Module 5

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2429 woorden
  • 3 juni 2003
  • 56 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
56 keer beoordeeld

SAMENVATTINGEN ‘Politieke en staatsinrichting in Nederland en Europa’

Hoofdstuk 1 ‘Op weg naar een moderne parlementaire democratie’ Hoofdstuk 2 ‘De afbrokkeling van het traditionele gezag’ Hoofdstuk 3 ‘De overheid treedt terug’ Hoofdstuk 1 ‘Op weg naar een moderne parlementaire democratie’

In 1848 heeft Willenm II een revolutie proberen te voorkomen door een wijziging in de grondwet. Thorbecke heeft toen een nieuw wetsontwerp gemaakt. Hij stelde voor om een groot deel van de macht van de koning naar het volk te hevelen. Een belangrijke wijziging was de ministeriële verantwoordelijkheid. De koning werd onschendbaar verklaard. De Tweede Kamer werd voortaan rechtstreeks door de kiezers gekozen. En de Eerste Kamer door de Provinciale Staten, die op hun beurt direct door de kiezers werden gekozen. Er werd een censuskiesrecht gehanteerd. De trias politica werd gehandhaafd. Dat hield in dat er een wetgevende, een uitvoerende en een rechtsprekende macht was. De Kamer werd tot 1917 gekozen via een districtenstelsel. Er waren evenveel districten als kamerzetels. De kandidaat die de meeste stemmen had in zijn district kwam in de kamer. Sinds 1917 geldt het systeem van de evenredige vertegenwoordiging. De schoolstrijd ging over het geld, want alleen de openbare scholen kregen geld van de overheid. Deze werd gelijk beëindigd met de strijd over het kiesrecht. De vrouwen mochten niet kiezen. In 1917 werd deze beëindigd dat alles volwassen mannen hadden heerst stemrecht (actief kiesrecht) en mochten zich ook verkiesbaar stellen (passief kiesrecht). De vrouwen kregen in 1917 alleen passief kiesrecht en in 1919 actief kiesrecht. De partijen hadden onderling vrede gesloten over de grote politieke kwesties van de negentiende eeuw; er was een pacificatie tot stand gekomen. De eerst sociale wet was de kinderwet van van Houten die in 1874 werd aangenomen en fabrieksarbeid voor kinderen onder de 12 jaar verbood. In 1901 kwam de woningwet tot stand en ook in 1901 de ongevallenwet.

Protestanten
De eerste politieke partij in Nederland was de protestantse Anti-Revolutionaire Partij die in 1878 werd opgericht door Abraham Kuyper. Een klein aantal leden was het niet eens met een te grote uitbreiding van het kiesrecht. Zij richten in 1908 de Christelijk Historische Unie op. In 1918 kwam de Staatkundig Gereformeerde Partij.

Katholieken
De katholieken waren na de opstand tegen de Spaanse overheersing naar de achtergrond gedrukt. Ze werden gediscrimineerd. Kuyper lanceerde een nieuw woord: anti-these: alle gelovigen moesten zich verenigen tegen de ongelovigen, liberalen en socialisten. Pas in 1926 kwam er een katholiek partij: de Rooms Katholiek StaatsPartij.

Liberalen
De belangrijkste uitgangspunten waren vrijheid en gelijkheid van het individu. In 1885 verenigden de liberalen zich in de Liberale Unie, maar zij raakten verdeeld. In 1901 kwam de Vrijzinnig Democratische Bond.

Socialisten. In 1881 kwam de eerste opgerichte socialistische partij: de Sociaal-Democratische Bond. Sommige leden vonden deze partij te radicaal en onder leiding van Troelstra richtten zij in 1894 de Sociaal-Democratische ArbeidersPartij op.

Het verschijnsel, waarbij iedere groep afgezonderd in zijn eigen wereldje leefde, wordt verzuiling genoemd. Er waren in de tijd voor de Tweede Wereldoorlog vier ziulen: de protestantse, de katholieke, de socialistische en de liberale.

Nederland is nu een parlementaire democratie, het volk regeert. Het parlement (of de Staten-Generaal vormt een afspiegeling van het volk.

Taken van het parlement
Het parlement heeft twee belangrijke taken: het controleert de regering en het werkt mee aan de totstandkoming van wetten. Om de regering te controleren heeft het parlement de volgende rechten: - Het recht van interpellatie: een Kamerlid mag een minister ondervragen, waarbij de minister verplicht is om antwoord te geven. - Het recht van enquête: de Kamers kunnen naar een bepaalde kwestie een uitgebreid onderzoek instellen. - Het recht van begroting: op prinsjesdag dient de regering bij de Tweede Kamer de rijksbegroting in. De Eerste en Tweede Kamer hebben het recht om de begroting af te keuren.

De Tweede Kamer heeft ook twee rechten: - Het recht van initiatief: gewoonlijk zijn het de ministers die het initiatief nemen tot het indienen van een wetsvoorstel. - Het recht van amendement: De Tweede Kamer mag wijzigingen aanbrengen in een ingediend wetsontwerp.

Nederland is een constitutionele monarchie; de monarch is het hoofd van de staat, maar moet zich wel houden aan de grondwet. De koningin heeft een paar hoofdtaken: Eén daarvan is het benoemen en ontslaan van het kabinet. Een andere activiteit is het voorlezen van de troonrede op prinsjesdag. Hoofdstuk 2 ‘De afbrokkeling van het traditionele gezag’

Na de Tweede Wereldoorlog moest het land weer opgebouwd worden. Men wilde een nieuwe start maken en niet terugkeren naar de vooroorlogse hokjesgeest. De scheiding tussen christenen en niet-christenen moest doorbroken worden. In een poging deze doorbraak direct betekenis te geven, hief de SDAP zich in 1946 op en richtte een nieuwe partij op, de Partij van de Arbeid, die zich nadrukkelijk openstelde voor alle godsdienstige overtuigingen. Over klassenstrijd en revolutie werd niet meer gesproken. De VDB en de CDU sloten zich bij de PvdA aan. De RKSP kwam na de oorlog terug als de Katholieke VolksPartij, maar veel meer dan een naamsverandering was dit niet. De ‘doorbraak’ was na de eerste verkiezingen mislukt. De christenen bleven hun zuilen trouw. Na de oorlog volgde een rooms-rode coalitie tussen de KVP en de PvdA. Deze duurde twaalf jaar. Eerst was Beel premier en in 1948 werd dat Drees. In 1948 kwam er nog een partij: de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. De arbeiders kregen een belangrijke plaats. Er kwam een Stichting van de Arbeid, een overlegorgaan tussen werkgevers en vakbonden. Deze stichting gaf ook advies aan de regering. Behalve de wederopbouw eiste de dekolonisatie van Nederlands-Indie veel aandacht op. In 1919 werd de Communistische Partij Nederland opgericht. De PvdA en deze nieuwe partij steunden de onafhankelijkheid van Indie. In de politiek heb je links (progressief): deze zijn niet tevreden over de samenleving en willen deze socialer en rechtvaardiger maken, en rechts(conservatief): deze willen de maatschappelijke orde wel blijven handhaven. Nederland werd een verzorgingsstaat. Tijdens de oorlog en ervoor was er een grote armoede en dit wilde men nooit meer. Daar zou de overheid voor zorgen. Zo werd in 1952 de werkloosheidsverzekering verplicht gesteld en in 1957 trad de Algemene OuderdomsWet in werking. De katholieke geestelijken zagen bezorgd hoe steeds meer katholieken naar de PvdA overliepen. Ze besloten in 1954 een mandement uit te schrijven. Hierin werd het lidmaatschap van het socialistische NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) verboden en werd katholieken sterk ontraden op de PvdA te stemmen, socialistische kranten te lezen of naar de socialistische VARA te luisteren. Het had slecht tijdelijk een effect. De mensen werden kritischer en wilden zich dus niet meer aan de zuilen houden. Vanaf het einde van de jaren zestig vond een snelle secularisatie plaats. In 1957 werd de Pacifistisch Socialistische Partij opgericht. Ook een opvallende vernieuwing was de oprichting van Democraten ’66. In de politiek ging het niet langer om religieuze overtuigingen of ethische principes, maar om een praktische aanpak van hedendaagse problemen. Een ander nieuwe partij was de Politieke Partij Radicalen die in 1968 werd opgericht na een afsplitsing van een aantal KVP-leden, die de KVP te conservatief vonden.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Een motie is een standpunt van een Kamerlid over het belijd van een minister. Wanneer een motie wordt aangenomen, moet de minister de motie uitvoeren of uitleggen waarom hij deze naast zich neerlegt. Als een Kamerlid niet met de uitleg tevreden is, kan hij een motie van afkeuring indienen. De minister kan de portefeuillekwestie stellen. Dit betekent dat hij zijn ontslag aanbiedt als deze motie door de Kamer wordt aangenomen. Wanner regeringsfracties in het parlement zich onafhankelijk opstellen van de regering die zij in principe steunen, wordt dit dualisme genoemd. Werken zij juist nauw samen met de regering, dan het dit monisme. De Nacht van Schmelzer betekende het einde van het harmoniemodel. ER vond een polarisatie plaats.

Niet alleen in de politiek lag de boel overhoop, ook de samenleving raakte door conflicten verdeeld. De samenleving wilden meer inspraak in de regering. De jongeren vonden vooral dat zij meer te zeggen moesten krijgen. De provo’s stonden op, een groepje jongeren dat het provoceren van de autoriteiten tot een belangrijke activiteit verhief. Ze kwamen zelf met creatieve oplossingen voor maatschappelijke problemen.

Een ander belangrijk protest in de jaren zestig kwam van de tweede feministische golf. Deze beweging kwam in opstand tegen de achtergestelde rol van vrouwen in de samenleving. Het was niet de eerste keer dat vrouwen zich verzetten tegen hun ondergeschikte positie. Tijdens de eerste feministische, die plaatsvond rond de eeuwwisseling, waren vrouwen ook al voor hun rechten opgekomen. In 1968 werd de organisatie man-vrouw-maatschappij opgericht die streed voor gelijke beloning en gelijke kansen. Ook waren er de Dolle Mina’s. Zij streden voor abortus. Hoofdstuk 3 ‘De overheid treedt terug’

In 1982 werd Lubbers premier. Hij was de leider van het Christen-Democratisch Appel (CDA) In die partij zaten de vroegere CDU, ARP en de KVP. Toen het kabinet Lubbers (CDA en de VVD) aantrad ging het erg slecht met de economie in Nederland: De werkloosheid steeg, de inflatie steeg en de investeringen liepen sterk terug. En de uitgaven waren erg hoog in die tijd. Ook was er een oliecrisis n 1973. Veel mensen vroegen om uitkeringen. De socialist Joop den Uyl die van 1973 tot 1977 leiding gaf aan een links kabinet, had ten doel gesteld om de samenleving verder te democratiseren, ook wilde hij de welvaartsverschillen verder terugdringen. Luubers wilde orde op zaken stellen en zijn motto was: ‘no nonsense.’ Na een boel maatregelen ,zoals het afschaffen van culturele voorzieningen, werd de verzorgingstaat ingekrompen. Ook de regering greep in, ze gingen privatiseren. Dat wil zeggen dat taken werden afgestoten naar het bedrijfsleven. Ook ging de overheid taken overhevelen naar lagere overheden, dat noemt men decentralisatie. Verder maakte de regering nog gebruik van Deregulering, men probeerde het overheidsapparaat slagvaardiger te maken, men ging regels korter maken of duidelijker.

Na de verkiezingen van 1986 bleef de coalitie CDA/VVD aan de macht. Dit kabinet kwam voortijdig ten val, vanwege de voortdurende spanningen binnen het kabinet. Als een kabinet niet langer aan kan blijven en aan de koningin ontslag aan biedt, wordt dit een kabinetscrisis genoemd. Meestal gaat men na het aftreden van het kabinet weer verkiezingen houden (ook vorig jaar was dat zo) Men noemt het kabinet die tussen de verkiezingen en het nieuwe kabinet zit een demissionair kabinet. De vervroegde verkiezingen van 1989 zorgen voor het derde kabinet Lubbers, CDA vormde samen met PvdA een coalitie. In 1994 verloor het CDA veel stemmen. Dit kwam door het vertrek van Lubbers en doordat mensen wel eens een andere partij aan de macht wilden. De VVD, D66 en PvdA vormden de nieuwe regering o.l.v. Wim Kok. Dit kabinet (liberalen en socialisten) wordt een paarse coalitie genoemd. PvdA wilde de verzorgingsstaat handhaven, terwijl de VVD mini-stelsel van sociale zekerheid wilde. Het was goed dat D66 ook in het kabinet zat, omdat deze partij een brug kon vormen tussen de socialisten (PvdA) en de liberalen (VVD). Een andere factor die samenwerking tussen hen mogelijk maakte was dat de socialisten openstonden voor een zekere liberalisering. Onder het paarse kabinet verliep de economie spoedig en de werkloosheid liep terug. De gunstige economische situatie wordt vaak toegeschreven aan het poldermodel, ook wel overlegeconomie genoemd. Daarmee wordt bedoeld dat vakbonden, werkgeversorganisaties en de overheid samen proberen een oplossing te vinden voor sociaal-economische problemen. Het poldermodel kan ook nadelen hebben: het kan een gevaar zijn voor de democratie. Hooggeplaatste mensen die niet door het volk gekozen zijn, kunnen veel invloed hebben in de besluitvorming. Er is nu ook een idee voor een groen poldermodel, meer aandacht voor het milieu, meer overleg tussen overheid, bedrijfsleven en milieubewegingen. Groenlinks kwam met dat idee. Die partij is opgericht in 1989 toen CPN, PSP en PPR samengingen.

De Europese samenwerking begon met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1951. Hieraan deden Nederland, Belgie, Luxemburg, Italie, Frankrijk en West-Duitsland mee. Door dit gezamenlijke beheer van kolen-en staalsector wilde men voorkomen dat de landen een krachtig militair apparaat zouden opbouwen. De Europese samenwerking werd uitgebreid in1957, toen de Europese economische gemeenschap (EEG) werd opgericht. Die streefde naar een gemeenschappelijke markt en een gezamenlijk economisch beleid. In hetzelfde jaar werd ook Euratom opgericht (Europese Gemeenschap voor Atoomenergie), voor een gemeenschappelijk beheer voor kernenergie. In 1967 werd besloten tot een hechte samenwerking tussen de drie gemeenschappen, dit heette de Europese Gemeenschap. Inmiddels spreken we van de Europese unie (EU). Afgezien van de economische samenwerking werd bovendien besloten tot verdere politieke integratie. Zo zou er een gemeenschappelijk beleid komen voor buitenlandse politiek, asielbeleid enz. De Europese Gemeenschap, later EU, heeft meer gewicht gekregen door de hechtere samenwerking, maar ook doordat steeds meer staten deelnemen: Engeland, Denemarken, Ierland, Griekenland, Portugal, Spanje, Oostenrijk, Zweden en Finland. Het belangrijkste bestuursorgaan van de EU is de raad van ministers, die bestaat uit de vakministers van verschillende lidstaten. De raad wisselt van samenstelling als het onderwerp wisselt (bij landbouw landbouwministers enz.) Die raad neemt beslissingen op basis van wetsvoorstellen die de Europese Commissie indient. De Europese commissie is het dagelijks bestuur van de EU. De leden zijn voorgedragen door de lidstaten, maar ze handelen in het belang van de unie. De taak van de commissie is om wetten voor te stellen, naleving van de wetgeving en zorgt voor een concrete uitvoering van Europese beleidsmaatregelen. De commissie wordt gecontroleerd door het europees parlement, de volksvertegenwoordiging van Europa. Het parlement wordt ieder jaar rechtstreeks door kiezers gekozen. De kiezers mogen alleen stemmen op kandidaten uit eigen land. Binnen het parlement groeperen de leden zich per politieke richting. (socialistisch, liberaal enz.) Met betrekking tot de wetgeving heeft het parlement een adviserende functie. Een andere taak is om de Raad en de Commissie te controleren. De raad is echter niet verplicht verantwoording af te leggen, de commissie wel. Het parlement kan d.m.v. een motie de commissie tot aftreden dwingen. Ook heeft het parlement enquete-recht. Ook bestaat er de Europese Raad: bestaat uit de regeringsleiders van de lidstaten, komen minimaal 2 keer per jaar bijeen. Tijdens zo’n ‘top’ wordt geprobeerd om de hoofdlijnen van de politieke en economische ontwikkelingen uit te stippelen. Nationale wetten die strijdig zijn met Europese wetten moeten worden aangepast. Men hanteert het beginsel van subsidiariteit: Europa mag zich niet bemoeien met zaken die beter nationaal, provinciaal of lokaal geregeld kunnen worden. Veel mensen zijn overtuigd van de noodzaak tot samenwerking, maar niet iedereen. Mensen vinden dat veel wetgeving op Europees niveau plaatsvindt, terwijl het Europees parlement minder wetgevende en controlerende bevoegdheden heeft dan de nationale parlementen. De bevolking van Europa verliest daardoor invloed. De bedoeling is dat iedere minister gecontroleerd wordt door zijn eigen nationale parlement. Een genomen besluit kan dan echter niet meer worden teruggedraaid. Bovendien valt er voor een nationaal parlement maar weinig te controleren wanneer de eigen minister in de Raad van de ministers door een meerderheid overstemd wordt.

De Europese samenwerking begon met de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) in 1951. Hieraan deden Nederland, Belgie, Luxemburg, Italie, Frankrijk en West-Duitsland mee. Door dit gezamenlijke beheer van kolen-en staalsector wilde men voorkomen dat de landen een krachtig militair apparaat zouden opbouwen. De Europese samenwerking werd uitgebreid in1957, toen de Europese economische gemeenschap (EEG) werd opgericht. Die streefde naar een gemeenschappelijke markt en een gezamenlijk economisch beleid. In hetzelfde jaar werd ook Euratom opgericht (Europese Gemeenschap voor Atoomenergie), voor een gemeenschappelijk beheer voor kernenergie. In 1967 werd besloten tot een hechte samenwerking tussen de drie gemeenschappen, dit heette de Europese Gemeenschap. Inmiddels spreken we van de Europese unie (EU). Afgezien van de economische samenwerking werd bovendien besloten tot verdere politieke integratie. Zo zou er een gemeenschappelijk beleid komen voor buitenlandse politiek, asielbeleid enz. De Europese Gemeenschap, later EU, heeft meer gewicht gekregen door de hechtere samenwerking, maar ook doordat steeds meer staten deelnemen: Engeland, Denemarken, Ierland, Griekenland, Portugal, Spanje, Oostenrijk, Zweden en Finland. Het belangrijkste bestuursorgaan van de EU is de raad van ministers, die bestaat uit de vakministers van verschillende lidstaten. De raad wisselt van samenstelling als het onderwerp wisselt (bij landbouw landbouwministers enz.) Die raad neemt beslissingen op basis van wetsvoorstellen die de Europese Commissie indient. De Europese commissie is het dagelijks bestuur van de EU. De leden zijn voorgedragen door de lidstaten, maar ze handelen in het belang van de unie. De taak van de commissie is om wetten voor te stellen, naleving van de wetgeving en zorgt voor een concrete uitvoering van Europese beleidsmaatregelen. De commissie wordt gecontroleerd door het europees parlement, de volksvertegenwoordiging van Europa. Het parlement wordt ieder jaar rechtstreeks door kiezers gekozen. De kiezers mogen alleen stemmen op kandidaten uit eigen land. Binnen het parlement groeperen de leden zich per politieke richting. (socialistisch, liberaal enz.) Met betrekking tot de wetgeving heeft het parlement een adviserende functie. Een andere taak is om de Raad en de Commissie te controleren. De raad is echter niet verplicht verantwoording af te leggen, de commissie wel. Het parlement kan d.m.v. een motie de commissie tot aftreden dwingen. Ook heeft het parlement enquete-recht. Ook bestaat er de Europese Raad: bestaat uit de regeringsleiders van de lidstaten, komen minimaal 2 keer per jaar bijeen. Tijdens zo’n ‘top’ wordt geprobeerd om de hoofdlijnen van de politieke en economische ontwikkelingen uit te stippelen. Nationale wetten die strijdig zijn met Europese wetten moeten worden aangepast. Men hanteert het beginsel van subsidiariteit: Europa mag zich niet bemoeien met zaken die beter nationaal, provinciaal of lokaal geregeld kunnen worden. Veel mensen zijn overtuigd van de noodzaak tot samenwerking, maar niet iedereen. Mensen vinden dat veel wetgeving op Europees niveau plaatsvindt, terwijl het Europees parlement minder wetgevende en controlerende bevoegdheden heeft dan de nationale parlementen. De bevolking van Europa verliest daardoor invloed. De bedoeling is dat iedere minister gecontroleerd wordt door zijn eigen nationale parlement. Een genomen besluit kan dan echter niet meer worden teruggedraaid. Bovendien valt er voor een nationaal parlement maar weinig te controleren wanneer de eigen minister in de Raad van de ministers door een meerderheid overstemd wordt.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.