SAMENVATTINGEN ‘Politieke en staatsinrichting in Nederland en Europa’
Hoofdstuk 1 ‘Op weg naar een moderne parlementaire democratie’ Hoofdstuk 2 ‘De afbrokkeling van het traditionele gezag’ Hoofdstuk 3 ‘De overheid treedt terug’ Hoofdstuk 1 ‘Op weg naar een moderne parlementaire democratie’
In 1848 heeft Willenm II een revolutie proberen te voorkomen door een wijziging in de grondwet. Thorbecke heeft toen een nieuw wetsontwerp gemaakt. Hij stelde voor om een groot deel van de macht van de koning naar het volk te hevelen. Een belangrijke wijziging was de ministeriële verantwoordelijkheid. De koning werd onschendbaar verklaard. De Tweede Kamer werd voortaan rechtstreeks door de kiezers gekozen. En de Eerste Kamer door de Provinciale Staten, die op hun beurt direct door de kiezers werden gekozen. Er werd een censuskiesrecht gehanteerd. De trias politica werd gehandhaafd. Dat hield in dat er een wetgevende, een uitvoerende en een rechtsprekende macht was. De Kamer werd tot 1917 gekozen via een districtenstelsel. Er waren evenveel districten als kamerzetels. De kandidaat die de meeste stemmen had in zijn district kwam in de kamer. Sinds 1917 geldt het systeem van de evenredige vertegenwoordiging. De schoolstrijd ging over het geld, want alleen de openbare scholen kregen geld van de overheid. Deze werd gelijk beëindigd met de strijd over het kiesrecht. De vrouwen mochten niet kiezen. In 1917 werd deze beëindigd dat alles volwassen mannen hadden heerst stemrecht (actief kiesrecht) en mochten zich ook verkiesbaar stellen (passief kiesrecht). De vrouwen kregen in 1917 alleen passief kiesrecht en in 1919 actief kiesrecht. De partijen hadden onderling vrede gesloten over de grote politieke kwesties van de negentiende eeuw; er was een pacificatie tot stand gekomen. De eerst sociale wet was de kinderwet van van Houten die in 1874 werd aangenomen en fabrieksarbeid voor kinderen onder de 12 jaar verbood. In 1901 kwam de woningwet tot stand en ook in 1901 de ongevallenwet.
Protestanten
De eerste politieke partij in Nederland was de protestantse Anti-Revolutionaire Partij die in 1878 werd opgericht door Abraham Kuyper. Een klein aantal leden was het niet eens met een te grote uitbreiding van het kiesrecht. Zij richten in 1908 de Christelijk Historische Unie op. In 1918 kwam de Staatkundig Gereformeerde Partij.
Katholieken
De katholieken waren na de opstand tegen de Spaanse overheersing naar de achtergrond gedrukt. Ze werden gediscrimineerd. Kuyper lanceerde een nieuw woord: anti-these: alle gelovigen moesten zich verenigen tegen de ongelovigen, liberalen en socialisten.
Pas in 1926 kwam er een katholiek partij: de Rooms Katholiek StaatsPartij.
Liberalen
De belangrijkste uitgangspunten waren vrijheid en gelijkheid van het individu. In 1885 verenigden de liberalen zich in de Liberale Unie, maar zij raakten verdeeld. In 1901 kwam de Vrijzinnig Democratische Bond.
Socialisten. In 1881 kwam de eerste opgerichte socialistische partij: de Sociaal-Democratische Bond. Sommige leden vonden deze partij te radicaal en onder leiding van Troelstra richtten zij in 1894 de Sociaal-Democratische ArbeidersPartij op.
Het verschijnsel, waarbij iedere groep afgezonderd in zijn eigen wereldje leefde, wordt verzuiling genoemd. Er waren in de tijd voor de Tweede Wereldoorlog vier ziulen: de protestantse, de katholieke, de socialistische en de liberale.
Nederland is nu een parlementaire democratie, het volk regeert. Het parlement (of de Staten-Generaal vormt een afspiegeling van het volk.
Taken van het parlement
Het parlement heeft twee belangrijke taken: het controleert de regering en het werkt mee aan de totstandkoming van wetten. Om de regering te controleren heeft het parlement de volgende rechten:
- Het recht van interpellatie: een Kamerlid mag een minister ondervragen, waarbij de minister verplicht is om antwoord te geven.
- Het recht van enquête: de Kamers kunnen naar een bepaalde kwestie een uitgebreid onderzoek instellen.
- Het recht van begroting: op prinsjesdag dient de regering bij de Tweede Kamer de rijksbegroting in. De Eerste en Tweede Kamer hebben het recht om de begroting af te keuren.
De Tweede Kamer heeft ook twee rechten: - Het recht van initiatief: gewoonlijk zijn het de ministers die het initiatief nemen tot het indienen van een wetsvoorstel. - Het recht van amendement: De Tweede Kamer mag wijzigingen aanbrengen in een ingediend wetsontwerp.
Nederland is een constitutionele monarchie; de monarch is het hoofd van de staat, maar moet zich wel houden aan de grondwet. De koningin heeft een paar hoofdtaken: Eén daarvan is het benoemen en ontslaan van het kabinet. Een andere activiteit is het voorlezen van de troonrede op prinsjesdag. Hoofdstuk 2 ‘De afbrokkeling van het traditionele gezag’
Na de Tweede Wereldoorlog moest het land weer opgebouwd worden. Men wilde een nieuwe start maken en niet terugkeren naar de vooroorlogse hokjesgeest. De scheiding tussen christenen en niet-christenen moest doorbroken worden. In een poging deze doorbraak direct betekenis te geven, hief de SDAP zich in 1946 op en richtte een nieuwe partij op, de Partij van de Arbeid, die zich nadrukkelijk openstelde voor alle godsdienstige overtuigingen. Over klassenstrijd en revolutie werd niet meer gesproken. De VDB en de CDU sloten zich bij de PvdA aan. De RKSP kwam na de oorlog terug als de Katholieke VolksPartij, maar veel meer dan een naamsverandering was dit niet. De ‘doorbraak’ was na de eerste verkiezingen mislukt. De christenen bleven hun zuilen trouw. Na de oorlog volgde een rooms-rode coalitie tussen de KVP en de PvdA. Deze duurde twaalf jaar. Eerst was Beel premier en in 1948 werd dat Drees. In 1948 kwam er nog een partij: de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. De arbeiders kregen een belangrijke plaats. Er kwam een Stichting van de Arbeid, een overlegorgaan tussen werkgevers en vakbonden. Deze stichting gaf ook advies aan de regering. Behalve de wederopbouw eiste de dekolonisatie van Nederlands-Indie veel aandacht op. In 1919 werd de Communistische Partij Nederland opgericht. De PvdA en deze nieuwe partij steunden de onafhankelijkheid van Indie. In de politiek heb je links (progressief): deze zijn niet tevreden over de samenleving en willen deze socialer en rechtvaardiger maken, en rechts(conservatief): deze willen de maatschappelijke orde wel blijven handhaven. Nederland werd een verzorgingsstaat. Tijdens de oorlog en ervoor was er een grote armoede en dit wilde men nooit meer. Daar zou de overheid voor zorgen. Zo werd in 1952 de werkloosheidsverzekering verplicht gesteld en in 1957 trad de Algemene OuderdomsWet in werking. De katholieke geestelijken zagen bezorgd hoe steeds meer katholieken naar de PvdA overliepen. Ze besloten in 1954 een mandement uit te schrijven. Hierin werd het lidmaatschap van het socialistische NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) verboden en werd katholieken sterk ontraden op de PvdA te stemmen, socialistische kranten te lezen of naar de socialistische VARA te luisteren. Het had slecht tijdelijk een effect. De mensen werden kritischer en wilden zich dus niet meer aan de zuilen houden. Vanaf het einde van de jaren zestig vond een snelle secularisatie plaats. In 1957 werd de Pacifistisch Socialistische Partij opgericht. Ook een opvallende vernieuwing was de oprichting van Democraten ’66. In de politiek ging het niet langer om religieuze overtuigingen of ethische principes, maar om een praktische aanpak van hedendaagse problemen. Een ander nieuwe partij was de Politieke Partij Radicalen die in 1968 werd opgericht na een afsplitsing van een aantal KVP-leden, die de KVP te conservatief vonden.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden