H1 Het christendom in Nederland van de oudheid tot in de vroegmoderne tijd.
§1.1 Een godsdienst uit de Romeinse tijd (1e eeuw-1000)
De Germaanse godenwereld
• Verschil Germaanse en Romeinse godsdienst: bij R waren tempels en godenbeelden belangrijk, bij G waren dat cultusplaatsen (daar met rituelen tot een god richten) en de natuur.
• Overeenkomsten: meerdere goden, na dood naar dodenrijk, ruilrelatie.
• Vermenging van Germaanse met Romeinse godsdienst: goden smelten samen. Maar Nederlandse Germanen hielden zich vooral vast aan overgeleverde geloofsopvattingen.
• Bij G: priesters vaak ook stamhoofd of koning: wereldlijke en geestelijke macht niet gescheiden.
Het christendom
• Germaanse godendom ging ten onder door christendom. Christendom verschilde erg van Romeinse en Germaanse ‘heidendom’:
- C was monotheïstisch en R/G polytheïstisch.
- C had heilig boek: Bijbel.
- C had een juiste orthodoxe leer: voor iedereen geldige waarheid, in 4e eeuw legden bisschoppen deze geloofswaarheden van de kerk vast.
- C had scheiding goed en kwaad: hemel/paradijs en hel.
De kerstening van Nederland
• Christendom was in de 1e eeuw ontstaan als joodse sekte in de Romeinse provincie Judea. In 3e eeuw drong het door tot bijna het hele RR en in 395 werd het de staatsgodsdienst, maar niet in NL, want het Romeinse gezag was verzwakt en NL lag afgelegen.
• Rond 700: kerstening van NL. Engelse monniken kwamen met steun van paus. Missionarissen konden alleen hun werk doen in gebieden waar ze steun hadden van lokale machthebbers: kerstening hing samen met uitbreiding rijk van Germaanse Franken (Gallië, Clovis).
• Veel verzet in Friesland en Groningen: kerken en kloosters die ze Franken bouwden waren voorposten van hun macht, C eiste breuk met de vertrouwde opvattingen en gewoonten.
• Rond 800 brak Karel de Grote de laatste weerstand tegen christendom. Maar onderdelen van het oude geloof leefden nog eeuwen voort: (half)goden en andere bovennatuurlijke wezens: heksen, etc. Cultusplaatsen: domeinen van kwade krachten. Tegenslagen: boze geesten en andere duivelse invloeden (zich weren d.m.v. waarzeggers, exorcisten en amuletten).
§1.2 De christelijke hoge en late middeleeuwen (1000-1500)
Kerk en samenleving
• Vanaf 1e eeuw: bisschoppen leiden kerk, bestuurden eigen bisdom vanuit een centrale stad en benoemden lagere geestelijken in hun bisdom (tot aan pastoor en kapelaan (hulppastoor)).
• De bisschop van Rome (paus) werd hoofd kerk. Hij benoemde de andere bisschoppen en eiste gehoorzaamheid van iedereen, dus ook van koningen en keizers.
• Kerk en staat vormden twee-eenheid: kerk bemiddelde tussen God en mens en zag erop toe dat gelovigen hun religieuze plichten nakwamen, wereldlijke overheid beschermde de kerk en regelde de rechts- en bestuurszaken die niet onder de kerk vielen.
• Geestelijken traden ook vaak op als wereldlijke leiders. Maar wereldlijke heersers bemoeiden zich met kerkelijke benoemingen en beschouwden zich als eigenaars van kerken en kloosters.
• Taak monniken: voortdurende gebed voor het welzijn van de samenleving. Om Gods heil af te smeken moesten ze strenge leefregels volgen (geen bezit, 7/8 keer per dag bidden en zingen).
Leven in de schaduw van de dood
• Vanaf 12e eeuw leerde de kerk dat er tussen hemel en hel nog een derde mogelijkheid was: vagevuur meeste mensen moesten eerst boeten in vagevuur en dan naar de hemel. Tijd in het vagevuur kon worden bekort:
- Bidden en goed de leven.
- Tegen betaling geestelijken laten bidden of mis laten opdragen voor jezelf of overledene.
- Geld schenken aan kerken en kloosters, zodat na dood geregeld voor je wordt gebeden.
- Ambachtslieden konden zich via hun gilde verzekeren voor dagelijkse/wekelijkse zielenmis.
- Kerk gaf aflaten uit. Volle aflaat: deelneming kruistochten (krijgen), in bepaalde jaren Rome bezoeken (kopen, pelgrims). Gedeeltelijke aflaten waren altijd te koop. Kerk werd rijk.
- Heiligen konden voorspraak doen bij God. Belangrijk ze elke dag/vaak te groeten.
Intolerantie en onverschilligheid
• Buiten EU intolerantie voor moslims (kruistochten), binnen EU voor joden. Vanaf 11e eeuw werden joden geïsoleerd. In 1215 bepaalde de paus dat ze een geel herkenningsteken moesten dragen. Soms werden ze slachtoffer van pogroms (uitbarsting van geweld tegen joden). In NL gebeurde dat in 1394, tijdens grote pestepidemie.
• Begin 13e eeuw: paus richt speciale rechtbank op tegen ketterij (afwijkende christelijke opvattingen): de inquisitie. Ketters kwamen op de brandstapel. In NL is tot 1500 niemand veroordeeld.
• Groot deel van de bevolking had oppervlakkige kennis over christelijke leer, want weinig mensen konden lezen. Priesters en vrome leken (iemand die niet tot de geestelijkheid behoort) werden belachelijk gemaakt en rijkdom van kerk wekte ergernis. Alternatief wereldbeeld bestond niet en officiële christelijke leer werd niet in twijfel getrokken.
Wetenschap en vroomheid
• Geleidelijk werd meer bekend over literatuur en wetenschap uit de oudheid: Aristoteles erg belangrijk.
• Vanaf 13e eeuw werden er universiteiten gesticht, waar het wetenschappelijk denken systematisch werd beoefend. NL’ers gingen wel al eerder naar buitenlandse universiteiten.
• Belangstelling voor wetenschappelijk denken en voor klassieke auteurs leidde tot spanningen: christendom ging uit van geopenbaarde kennis en van geschriften van kerkvaders. Antieke denken was gebaseerd op logica en waarneming van de feiten.
• Vanaf 15e eeuw leidde toenemende wetenschappelijke kennis tot kritiek op kerk: ontstaan humanisme (stroming onder geleerden: vernieuwde studie van klassieke filosofie, literatuur en kunst; aandacht voor vrije persoonlijkheid van de mens).
- Grootste vertegenwoordiger van Bijbelse humanisme in NL was Erasmus. Hij ontdekte veel fouten in officiële Latijnse Bijbelvertaling en wilde de kerk terugbrengen tot het oorspronkelijke christendom. Hij vond dat iedere gelovige zich via Bijbelstudie kon richten op de navolging van Christus en rechtstreeks contact met hem kon zoeken (zonder kerk).
• Humanisme van Erasmus sloot aan bij populaire lekenbeweging: de Moderne Devotie. Die was in 14e eeuw gesticht door een Geert Groote (koopman uit Deventer). Na een zware ziekte besloot hij de leefwijze van de eerste christenen na te volgen. In alle NL’se steden kwamen huizen waarin ‘broeders en zusters des gemenen leven’ samenwoonden en christelijke deugden praktiseerden. Kerk liet onderzoek doen door inquisitie, maar er werden geen ketterse afwijkingen gevonden. Toch maakte Moderne Devotie deel uit van een ontwikkeling die de kerk zou scheuren.
§1.3 Christelijke verdeeldheid (1500-1600)
De Reformatie
• In 1512 werd de eerste ketter op de brandstapel gegooid.
• In 1512 was er in NL nog nauwelijks verzet tegen de katholieke kerk, maar er ontstond pas verzet nadat Maarten Luther in 1517 de kerkhervorming of reformatie was begonnen.
• In 1521 stelde keizer Karel V een speciale keizerlijke inquisitie om de nieuwe (Lutherse) opvattingen te vervolgen. Alle geschriften van Luther moesten worden verbrand.
- Repressie was wel succesvol. De meerderheid paste zich aan. Reformatorische opvattingen werden ondergronds wel verder verspreid.
• Belangrijk gemeenschappelijk kenmerk van de protestantse opvattingen: nadruk op de Bijbel. Bijbel was enige bron van geloofskennis en gelovigen moesten die voortdurend bestuderen. Ook bestreden ze dat de kerk tussen God en de mens kon bemiddelen: geen waarde hechten aan beelden en heiligen. Mens kon zijn heil verwerven door giften aan de kerk of door kopen van aflaten. Voor een plaats in de hemel was goed leven niet voldoende, je moest echt in God geloven. Protestanten hadden geen vagevuur.
Oorzaken van de reformatie
• Hervormers sloten in een aantal opzichten aan bij de lekenvroomheid van de Moderne Devotie en het humanisme van Erasmus.
• Veel aanhang in NL doordat de samenleving daar in de late middeleeuwen sterk was veranderd: verstedelijking, hoog niveau landbouw, nijverheid en handel, commerciële landbouw, veel NL’ers konden lezen. NL kon dus gemakkelijk in contact komen met nieuwe ideeën.
• Ontwikkelijking boekdrukkunst (het nieuwe communicatiemiddel) had grote gevolgen in NL.
• Kritiek op de kerk was een populair onderdeel van de hervormingsgezinde denkbeelden (rond 1520). Kerk: veel pracht en praal, inhaligheid, vroegen veel geld, betaalden zelf geen belasting.
• De inquisitie slaagde er niet in het protestantisme uit te roeien. Dat kwam doordat de stadsbesturen niet erg meewerkten: Erasmiaanse ideeën waren erg populair. Niet breken met kerk, wel kritiek op misstanden in kerk, waren voor tolerantie en geloofden in keuzevrijheid. Ook waren stadsbesturen tegen inquisitie om politieke redenen: zelfstandigheid verdedigen tegen oprukkende macht van centrale regering. Inquisitie was belangrijk instrument van centralisatie.
Calvinisten
• 1555: Karel V draagt macht over aan Filips II: tegenstellingen katholieken en protestanten verscherpen. Filips drong invloed en zelfstandige macht van stadsbesturen en adel terug.
• Nieuwe protestantse beweging: calvinisme, noemden zich gereformeerden. Gereformeerden hadden veel aanhang onder handwerkers en kooplieden. Ze wilden (anders dan doopsgezinden) wel samenwerken met stadsbestuurders, lage edelen en Oranje en erkenden het gezag van deze magistraten. Ze werden de kern van het gewapende verzet tegen Filips. Dit leidde tot een breuk tussen gematigde bestuurders en koning en in 1588 tot de stichting van een onafhankelijke staat: de Republiek.
• Calvinisten hadden verbod op katholieke kerk afgedwongen. Gereformeerde kerk nam hun kerken over en kregen steun van de overheid (betaalden predikanten, onderhielden kerken, gaven gereformeerden invloed op het onderwijs). Overheid had tot taak het ‘ware geloof’ te bevorderen en de ‘valse godsdienst’ en afgoderij te weren en uit te roeien.
• Niet veel verzet: bevolking was tamelijk onverschillig.
§1.4 Het Nederlandse Israël en de verlichting (1600-1800)
Religieuze verdeeldheid
• Interpretatie van de Bijbel leidde tot onderlinge conflicten binnen calvinisme. Doordat er in 1618 een burgeroorlog dreigde, werd op een nationale kerkvergadering (Synode van Dordrecht) de geloofsleer vastgelegd: o.a. mens is van nature volledig verdorven en is voor zijn redding volledig afhankelijk van God. Bijbel moest ook opnieuw vertaald worden: Statenbijbel.
• Begin 17e eeuw: aantal calvinisten neemt sterk toe, ruim helft van de bevolking.
• De overheid moest de ware religie bevorderen, maar in Unie van Utrecht stond dat iedereen vrij in religie zou zijn: minderheden mochten niet onbeperkt hun godsdienst uitoefenen, maar hadden wel gewetensvrijheid.
• Protestanten kregen de meeste vrijheid: mochten kerken zonder kerktorens bouwen. Tolerantie t.o.v. katholieken nam toe: schuilkerken. Joden kregen ook meer rechten, maar niet overal.
Verlichte denkbeelden
• Republiek kende voor die tijd een grote vrijheid van meningsuiting: heftige debatten over o.a. het geloof. Calvinisten bleven elkaar bestrijden: preciezen tegenover rekkelijken (legden Bijbel ruimer uit). Rekkelijken wonnen terrein en er ontstond een rationeler wereldbeeld.
• Calvinisme altijd al rationeel: geloofden niet in de magische krachten en heiligen.
• Onder invloed van de wetenschappelijke revolutie rond 1650 kwam het verlichte denken in de mode: natuur werkt volgens vaste wetten (Descartes), dus wonderen uit Bijbel konden nooit zo hebben plaatsgevonden: verhalen niet letterlijk nemen.
• Tijdens verlichting na 1750 werd onder ontwikkelde burgerij het verlichte denken populair. Ze waren vol vertrouwen in de rationele en vrije mens. Calvinistische geloofsleer was achterhaald.
• De verlichting in NL kreeg geen antichristelijke trekjes: wie de Bijbel goed las, moest wel van de redelijkheid en juistheid van het christendom overtuigd raken. De Bijbel was volgens verlichte burgers in overeenstemming met de natuurwetten.
• Als mensen goed onderwijs kregen en zelfstandig leerden denken, zouden ze vanzelf verstandige keuzes maken. Er kon dus ook volledige godsdienstvrijheid zijn. Dat sloot aan bij de ideeën achter de democratische revoluties: godsdienstvrijheid is een van de belangrijkste rechten van de staatsburgers. Tijdens de Bataafse revolutie van 1795 werd de bevooroordeling van gereformeerden ook direct opgeheven. Dit werd vastgelegd in de ‘Rechten van mens en burger’.
H2 Geloof en ongeloof in de industrialisatietijd.
§2.1 Het liberale wereldbeeld
Christendom boven
• De industriële revolutie kwam in NL maar moeizaam op gang. De elite hield vast aan de gematigd verlichte denkbeelden uit 18e eeuw. Christendom moest iedereen verenigen. Geen felle debatten meer.
• De elite zag kerk vooral als vormingsinstituut: volk opvoeden tot deugdzame en vaderlandslievende burgers die hun plaats kenden. Dat was ook de taak van het openbaar onderwijs. Staat betaalde salaris van hervormde dominees en onderwijzers.
• Liberalen zagen christendom boven geloofsverdeeldheid als cement van de maatschappij, maar vonden wel dat staat en kerk moesten worden gescheiden.
• Grondwet 1848: einde voorrangspositie hervormde kerk, volledige godsdienstvrijheid, vrijheid van onderwijs en orthodoxe protestanten mochten voortaan eigen scholen stichten.
Modernisme
• NL ontwikkelde zich tot industriële samenleving, geleid door een zelfbewuste liberale burgerij. In EU kwam een tweede wetenschappelijke revolutie op gang, waar NL volop van profiteerde. Nieuwe ontdekkingen wakkerden economische groei en technische vooruitgang aan.
• Gevolgen voor het wereldbeeld: wetenschappelijk denken stond hoger in aanzien dan ooit en ontwikkelde burgerij volgde de wetenschappelijke ontwikkelingen met grote belangstelling.
• Evolutieleer van Charles Darwin maakte indruk: On the Origin of Species werd direct gezien als de grootste uitdaging voor het christelijke wereldbeeld: er stond in dat de aarde al miljoenen jaren oud was. Darwins opvattingen drongen door tot het ontwikkelde publiek.
• Evolutietheorie was een krachtige stimulans voor een nieuwe godsdienstige stroming van rond 1840: het modernisme. Aanhangers wilden het christendom aanpassen aan de modernste wetenschappelijke inzichten. Dominees namen afstand van belangrijke geloofsartikelen (ook van Bijbel). Sommige dominees braken zelfs met Christendom: ontstaan kleine groep atheïsten.
Kennis is macht.
• 1874: liberale leider Kappeyne van Coppello verkondigt dat de liberalen de moderne levensbeschouwing aangingen. Geloof protestantse liberalen werd steeds vager. Voor vooruitgang van economie en maatschappij waren zelfstandig denkende mensen nodig: onderwijs belangrijk, ‘kennis maakt macht’.
• Bijzondere scholen stonden volgens Kappeyne de vooruitgang in de weg. 1878: Schoolwet: hogere kwaliteitseisen, maar confessionele scholen kregen daar geen geld voor. Openbare scholen moesten de moderne levensbeschouwing bevorderen en minder moralistisch worden. Fel verzet leidde tot einde liberale overheersing.
§2.2 Het socialistische wereldbeeld
Domela
• 1880 was er economische crisis, wat een goede voedingsbodem voor het socialisme bleek te zijn: armen konden zich goed vinden in de theorie en zagen Domela als Jezus van het socialisme.
Marxisme
• Essentie van marxisme: gedachte dat het volk zichzelf verlost en een paradijs op aarde schept. Karl Marx en Friedrich Engels hadden dit marxisme vanaf 1840 ontwikkeld. Ze spraken van wetenschappelijk socialisme, omdat ze meenden dat ze de wetten van maatschappelijke ontwikkeling hadden ontdekt. Ze creëerden echter een ideologie en een nieuw geloof.
• De geschiedenis ontwikkelde zich via de klassenstrijd. 19e eeuw: kapitalisme met bourgeoisie (rijke burgerij) als heersende klasse. Daar tegenover stond het proletariaat (arbeidersklasse) die voor de bourgeoisie moest werken. De communisten, socialisten of sociaaldemocraten moesten proletariaat bewust maken van hun historische missie: ze moesten de macht grijpen, de bourgeoisie onteigenen en via een ‘dictatuur van het proletariaat’ de voorwaarde scheppen voor eindstadium van de mensheid: communisme. Dit moest bereikt worden d.m.v. revolutie.
- Bezit wordt opgeheven en overheersing van ene mens door andere verdwijnt. Mogelijkheid tot ontplooiing, eigen manier kiezen om te produceren. De productie zou in alle behoeften voorzien, zonder dat behoeftebevrediging van de een ten koste ging van een ander.
• Marxisme wordt ook wel materialisme (alles, ook menselijke geest, behoort tot materie of natuur) genoemd. Volgens materialisme bepaalden materiële omstandigheden (‘onderbouw’) de maatschappelijke ontwikkeling, daaruit kwam de cultuur (‘bovenbouw’) voort.
• Volgens materialisme was godsdienst was het ‘opium van het volk’: het hielp het volk zich te verzoenen met zijn ellende. Onder communisme was godsdienst niet meer nodig: hierdoor verspreiding atheïsme.
• Rond 1900 ebt de religieuze sfeer rond het socialisme weg en ontwikkeld de hoofdstroom zich geleidelijk van revolutionair naar reformistisch. Door dood Marx werd het steeds duidelijker dat lotsverbetering van proletariaat ook met geleidelijke hervormingen te bereiken was.
• Na 1900 gingen de liberalen de gematigde socialisten zelfs als mogelijke regeringspartners zien, wat bij de socialisten het idee versterkte dat met onderhandelen meer te bereiken was dan met revoluties.
§2.3 Het confessionele wereldbeeld
Katholieke herleving
• De opleving van godsdienstigheid had drie oorzaken:
- Overheid stimuleerde de overheid: leren lezen.
- Volledige godsdienstvrijheid (vanaf 1798, onder Willem I weer ingeperkt, 1848 volledige godsdienstvrijheid).
- Orthodoxe katholieken en protestanten zetten een tegenoffensief in tegen het modernisme.
• Katholieke kerk van godsdienstvrijheid gebruik door 5 bisdommen te creëren: Utrecht, Haarlem, Breda, Den Bosch, Roermond. Onder leiding van de bisschoppen kwam katholicisme tot bloei. Ook bouwden ze veel kerken (o.a. katholieke architect Cuypers).
• De opleving van het katholicisme werd niet alleen van bovenaf gestimuleerd, maar ook van onderop kwam het tot bloei.
• Het katholieke geloof hield een middeleeuws karakter, inclusief heiligen, wonderen en aflaten. de Nederlandse katholieken richtten zich op de paus. (Vooral) paus Pius IX wilde niets weten van modernisme. Godsdienst- en gewetensvrijheid verwierp hij: vrijheid tot de ondergang. Hij bepaalde dat de paus als plaatsvervanger van Christus onfeilbaar was in zaken van geloof en moraal.
• De intellectuele versie van het katholicisme bleef ook middeleeuws: opvolger Leo XIII stelde in 1879 voor katholieke theologen de studie van het thomisme verplicht, de middeleeuwse geloofsleer die was gebaseerd op de 13e eeuwse denker Thomas van Aquino.
Gereformeerde herleving
• Ook het orthodoxe protestantisme kwam tot nieuwe bloei. Al voor 1848 groeide de weerstand tegen de verlichte denkbeelden in de hervormde kerk. Protestanten mochten geen kerken en scholen stichten en hadden niets te zeggen over de predikanten (werden benoemd door het centrale bestuur van de hervormde kerk).
• Na 1848: eigen dominees kiezen. Toen de nieuwe regeling in 1866 inging, barstte de strijd los tussen vrijzinnigen en gereformeerden. Meestal wonnen de gereformeerden, maar Abraham Kuyper en aanhang wilden een kerk waarin iedereen zich hield aan de calvinistische leer: braken met hervormde kerk (die was nu een vergaarbak van geloven) en stichtten de gereformeerde kerk.
Neocalvinisme
• Kuyper was als student onder invloed geraakt van het modernisme, maar werd herboren christen toen de eerste moderne dominees braken met het christendom. Kuyper besloot de Bijbel als fundament van zijn geloof te aanvaarden. Hij richtte zich tegen de Franse revolutie: God moet soevereiniteit hebben, niet de mensen.
• God had de calvinisten de taak gegeven er een gereformeerde natie van NL te maken. Maar er was verslapping onder het gereformeerde geloof en in de 19e eeuw was NL bezet door de liberalen, de erfgenamen van de Franse revolutie.
• Om het liberalisme te bestrijden, ging Kuyper in de politiek, maar hij wilde ook op intellectueel niveau het moderne wereldbeeld bestrijden: stichting Vrije Universiteit en ontwikkeling eigentijdse gereformeerde levensbeschouwing: neocalvinisme.
• Het neocalvinisme was een frontale aanval op het moderne wereldbeeld dat volgens Kuyper door Darwin was voltooid. Hij verafschuwde de evolutietheorie: toeval, willekeur en blinde selectie overheersten, recht van de sterkste (survival of the fittest) bevorderde de hebzucht en plat materialisme. Evolutietheorie klopte niet: mens leek wel op een aap, maar dat wilde niet zeggen dat hij van de dieren afstamde. God had het dier naar het beeld van de mens geschapen.
• Bijbel en schepping waren de belangrijkste bronnen van kennis volgens Kuyper en Calvijn. Daaruit kon de mens afleiden wat zijn doel en oorsprong was. Maar Kuyper wilde in tegenstelling tot Calvijn samenwerken met andersdenkenden om een gereformeerd NL te krijgen. Overheid moest neutraal zijn: hij brak met principe dat overheid moest ‘weren en uitroeien van alle afgoderij en valse godsdienst’.
• Kuyper zocht ook toenadering tot de katholieken: samen tegen liberalen in de schoolstrijd. Rond 1900 ging hij ‘de Antithese’ tussen confessionelen en niet-confessionelen zelfs zien als de belangrijkste tegenstelling in politiek en maatschappij.
H3 De afbrokkeling van het christelijke Nederland (vanaf 1900).
§3.1 Verzuild Nederland
Nederland als uitzondering
• De 19e eeuwse beschaving ging in grote delen van EU met de WO I ten onder. Er ontstond een consumptiemaatschappij met massacultuur, waarin verstrooiing en materiële bevrediging voorop stonden. Beschaafde gevoelens werden verdrongen door bioscopen, jazzmuziek, etc. Seksuele zeden werden losser.
• Het wereldbeeld raakte beïnvloed door denkers als Freud (mens wordt gedreven door driften) en Nietzsche (bevrijden van de christelijke kuddemoraal).
• Komst totalitaire bewegingen die een nieuw wereldlijk geloof boden.
• In NL was het liberale tijdperk ook voorbij, maar hier was geen oorlog geweest en dus was de maatschappij niet ontwricht geraakt: totalitarisme had hier geen kans en Freud en Nietzsche waren onbekend. Confessionalisme had nog steeds de meerderheid in het parlement.
• Verzuiling ging in hoog tempo verder, met steun van de regering. Radio leek een bedreiging van de afgeslotenheid van de zuilen. 4 omroepen:
- KRO: Katholieke Radio Omroep: katholiek
- NCRV: Nederlandse Christelijke Radio Vereniging: gereformeerden+orthodox hervormden
- VARA: Vereeninging van Arbeiders Radio Amateurs: socialistisch
- AVRO: Algemene Vereniging Radio Omroep: geen politieke/religieuze achtergrond
Verzuiling
• Katholieke en protestantse zuil waren sterk gericht op elkaar. De kerk zag toe op het geloofsleven. Katholieken kregen de pastoor aan huis en moesten geregeld biechten. Protestanten kregen huisbezoek en moesten tweemaal per zondag naar de kerk. Wie ontbrak kreeg daar vragen over. Wereldse genoegens moesten ze vermijden.
• De strenge gedragsregels waren niet alleen opgelegd, maar de meeste katholieken en protestanten voelden zich er geborgen bij en waren trots dat ze waren geëmancipeerd tot volwaardige Nederlanders. Het geloofsleven bloeide.
Buitenkerkelijken
• Aantal buitenkerkelijken groeide. Een deel was atheïst, socialist, hing een nieuw niet-christelijk geloof aan (theosofie) of was niets. Ze hielden er geen uitgewerkte levensbeschouwing op na.
• Steeds meer mensen woonden en werkten in de stad, waar de sociale controle ontbrak. De beginnende welvaart en moderne vrijetijdsbesteding boden een aanlokkelijk alternatief voor het kerkbezoek.
§3.2 Ontzuiling en secularisering
Nieuwe tijden
• Constant Nieuwenhuis’ toekomstvisioen (geen religie meer) was dichterbij dan het leek. De beginnende welvaart begon te leiden tot sociaalculturele veranderingen. Er ontstond een hedonistische (genotzucht, leer dat genot het hoogste goed is) levenshouding.
• Auto en tv maakten dat mensen vaker buiten hun eigen kring kwamen en meer van de wereld zagen. De maatschappij werd grootschaliger en anoniemer, waardoor mensen zich gemakkelijker aan de controle van hun omgeving konden onttrekken.
• De groei van het katholieke bevolkingsdeel was het gevolg van hoge geboortecijfers: verhulden dat de kerk leden verloor. Bij mensen die de kerk trouw bleven, ging het geloof bijna ongemerkt een minder grote rol spelen: jongenen gingen minder trouw naar de kerk en vonden dat de kerk hun steeds minder zei.
• De KVP verloor veel stemmen aan PvdA. Bisschoppen waarschuwden in 1954 al voor goddeloze socialisme, maar het hielp niet.
• Leiders van de zuilen gingen rond 1955 beseffen dat er veranderingen nodig waren. Ze constateerden dat een nieuwe tijd was aangebroken, waarin NL veel sterker verbonden was met de EU en de wereld. Daarbij paste dat het christendom open stond voor de moderne wereld en voor de behoeften van de moderne mens. Volgens ARP leider Bruins Slot moesten de gereformeerden de Bijbel anders gaan lezen: als oproep voor een rechtvaardige wereld. Oude geloofswaarheden leken ineens onbelangrijk.
De instorting van de katholieke zuil
• Bij de katholieken werd de vernieuwingsdrang breder gedeeld, maar ook daar liepen de intellectuelen voorop: trokken oude geloofswaarheden en gedragsregels in twijfel.
• Paus Johannes XXIII wilde verzoenen met de moderne wereld, wat in NL met veel enthousiasme werd ontvangen. Ook bisschoppen waren nu vernieuwend: trokken hun waarschuwing tegenover het socialisme in en riepen de katholieke organisaties op zich meer open te stellen voor andersdenkenden. Veel verzuilde organisaties waren daar echter al mee bezig.
• Toen de NL’se bisschoppen in 1970 instemden met de afschaffing van het celibaat, greep het Vaticaan in en benoemde nieuwe, conservatieve bisschoppen. Dat versnelde de neergang van de kerk die in de jaren 1960 al duidelijk zichtbaar was geworden.
• Bij de protestanten verliepen secularisering en ontzuiling langzamer, maar ook daar waren ze onstuitbaar. In politiek en samenleving gaven niet-christenen steeds meer de toon aan. In 1967 raakten de confessionele partijen hun meerderheid kwijt. De confessionele partijen fuseerden daarop tot het CDA (Christen-Democratisch Appèl).
§3.3 Religieuze verscheidenheid
Minder kerken; meer moskeeën
• Vanaf 1980 nam het aantal gereformeerden ook af.
• In de pluriforme samenleving verbleekten de verschillen tussen de protestantse kerken: Protestantse Kerk Nederland (PKN) ontstond (2004). Restanten van de oude zuilen bleven wel bestaan, bijv. omroepen.
• Het kerkelijke geloofsleven leek echter steeds minder aan te sluiten bij het moderne levensgevoel. De meeste NL’ers hadden genoeg van elk opgelegde geloofsdiscipline. Ze wilden zichzelf ontplooien en beschikken over hun eigen leven. De zin van het leven vonden ze in familie en vrienden en in het genieten van het leven zelf.
• In de 21e eeuw groeide het besef dat godsdienst niet alleen iets was van het verleden. Dat had in de eerste plaats te maken met de islam. De islam drong pas na de dekolonisatie in NL door. Dit gebeurde vooral met de komst van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders. De anderen waren Surinamers, of voormalige asielzoekers uit landen als Somalië, Bosnië, Iran en Irak.
• Sommige islamieten waren gevoelig voor radicalisme en zochten inspiratie bij Arabische geestelijken die de superioriteit van Koran en sjaria boven de democratische rechtsstaat verkondigden. Sommigen predikten haat en geweld tegen ongelovigen Theo van Gogh.
New Age
• De multiculturele samenleving droeg ook bij tot een wederopleving van het christendom. Veel allochtone NL’ers waren christen. En veel daarvan waren evangelisch: namen Bijbel letterlijk, maar zochten ook een persoonlijke geloofsbeleving met veel positieve emoties. Het evangelische christendom was ook populair onder de protestantse autochtonen.
• Veel NL’ers beschouwden zichzelf als religieus zonder aan een kerk/geloofsleer vast te zitten.
• Aanhangers van gebedsgenezers waren lager opgeleide ouderen, maar vaak waren de spirituelen juist jong en hoogopgeleid. Ze geloofden in bovennatuurlijke krachten, maar de inhoud van hun geloof verschilde. Ze gingen vooral uit van hun intuïtie en ervaringen.
• De nieuwe vormen van niet-christelijke religies worden samengevat onder de noemer New Age. Eind jaren 1960 geloofden veel hippies dat eind 20e of begin 21e eeuw een nieuw astrologisch tijdperk zou aanbreken, het tijdperk van de Waterman, waarin de mens zich zou openstellen voor zichzelf, zijn medemens, de natuur en de kosmos.
• De nieuwe religiositeit putte voornamelijk uit drie bronnen:
- Oosterse religies en godsdienstige technieken (zen/yoga).
- Niet-christelijke religies, zoals theosofie.
- Overblijfselen uit de voorchristelijke tijd, zoals astrologie, waarzeggerij, etc.
Een samenhangend geloof ontstond er niet uit. Ieder koos wat hem of haar het beste paste.
• Het nieuwe geloof was niet gevoelig voor wetenschappelijke kritiek, juist een zweverig geloof paste in een wereld die meer dan ooit werd geregeerd door wetenschap en techniek.
REACTIES
1 seconde geleden