Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Rome tot circa 200 v Chr

Beoordeling 5.5
Foto van Simon
  • Samenvatting door Simon
  • 1e klas wo | 3347 woorden
  • 12 november 2002
  • 116 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
116 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
Samenvatting week 6, van Een kennismaking met de Oude Wereld pagina's 147-181 (Rome tot ca 200 vC) - door Simon Steenhuis
12 De Vroege Romeinse geschiedenis (753-265 v Chr)

De gebieden rondom het westelijk bekken van de Middellandse Zee. Pas tussen 800 en 500 ontstonden ontwikkelde culturen: Etrusken in Midden Italie, Carthagers in Noord Afrika, Grieken in Z-Italie, Sicilie en Z-Gallie.
De Etrusken. Stedelijk volk, ontwikkeld door goede ambachtelijke producten (metaalbewerking, ceramiek) als handelswaar. Etrusken kwamen waarschijnlijk uit Klein-Azie (zie taal en rituelen) en gaven leiding aan Italische bevolking. Mengcultuur, veel Griekse invloeden. Hoogtepunt in 7e en 6e eeuw, mede door invallen Kelten brokkelt macht af in 5e eeuw.
Carthago. Gesticht in 9e of 8e eeuw in N-Afrika. Aanvankelijk Fenicisch, later zelfstandig. Carthago was klein, maar rijk. Huursoldaten uit N-Afrika en Spanje. Carthagers hadden handelsmonopolie tot aan Britse eilanden aan toe en waren bereid te vechten om handelspunten te behouden.
Het ontstaan van Rome.  Romeinen behoorden aanvankelijk tot Latijnen, een cultuur die veel op Etrusken leek. Rome werd (volgens legende) in 753 v Chr door eerste koning Romulus gesticht. Veel dorpjes in de heuvels daar, georganiseerd door familiegroepen onder leiding van patres. Rome waarschijnlijk mengeling Etrusken, Latijnen en Sabijnen (bergstam). Rondom 600 wordt Rome echte stad en groeit hard vanwege perfecte ligging (op handelsroute, vruchtbaar gebied, dichtbevolkte landstreek, aan de Tiber). Oudste Rome werd volgens overlevering door zeven koningen geregeerd, laatste drie: Tarquinius Priscus, Servius Tullius en Tarquinius Superbus.
Staat en maatschappij in het vroegste Rome. Maatschappelijke verscheidenheid (zie archeologie, graven en latere schrijvers): aristocratische grootgrondbezitters, grote boeren, kleine boeren, ambachtslieden in de stad. Patroon-client-systeem. Aristocraten waren patriciers, de rest plebejers. Koningen hadden een absoluut, zich op alle terreinen van staatsbemoeienis uitstrekkend gezag (Latijn: Imperium). Legeraanvoering, rechtspreken, plechtigheden voor staatsgoden leiden deden ze ook. Senaat was adviesraad voor koning en kon volksvergadering bijeenroepen, de comitia curiata. Zelfde als bij archaische Griekse poleis: uitvoerend gezag, aristocratische raad en nietsbetekenende volksvergadering die geheel wettig karakter gaf. Comitia curiata bestond uit 30 curiae, allen een bundeling van een aantal gentes. Gens was bundeling van een aantal familiae. Laatstgenoemden vergelijkbaar met Griekse huishouding uit homerische tijd (man, vrouw, kinderen, kleinkinderen, slaven en clientes). Pater familias was leider over familiae als koning over alle Romeinen.
Iets over Romeinse namen. Iedereen had minsten drie namen: voornaam, gensnaam en 1 of meerdere bijnamen om familieleden uit elkaar te houden.
Het leger en de comitia centuriata. Gentes waren waarschijnlijk ook de indeling van Romeins leger, welk in de 6e eeuw zoals Grieken in falanx gingen vechten. Voorlaatste koning, Servius Tullius, deelde de burgers in in vermogensklassen. Equites waren rijkst en dienden in ruiterij (alle patriciers en enkele rijke plebejer). Zwaargewapende infanterie: gezeten boerenstand, lagere klassen: lichtgewapenden. Bezitlozen vielen buiten leger. Indeling ook gebruikt voor innen van belasting (Tributum). Bovendien ontstaan nieuwe volksvergadering: comitia centuriata, was ingedeeld in centuriae van 100 man elk. Rijksten maakten de dienst uit. Geleidelijk aan verdrong deze volksvergadering de comitia curiata.
De Vroege Republiek (509-265 v Chr): staat en maatschappij. Circa 500 eindigt koningstijd. Laatste koning Tarquinius Superbus, werd verjaagd, waarschijnlijk door patriciers die afwilde van machthebbende koning. De macht van patriciers werd ondermijnd, omdat koning nadruk legde op de gehele gemeenschap. Rome richtte zich in 5e eeuw minder op Etrusken, werd lid van Latijnse bond. Vermoedelijk kwam er toen ook een gemeenschappelijk burgerrecht in deze bond, het 'Latijnse recht': voor onderlinge handel en huwelijken. Koning wordt afgeschaft, twee jaarlijkse wisselende magistraten ingesteld, vanaf 367 consuls genoemd. Zij hadden imperium koning, maar beperkte macht doordat ze elkanders handelen konden tegenhouden met veto en omdat ze slechts 1 jaar in functie waren. Ze werden bijgestaan door twee schatmeesters (quaestoren) en geadviseerd door senaat die elke wet van volksvergadering goed moest keuren. Religieuze taken koning overgenomen door rex sacrorum en pontifex maximus. In noodsituaties kreeg een dictator zes maanden alle macht. De patriciers  beheersten de staat, de religie en het maatschappelijk en economisch leven. Standenstrijd tussen patriciers en plebejers.
De Romeinse expansie in Italie (509-265 v. Chr.). Langdurige strijd tussen Rome, de Latijnen en de bergstammen omdat ze aan elkaar gewaagd waren. Begin 4e eeuw lijft Rome zuidelijkste stuk Etrurie in. Latijnen keren zich uit angst tegen Rome. Etrusken worden in de halve eeuw hierna afgezwakt door Kelten, Rome neemt Etrurie in geheel in. Na 350 gaat machtsuitbreiding hard, 338 worden Latijnse steden onderworpen en verdragen getekend met belangrijkste stadstaten Campanie. Vruchtbaar en dichtbevolkt Midden-Italie was van Rome en Latijnse bond werd door Rome gedomineerd. Latijnse recht bleef bestaan. Latijnen die blijvend in Rome kwamen en afstand deden van burgerrecht eigen stadstaat, kregen Romeins burgerrecht. Rome won langdurige coalitieoorlogen van 326 tot 290 en kreeg macht over Italiaanse laars, except Griekse steden in het Zuiden. Tussen 282 en 270 worden deze onderworpen, ondanks hulp Macedonier Pyrrhus van Epirus. Hij werd in 275 bij Beneventum definitief verslagen. Rome sloot verschillende verdragen met onderworpen stadstaten. Ze leverden troepen en moesten Rome volgen in buitenlandse politiek.
Kolonisatie. In beslag genomen grond werd Romeins staatsland, kolonies (coloniae Latinae) werden gesticht met Romeinse en Latijnse burgers met militaire ervaring en bezitlozen. Onderscheid tov kleine kolonies om strategische redenen: coloniae Romanae. De Latijnse kolonies werden op vruchtbaar land op knooppunten gesticht. Plaatselijk zelfbestuur, maar bleven bij Rome horen. Kolonisten hadden Latijns burgerrecht, als ze naar Rome kwamen konden ze hun volledig Romeins burgerrecht krijgen. Er kwam landschaarste, omdat niet alleen de kolonisten, maar ook de Italische boeren en rijke grootgrondbezitters staatsland konden pachten. Voordelen kolonies: strategische punten, sociale spanningen oplossen, verpacht land leverde geld op, militair voordeel: bezitloze burgers kregen bezit en konden gaan dienen in leger.
Municipia. Dit waren Romeinse steden buiten Rome zelf, die al bestonden voor de Romeinse overheersing. Sommige steden werden Romeins als ze zich verdienstelijk hadden gemaakt, alle burgers kregen Romeins burgerrecht, meestal zonder stemrecht. Hierdoor vergroting grondgebied en militair inzetbare mankracht. Kolonisatie bevorderde romanisering van Italische volken. Italie was rond 265 BC een lappendeken. Elk deel had een bepaalde relatie met Rome. Dat werkte goed: ze vochten allemaal mee, en vormden geen front tegen Rome ('verdeel en heers').
Het militaire karakter van de Romeinse samenleving. De seizoensoorlogen van de 5e en 4e eeuw, leken geenszins op de oorlogen die Rome na 265 voerde. Voor de legeraanvoerder was het winnen van een oorlog de beste manier om aanzien te verwerven, ook het volk kon delen in de krijgsbuit en land en vocht daarom graag. Toch wilden Romeinse leiders oorlog rechtvaardigen, bijv: aanval op Romeins gebied, agressie tegen een Romeinse bondgenoot, geweld tegen Romeinse gezanten of andere Romeinen in het buitenland en een weigering om schadevergoeding te betalen of schuldige personen uit te leveren. Preventieve acties, 'voorwaartse verdediging'. Johan Cruiff-logica.
De standenstrijd (ca. 500-287 v Chr). Na val laatste koning kwamen patriciers aan de macht, maar de plebejers trokken dit na verloop van tijd slecht. De plebejers vormden geen duidelijke groep, er waren rijken, middenstand, armen. Rijke plebejers wilden ook besturen, arme plebejers wensten verzachting van harde praktijken tegenover schuldenaars. Alle plebejers wilden optekening van de belangrijkste regels, zodat willekeur patriciers ingeperkt zou worden en erkenning van de concilium plebis als officiele volksvergadering naast de comitia centuriata. De comitia curiata stelde na de koningstijd weinig meer voor. Plebejers kwamen bijeen onder leiding van volkstribunen (tribuni plebis) en aediles (tempelwachters). Plebejers stonden sterk, omdat hun middengroep een belangrijk deel van het leger vormde.
Het verloop van de standenstrijd. Als conflicten hoog opliepen trokken plebejers zich massaal terug, deze conflicten kwamen weer op de achtergrond als er na oorlogen oorlogsbuit te verdelen was en de kolonisatie van arme burgers de druk van de ketel haalden ('sociaal ventiel'). In 326 werd de schuldgebondenheid afgeschaft. De belangrijkste politieke concessies op een rijtje: 494, erkenning van de volkstribunen als officiele belangenbehartigers van de plebejers, zij werden jaarlijks gekozen door het concilium plebis en werden soort 'anti-magistraten', ze konden een veto uitspreken tegen een besluit dat tegen het belang van de volksmassa inging of willekeurige arrestaties verijdelen; 451, de eerste optekening van een beperkt aantal wetten in de wet van de twaalf tafelen; 367, Leges Liciniae Sextiae, regelden de toelating van rijke plebejers tot het hoogste bestuursambt, dat sinds dit jaar consulschap genoemd werd, praetor werd tevens ingesteld, eerstgenoemden voerden leger aan, laatstgenoemde hielden zich vooral bezig met rechtspraak; 287, Lex Hortensia, erkenning van concilium plebis als officiele volksvergadering, hun besluiten werden lex (=wet), senaat kon alleen nog raad geven. Ook werd concilium tributa voor patriciers en plebejers ontworpen, deze werd geleid door iemand met imperium: een consul, praetor of aedilis curilis. Twee soorten aedilis: twee patricische en twee plebejische. Contiones waren de vergaderingen die vooraf gingen aan de stembijeenkomsten als concilium plebis en concilium tributa. Deze werden niet meer ingedeeld naar klasse, maar op woondistrict (tribus). Lex Hortensia wordt beschouwd als einde standenstrijd.
De staatsinstellingen in de Romeinse republiek aan het einde van de standenstrijd: nieuwe sociale verschillen. Magistraten belichaamden de Romeinse staat. Jaarlijks wisselend, veto tegen elkanders handelen. Volkstribunen hadden vetorecht binnen stadsgrens Rome (pomerium)en tegen handelen van alle andere magistraten. Er was geen ambtelijk apparaat in moderne zin, magistraten werden geassisteerd door groepje mensen. Belangrijkste magistraten: Consuls (leger, openbare orde, algemeen bestuur), praetoren (vervanging consuls, rechtspraak), volkstribunen (geen patriciers), aedielen (politie, brandweer, organisatie spelen), quaestoren (staatskas). Comitia tributa stelden volkstribunen, aedielen en quaestoren aan. Twee censoren werden om de vijf jaar voor anderhalf jaar aangesteld om allerlei zaken te regelen en recht te zetten. Censoren konden senatoren verwijderen als zij te arm waren, of onwaardig gedrag vertoonden. Lustrum werd aan het eind van ambtsperiode georganiseerd om met goden te verzoenen. Imperium, volledig absoluut gezag, hadden alleen consul en praetor. Binnen pomerium (stadgrens) werd hun macht beperkt door volkstribunen en mogelijkheid van hoger beroep voor burgers. Buiten pomerium was imperium onbeperkt op vetorecht collega na. Soldaten mochten niet bewapend het pomerium binnenkomen, tenzij er een triomftocht werd gehouden als eervolle afsluiting van een gewonnen veldtocht. Ereambten die alle ambten (quaestor, aediel of volkstribuun, praetor, consul) doorliepen waren onbezoldigd, daarom werden arme senatoren ook als ongeschikt geacht.
De senaat. (300 man) Bleef in praktijk het belangrijkste orgaan. Zij hadden alle wijsheid en deskundigheid, volksvergaderingen volgden altijd hun advies op. Staatsfinancien en buitenlandse politiek werden zelfs geheel aan hen overgelaten. Oud-consuls waren de eigenlijke regentenkern van de Romeinse republiek.
Nobiles, senatoren en equites. Nobiles waren vanaf 367 (toen plebejers ook de ambten van praetor en consul konden bekleden) de belangrijkste patricische en plebejische families, die deze ambtenaren altijd leverden. Nobiles waren het bestuurlijk actieve deel van de rijkste vermogensklasse, de equites. Deze senatorenfamilies leverden ook de officieren, onderofficieren kwamen uit leger voort. De equites kenden elkaar veelal, brachten elkaar aan de macht en vormden ons-kent-ons-wereldje. Een homo novus was een senator uit een familie die nog nooit eerder senatoren had geleverd. In de loop van de 3e eeuw sloten de nobiles zich steeds meer af.
De sociale opbouw van de Romeinse bevolking. Was ingewikkeld en onduidelijk (bronnen). Bovenlaag waren nobiles. De rest van de senatoren kwam daar net onder, en daarna vond je rijke plebejers en andere Romeinse gemeenschappen die van hun grond leefden. Zij vormden de equites. Daaronder de boeren met eigen grond die zware infanterie leverden. Daarna de arme, kleine boeren en proletariers. Vervolgens de groep slaven, waarbinnen verschillen bestonden. Vrijgelatenen kregen een verminderde vorm van burgerrecht, zijn nazaten kregen volledig burgerrecht. Grootgrondbezit was meestal een grotere hoeve, waar slaven en seizoensarbeiders werkten. Men deed aan risicospreiding. Kleine boeren hadden bij een slechte oogst verschillende manieren om problemen op te lossen, desnoods door kinderen te verkopen of te vondeling te leggen. Deze kwamen in de slavenhandel terecht. Rome moet een van de grootste steden van Italie zijn geweest, 312 werd eerste grote aquaduct gebouwd, in het midden van de 3e eeuw volgde het tweede. Deze brachten schoon heuvelwater naar de stad. In Rome woonden rijken, armen en immigranten In de loop van de 2e en 3e eeuw kwam er meer verschil tussen senatoren en equites. In 218 verbood de Lex Claudia het senatoren handel, bankzaken en fiscale ondernemingen te hebben. De equites leverden de publicani die met winst de belasting inden. De ruiterij werd niet alleen meer gevuld door equites, maar steeds meer door contingenten van bondgenoten uit Italie en andere gebieden.
De volksvergaderingen. Na standenstrijd waren er de comitia centuriata en de comitia tributa. Er werd niet gediscussieerd, enkel gestemd. Meningvorming gebeurde tijdens de informele contiones. De voorzitter legde een zaak of wetsvoorstel voor, gaf daarna het senaatsadvies en daarna mocht er gestemd worden. Tenzij een volkstribuun een veto uitsprak, wat zelden gebeurde. Verkiezingen gingen hetzelfde. Comitia centuriata werd altijd voorgezeten door ambt met imperium (consul, anders praetor) en ging na 287 alleen nog over oorlogen en het aanstellen van een consul, praetor of censor, comitia tributa (ging over de rest van de zaken) kon ook worden voorgezeten door een patricische aediel. Comitia plebis was dezelfde volksvergadering, maar dan voorgezeten door een volkstribuun. De comitia centuriata (zie schema 6, blz 170) was geen legervergadering meer. Wel hadden de bovenste klassen nog steeds de meeste stemmen. In theorie had het volk in de comitia tributa of plebis meer macht omdat het om getal ging, in de praktijk volgde men veelal het senaatsadvies of de mening van de voorzitter. In de comitia tributa werd ook hoger beroep gedaan, pas in de Late Republiek kwamen er aparte gerechtshoven.
Een oligargisch bestel. Er was geen grondwet, en maar weinig geschreven wetten. Procedures en handelingen berustten op tradities en ongeschreven regels. De nobiles hadden in feite de touwtjes in handen, hield de hoogste vermogensklasse bevriend en dit werd geaccepteerd vanwege succesvolle oorlogvoering, welke buit, roem en saamhorigheidsgevoel creëerde. De patroon-client relaties waren belangrijk, partijen en programma's bestonden niet, bij elke zaak vormden zich gelegenheidscoalities.
Een nieuwe type clienten. De verhouding patroon-client was sinds de vroegste Romeinse geschiedenis wel iets veranderd. Clienten waren in de 1e, 2e en 3e eeuw hoofdzakelijk arme burgers, die in tijden van honger en gebrek door hun patroon uit de brand werden geholpen. Andersom steunden de clienten hun patroon bij verkiezingen en politieke conflicten. Veel clienten, betekende veel status.
Enige demografische gegevens. Rome werd te groot om ooit een democratie naar Atheens model te vormen. In 264 waren er ongeveer 265.000 mannelijke burgers vanaf zestien jaar, slechts een beperkt deel kon regelmatig de volksvergaderingen bezoeken.

13 Verdere expansie en sociale spanningen (264-133 v Chr.)

De Romeinse expansie van 264-121 v Chr. De Punische oorlogen. Carthago en Rome raakten in de loop van de 3e eeuw van elkaar bevreesd voor de grote macht van de ander. Door een klein conflict op Sicilie, raken Carthago en Rome in conflict. De eerste Punische oorlog (264-241) duurde erg lang omdat men aan elkaar gewaagd was. Over land was Rome sterker, over zee pasten ze een bijzondere tactiek toe. Ze winnen en veroveren de suprematie in de zeeen rondom Italie. Sicilie wordt in 241 de eerste provincie van Rome. De stadstaten werden op Syracuse na onder een praetor gesteld, wel behielden ze plaatselijk zelfbestuur. Tussen 238 en 218 herstelt Rome orde in Adriatische zee en onderwerpt het de Galliers in de Povlakte (222). In de tussentijd versterkt Carthago haar postie in Spanje en krijgt een zeer sterk leger. In 218 breekt de tweede punische oorlog uit (218-201). De Carthagen staan onder leiding van Hannibal, die in de winter door de alpen trok en vervolgens met steun van de Galliers de Romen op de Povlakte overwonnen. Tot 216 haalt Hannibal grote overwinningen, grootste bij Cannae waar zeker 40.000 Romeinen en Italiers sterven.  Hannibal was groot tacticus en kreeg stuen van enkele Zuid-Italische stadstaten, de Macedonische koning Philippus V (221-179) en Syracuse. De Romeinen overwonnen uiteindelijk toch. Hannibal werd afgesloten van toevoer van mankrachten en voedsel en werd aangevallen met guerilliatechnieken. De Romeinse veldheer P. Cornelius Scipio die tussen 210 en 205 de Carthagers uit Spanje verdreven had, stak over naar Noord-Afrika, kreeg hulp van Numidie en versloeg in 202 Hannibal in de grote slag bij Zama. In 201 sloot Carthago vrede, onder zeer arelaxte voorwaarden.
Oorlogen in Spanje, de Povlakte en de hellenistische gebieden ten oosten van Italie. 197-190: Galliers in Povlakte opnieuw overwonnen. 197-178 en 154-133: Spaans binnenland overwonnen. 125-121: Mediteranne deel van Gallie overwonnen. Belangrijke gebieden voor Romeinse kooplieden en emigranten, die er een bestaan opbouwden. Tussen 200 en 146 werden Macedonie, de Griekse statenbonden en het Seleucidische rijk ingelijfd. Grieken werden makkelijk verslagen omdat ze geen front vormden, een minder ervaren, soepel en goed leger hadden.
Twee vormen van Romeinse machtsuitbreiding. In Noord-Afrika en het Oosten nam Rome genoegen met de erkenning van de Romeinse hegemonie en met oorlogsschattingen. Voor de Grieken was ook respect als zustercultuur. Rome maakte gebruik van een verdeel en heers politiek door de grote stadstaten af te zwakken, en de kleine te versterken. Dat lukt in Klein-Azie vrij aardig, maar in Griekenland en Macedonie minder, viermaal moest Rome hier tussen 200 en 146 ingrijpen. Zo werd Corinthe verwoest, en Carthago werd na de start van de derde punische oorlog (149-146) verwoest. Zowel Noord-Afrika (Africa) als Griekenland/Macedonie (Macedonia-Achaea) werd een Romeinse provincie. De laatste koning van Pergamum geeft via zijn testament het land aan Rome, Rome lijft Pergamum in als de provincie Asia. In het Westen voerde Rome een andere politiek, en lijfde de Povlakte, Spanje en Zuid-Gallie direct in als provincies. De Povlakte was strategisch belangrijk, uit Spanje werden grondstoffen gehaald en hier waren nog veel onderontwikkelde stammen waarmee geen duidelijke afspraken gemaakt konden worden. Het Iberische schiereiland bleef bovendien voor problemen zorgen. Scipio Aemilianus behaalde beslissende overwinningen in Noord-Afrika (146) en Spanje (134/3) en werd echte volksheld, maar misbruikte macht niet en bleef loyaal aan senaat. De traditionele commandowisselingen werden lastig en de functie proconsul werd ontwikkeld. Deze had imperium, maar alleen over zijn eigen leger en oorlogsterrein.
Het bestuur van een provincie. In het overgenomen gebied werd het lokale bestuur in stand gehouden en een stadhouder als controleur erboven aangesteld. Dit waren proconsuls en propraetoren. Hun imperium was beperkt tot die provincie en duurde 1 a 2 jaar. Stadhouders kregen een kleine staf en een quaestor voor de financien. Belastingen werden door locals geind en overgedragen aan publicani. De publicani hadden een voorschot betaald aan de Romeinse schatkist, waarvan de quaestoren een deel kregen om het provinciale bestuur van te betalen. De continuiteit zat hem in de raadsheren van de stadhouders. Het gewone dagelijkse bestuurswerk werd verricht door de locals. In Griekenland bevorderden de Romeinen een oligarchische staatsvorm, de lokale aristocratie werd daardoor pro-Romeins. De stadsraden gingen gaandeweg bestaan uit rijke notabelen. Deze raden bestonden uit 100 a 600 man (afhankelijk van grootte land en volk).
Nadelen van de Romeinse overheersing. Omdat er weinig controle was vanuit Rome, en ook nog geen enkele wetgeving, werd de situatie nogal eens misbruikt. In 149 werd daarom een juryrechtbank speciaal voor zaken over afpersingen in de rechtbank geopend.

Chronologisch lijstje:

753 v Chr.Romulus sticht Rome
578-535 v Chr.Servius Tullius, voorlaatste koning Rome.
509 v Chr.Koningstijd eindigt.
494 v Chr.Erkenning volkstribunen als officiele belangenbehartigers van plebejers.
451 v Chr. Eerste optekening beperkt aantal wetten in de wet van de twaalf tafelen.
367 v Chr.Leges Liciniae Sextiae. Twee jaarlijks wisselende magistraten werden consul genoemd, dit konden nu ook plebejers worden. Consuls gingen over legers, praetors (nieuw) over rechtspraak.
338 v Chr.Begin machtsuitbreiding Rome. Rome onderwerpt Latijnse steden en sluit verdragen met belangrijkste stadstaten in Campanie.
326 v Chr.Schuldgebondenheid plebejers werd afgeschaft.
326-290 v Chr.Langdurige coalitieoorlogen waarbij alle volken van Italie betrokken raakten.
312 v Chr.Eerste grote aquaduct wordt dankzij censor Appius Claudius neergezet.
287 v Chr. Lex Hortensia. Einde klassenstrijd.
282-270 v Chr.Griekse steden in Zuid-Italie worden onderworpen.
275 v Chr.Macedonische koning Pyrrhus wordt bij Beneventum beslissend verslagen.
267 v Chr.Acht quaestoren.
264-241 v Chr.Eerste Punische oorlog (Carthago vs Rome)
241 v Chr.Sicilie wordt eerste provincie.
241 v Chr.Vier praetoren.
238-218 v Chr.Orde op Adriatische zee wordt hersteld (zeerovers)
222 v Chr.Rome onderwerpt Galliers op de Povlakte
218 v Chr. Lex Claudia verbiedt senatoren mee te doen in handel, bankzaken en fiscale ondernemingen.
218-201 v Chr.Tweede punische oorlog (Carthago olv Hannibal vs Rome)
202 v Chr.Hannibal wordt in grote slag bij Zama door P Cornelius Scipio verslagen.
    197-190 Galliers bij Povlakte opnieuw overwonnen
    197-178 Eerste slag om Spaans binnenland te overwinnen
    154-133 Tweede slag om Spaans binnenland te overwinnen
149-146 v Chr.Derde punische oorlog, waarna Noord-Afrika ingelijfd wordt als provincie Africa.
146 v Chr.Corinthe wordt verwoest
133 v Chr.Pergamum wordt aan Rome overgedragen door testament laatste koning
125-121 v Chr.Het Mediteranne deel van Gallie overwonnen
80 v Chr.Acht praetoren, twintig quaestoren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.