Paragraaf 1.1
In oktober 1848 besluit koning Willem 2 dat de Grondwet moet worden aangepast, omdat hij bang was dat er in Nederland ook een revolutie zou komen net als in veel andere landen. Door wijziging in de grondwet werd de macht van de koning voor een deel weggenomen. De zoon van Willem 2 (willem 3) was het hier totaal niet mee eens. Willem 2 gaf de liberaal Johan Rudolf Thorbecke opdracht om een ontwerp in te dienen over de vernieuwde grondwet.
Een groot deel van de macht ging naar de bevolking -
Ministriële verantwoordelijkheid De ministers moesten zich verantwoorden tegenover de volksvertegenwoordiging, het parlement
De koning werd onschendbaar verklaard. De ministers waren geen uitleg meer schuldig aan de koning
Dat de tweede kamer werd gekozen door de bevolking De eerste kamer werd door de provinciale staten gekozen.
Alleen de mannen die een bepaald bedrag aan belasting betalen mochten stemmen (censuurkiesrecht).
Thorbeckes grondwetwijziging was gebaseerd op de ideeën van de filosoof Montesquieu.
Trias Politica:
Wetgevende (ministers en de staten generaal)
Uitvoerende (ministers, zijn moeten besluiten en wetten uitvoeren).
Rechtsprekende ( rechters, zij zijn onafhankelijk van de andere machten).
Willem 3 had grote moeite met de nieuwe machtsverdeling en botste daardoor vaak met de tweede kamer. In 1866 viel het eerste kabinet en kwamen er nieuwe verkiezingen. Ook deze raakte in een conflict en de regering en werd door Willem 3 ontbonden. Ook de volgende regering raakte in conflict en toen snapte Willem dat het volk sterker was dan hij. Sindsdien is het een regel dat het kabinet niet aanblijft tegen de meerderheid van de kamer.de kamer werd tot 1917 via een districtenstelsel gekozen. Nederland was opgedeeld in evenveel districten als dat er kamerzetels zijn. Degene die in een district de meeste stemmen krijgt, krijgt een kamerzetel. Sinds 1917 wordt het gekozen via het systeem van evenredige vertegenwoordiging. alles stemmen in het hele land worden bij elkaar opgeteld. Vervolgens wordt het aantal stemmen gedeeld door het aantal Kamerzetels. De uitkomst heet de kiesdeler.
Paragraaf 1.2 Veel mensen die hier hun eigen ideeën hadden gingen groepjes vormen en zo ontstonden er partijen. De schoolstrijd ging over de financiën van de scholen. Er bestonden namelijk 2 soorten scholen, Openbare scholen en Bijzondere scholen. Alleen de Openbare scholen werden gefinancierd en de Bijzondere scholen (christelijke scholen) werden door de ouders zelf opgericht en betaald en ze moesten ook nog belasting betalen. Er was ook een conflict over het kiesrecht. Een aantal mensen vond dat je pas mocht stemmen als je een bepaalde status had en andere vonden dat je al mocht stemmen als je fabrieksarbeider was. In 1887 werd de cencus afgeschaft, maar moest je nog wel aan bepaalde criteria voldoen. Aan de schoolstrijd en de kiesstrijd kwam in 1917 een einde. Alle mannen en vrouwen kregen in 1919 actief kiesrecht. Het recht om herkozen te worden kregen ze in 1917 dat(passief). Ze sloten vrede over deze kwesties(pacificatie). Ook kwamen er nieuwe wetten. In 1874 kwam de Kinderwet van van Houten dit hielt in dat kinderen onder de 12 verbood om te werken. In 1901 kwam de woningwet en die kon bepaalde huizen onbewoonbaar verklaren. Ook werd er in 1901 een wet aangenomen die de werkgevers verplichte om zich te verzekeren tegen ongevallen.
De protestanten
De eerste politieke partij in Nederland was de anti revolutionaire partij (ARP) opgericht in 1878 door Abraham Kuyper. Een aantal partij leden was het niet met Kuyper zijn ideeën eens en richtte zelf in 1908 de christelijke historische unie (CHU) op onder leiding van A.F. de Savormin Lohman.
De katholieken
Sinds de opstand tegen de Spaanse overheersing in de 16de eeuw was Nederland een protestantse natie waarin katholieken lange tijd gediscrimineerd werden. Tijdens de Franse overheersing van Nederland waren zij officieel gelijk gesteld. In de 19de eeuw werden de liberalen hun bondgenoten omdat ze beiden streefden naar gelijke rechten voor iedereen.Tijdens de schoolstrijd verenigden de Protestanten en Katholieken,ze kwamen voor dezelfde belangen op.Kuyper ‘’ontwikkelde’’ toen anti-these.
Anti-these = dat de gelovigen zich moesten verenigen tegen de niet gelovigen. In 1926 werd de rooms-katholieke staatspartij (RKSP) opgericht onderleiding van de priester H. Scheapman.
De liberalen
Vrijheid en gelijkheid van het individu waren voor de liberalen de belangrijkste uitgangspunten. Een partij waarin de liberalen zich verenigden was de liberale unie, opgericht in 1885.Later raakten de ideeën van de partij leden verdeeld, daardoor splitsten zei zich op 1901 en richtten een andere partij op genaamd; vrijzinnig democratische bond (VDB). in 1906 kwam er nog een partij bij en dat waren de Vrij Liberale
De socialisten
In 1881 opgerichte partij door Ferdinand Domela Nieuwenhuis was de sociaal democratische bond (SDB). Sommige partijleden van de SBD waren het niet met Nieuwenhuis zijn ideeën eens en richtte een andere partij op; sociaal-democratische arbeiders partij (sdap) onder leiding van P.J. Toelstra deze partij had een grote aanhang.
Paragraaf 1.3 Mensen gingen alleen om met mensen die bij het zelfde geloof hoorde. We hadden in Nederland 4 zuilen, de katholieken, liberalen, socialisten en protestanten Indeling van de bevolking op grond van geloof en/of politieke overtuiging noemen we verzuiling.Abraham Kuyper had dit in gang gezet hij was voor soevereiniteit in eigen kring.
Paragraaf1.4 Taken van het parlement: interpellatie (kamerlid mag een minister ondervragen, hij is verplicht antwoord te geven) enquête (de kamers kunnen naar een bepaalde kwestie een onderzoek instellen) begroting ( budgetrecht,de 1ste en 2de kamer hebben het recht de begroting af te keuren) initiatief (2de kamer, een wetsontwerp naar voren brengen) amendement (2de kamer, wijzigingen aanbrengen in een wetsontwerp)
De regering bestaat uit de koningin en de ministers. Het kabinet (alleen de ministers) is het dagelijks bestuur van ons land. De ministers staan ieder aan het hoofd van een departement (een groep ambtenaren die de minister bijstaat bij zijn of haar werk). Nederland is een constitutionele monarchie. De monarch is het hoofd van de staat, maar moet zich wel aan de grondwet houden.
Paragraaf 3.1 In 1982 werd Lubbers premier en dat bleef hij 12 jaar lang. Hij was de leider van het CDA (christen democratisch apel).Een partij waarin de CDU, de ARP en de KVP zich hadden verenigd. Zij gingen vanaf 1980 verder als 1 partij.Dit moest want de partijen hadden te weinig aanhang. Toen het kabinet Lubbers aantrad was de economische situatie in Nederland erg slecht. Werkloosheid, hoge inflatie en investeringen waren teruggelopen.Tijdens het bewind van Lubbers werd het begrotingstekort teruggebracht. Lonen, uitkeringen verlaagt, veel sociale voorzieningen afgeschaft. Veel protest, hij werd premier van armoede genoemd. Weinig mensen konden zijn oplossingen volgen want hij praten in moeilijke termen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden