijs en de bekostiging van de bijzondere scholen
Kinderwet Van Houten
Beneden de twaalf jaar werkverbod, behalve veldarbeid en huiselijk en persoonlijke dienstverlening niet.
Leerplicht plaatselijk
Waarom mislukt?
Geen controle over uitvoering van de wet.
Leerplicht ging niet door omdat confessionelen er tegen waren.
Arbeidswet 1889
12-16 jarige en vrouwen maximaal 11 uur per dag
nachtarbeid verboden
arbeidsinspectie voor de wet en veiligheid van fabrieken.
Kiesrecht
1887: Caoutchouartikel: kiesrecht aan alle mannen die voldeden aan kentekenen van maatschappelijke welstand en geschiktheid.
Daardoor veel katholieken en protestanten die mogen stemmen.
1896: Kiesrecht uitgebreid. Nu mocht er 50% van de mannen als je maar econmisch zelfstandig was.
Confessionelen waren voor algemeen kiesrecht als de rest het bijzonder onderwijs gelijkstelde.
Volksopvoeding in Nederland
5.7
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden