KORTE BESCHRIJVING VAN DE 49 KENMERKENDE ASPECTEN
1. Tijd van jagers en boeren (tot 3000 v.C.)
1a. de levenswijze van jagers-verzamelaars
1b. ontstaan van landbouw, landbouwsamenlevingen
1c. ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
2. Tijd van de Grieken en Romeinen (3000 v.C. – 500)
2a. de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
2b. de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
2c. de groei van het Romeinse imperium, waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in groei verspreidde
2d. de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
2e. de ontwikkeling van het jodendom en christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten
3. Tijd van monniken en ridders (500 – 1000)
3a. het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
3b. de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via het hofstelsel en horigheid
3c. de verspreiding van het christendom in geheel Europa
3d. het ontstaan en de verspreiding van de islam
4. Tijd van steden en staten (1000 – 1500)
4a. de opkomst van handel en ambacht die de basis legden voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
4b. de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
4c. het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
4d. de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van kruistochten
4e. het begin van staatsvorming en centralisatie
5. Tijd van ontdekkers en hervormers ( 1500 – 1600)
5a. het veranderende mens- en wereldbeeld van de Renaissance en het begin van nieuwe wetenschappelijke belangstelling
5b. het begin van de Europese overzeese expansie
5c. de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de Klassieke Oudheid
5d. de protestantse reformatie die de splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had
5e. het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
6. Tijd van regenten en vorsten (1600 – 1700)
6a. wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
6b. de bijzondere plaats in staatkunding opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
6c. het streven van vorsten naar absolute macht
6d. de wetenschappelijke revolutie
7 Tijd van pruiken en revoluties (1700 – 1800)
7a. rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle tereinen van de samenleving: godsdienst, politiek en sociale verhoudingen
7b. voorbestaan van het Ancien Règime met pogingen om het vorstelijke bestuur op eigentijdse, verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
7c. uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
7d. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
8 Tijd van burgers en stoommachines (1800 – 1900)
8a. de Industriële Revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
8b. de moderne vorm van imperialisme die verband hield met industrialisatie
8c. discussies over de ‘sociale kwestie’
8d. de opkomst van de politiek-maatschappelijke stromingen nationalisme, liberalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
8e. de opkomst van emancipatiebewegingen
8f. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en uiteindelijk ook vrouwen aan het politieke proces
9. Tijd van de wereldoorlogen (1900 – 1950)
9a. het voeren van twee wereldoorlogen
9b. de crisis van het wereldkapitalisme
9c. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme
9d. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
9e. verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering
9f. racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden
9g. de Duitse bezetting van Nederland
9h. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
10. Tijd van televisie en computer (1950 – 2000)
10a. de dekolonisatie die een eind maakt aan de westerse hegemonie in de wereld
10b. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voorvloeiende dreiging van een atoomoorlog
10c. de eenwording van Europa
10d. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
10e. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen
1. Tijd van jagers en boeren (tot 3000 v.C.)
1a. de levenswijze van jagers-verzamelaars
Het grootste deel van de geschiedenis leefden mensen als nomaden in de samenleving van jagerverzamelaars. Ze kwamen aan hun voedsel door te jagen en voedsel te verzamelen in de natuur. Omdat mensen nog niet konden schrijven is onze kennis over de prehistorie gebaseerd op ongeschreven bronnen.
1b. het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
De levenswijze van mensen veranderde door de ontwikkeling van de landbouw die voor het eerst ontstond in het Midden-Oosten omstreeks 10 000 v.C. De overstap van jagen en verzamelen naar akkerbouw en veeteelt duurde duizenden jaren, maar had zulke grote gevolgen dat gesproken wordt van de landbouwrevolutie. De landbouwsamenleving ontstond waarin mensen in dorpen leefden. Uit gevonden graven weten we dat deze eerste boeren geloofden in een hiernamaals.
1c. het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
In Mesopotamië, langs de vruchtbare oevers van de Eufraat en de Tigris, ontstond de eerste stedelijke beschaving omstreeks 3500 v.C. Door de gunstige natuurlijke omstandigheden ontstond een landbouwoverschot, waardoor een deel van de bevolking in steden kon wonen en leven van nijverheid en handel. Om de bevloeiing van akkers in deze landbouwstedelijke samenleving te organiseren ontwikkelden leiders zich tot koningen, die met ambtenaren, priesters en soldaten heersten over een groot gebied. Voor de administratie van het bestuur werd het schrift uitgevonden. Mensen geloofden in machtige goden die alles bepaalden.
2. Tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.C. - 500)
2a. de ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat
In de oudheid bestond Griekenland uit onafhankelijke stadstaten met verschillende bestuursvormen, zoals de monarchie en aristocratie. In de 6e eeuw v.C. ontstond in Athene de eerste democratie, waarin burgers in een volksvergadering beslisten over het bestuur. Vanaf dezelfde eeuw ontwikkelden Griekse filosofen een wetenschappelijke manier van denken, waarbij ze alles met hun verstand probeerden te beredeneren.
2b. de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur
In de 5e en 4e eeuw v.C. ontwikkelden de Grieken hun bouwkunst en beeldhouwkunst tot op hoog niveau. Na de verovering van Griekenland namen de Romeinen de Griekse vormentaal over en voegden er eigen elementen aan toe. Deze Grieks-Romeinse mengcultuur wordt klassiek genoemd, vanwege de latere navolging.
2c. de groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde
Met een lange reeks oorlogen breidden Romeinen hun stadstaat uit tot een wereldrijk rondom de Middellandse Zee. Het Romeinse rijk was strak georganiseerd en stond vanaf de 1e eeuw v.C. onder leiding van een machtige keizer. In het rijk kwam een welvarende landbouwstedelijke samenleving tot ontwikkeling. Er was veel handel, ook met gebieden buiten het rijk. In de veroverde gebieden verspreidden Romeinen de Grieks-Romeinse cultuur (romanisering); er was ook invloed van lokale culturen op de Romeinse cultuur.
2d. de confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa
Ten oosten van de Rijn stuitten de Romeinse legers op weerstand van strijdvaardige Germanen. Voor de bewaking van de Rijngrens gebruikten Romeinen soldaten van bevriende Germaanse stammen. Vanaf de 3e eeuw viel het westelijk deel van het Romeinse rijk uiteen. Steeds meer Germanen drongen het rijk binnen en stichtten daar eigen staten, waarvan sommige duidelijk erfgenaam waren van de Grieks-Romeinse cultuur, terwijl in andere het Germaanse element dominanter was. In 476 werd de laatste West-Romeinse keizer door Germanen afgezet. Het Oost-Romeinse (Byzantijnse) rijk bleef bestaan.
2e. de ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten
Het jodendom, de oudste monotheïstische godsdienst, kwam in Israël/Palestina tot ontwikkeling. Nadat de Romeinen het gebied hadden veroverd ontstond uit het jodendom in de 1e eeuw het christendom, dat over het Romeinse rijk werd verspreid. Omdat christenen weigerden om de Romeinse keizer als god te vereren werden ze van tijd tot tijd vervolgd. In de 4e eeuw werd het christendom toegestaan; later werd het de Romeinse staatsgodsdienst. Andere godsdiensten werden verboden.
3. Tijd van monniken en ridders (500 - 1000)
3a. de verspreiding van het christendom in geheel Europa
De rooms-katholieke kerk was in het Romeinse rijk ontstaan. Onder leiding van de paus van Rome werd het christendom in de vroege middeleeuwen door monniken verspreid in de nog 'heidense' delen van Europa, vaak in samenwerking met de politieke elite. Het was een geleidelijk proces van verspreiding van boven af (de elite eerst) en van versmelting van christelijke en Germaanse gebruiken en ideeën. Overal in Europa werden kerken gebouwd. Monniken versterkten het christendom vanuit kloosters, waar ze volgens strenge regels leefden.
3b. het ontstaan en de verspreiding van de islam
In de 7e eeuw ontstond in Arabië een derde monotheïstische godsdienst, de islam. Voor de verspreiding van hun godsdienst veroverden Arabische moslims een groot gebied tot aan Noord-Spanje en India. Er ontstond een Arabisch rijk met een bloeiende cultuur waarin de islam, het Arabische schrift en de Arabische taal dominant waren. In 750 viel het rijk uiteen, maar de islamitische wereld bleef een economische en culturele eenheid.
3c. de vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid
Door de ondergang van het West-Romeinse rijk verminderde de bevolking, zakten nijverheid en handel in en viel de landbouwstedelijke samenleving in West-Europa uit elkaar. In de Germaanse staten trokken stedelingen naar het platteland waar een landbouwsamenleving ontstond en waar ze bescherming zochten van lokale machthebbers. Om te zorgen voor wederzijdse zekerheid kwamen de horigheid en het zelfvoorzienende hofstelsel tot ontwikkeling.
3d het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
Omstreeks 800 kwam in het Frankische rijk van Karel de Grote het feodale stelsel tot ontplooiing. Voor het bestuur van hun rijk gebruikten koningen lokale edelen, die als leenheren trouw moesten zijn aan hun leenheer, de koning. Rijke edelen hadden legertjes met soldaten te voet en ridders met dure uitrustingen. Vanaf de 9e eeuw bevorderde het leenstelsel de politieke versnippering van West-Europa.
4. Tijd van steden en staten (1000 - 1500)
4a. de opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving
Na 1000 herleefde de landbouwstedelijke samenleving in West-Europa. De landbouw ging meer opbrengen. Er ontstonden duizenden steden waar handelaren en ambachtslieden leefden.
4b. de opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden
Steden werden zelfstandiger doordat edelen hun steeds meer rechten verleenden, in ruil voor geld. Door hun rijkdom en vrijheid hadden de steden een grote aantrekkingskracht op de bewoners van het platteland. De macht in steden kwam in handen van een elite van rijke kooplieden.
4c. het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben
In de tijd van steden en staten waren mensen erg gelovig. De kerk had een grote invloed in de samenleving. Tot in de 14e eeuw beweerde de paus dat vorsten ondergeschikt aan hem moesten zijn. Vanaf 1075 voerde de paus met de Duitse keizer de Investituurstrijd over de benoeming van bisschoppen. De paus won, maar kon zijn wil niet opleggen aan alle vorsten.
4d. de expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten
Aan het eind van de 11e eeuw werd Jeruzalem veroverd door een christelijk leger afkomstig uit West-Europa. In de 12e en 13e eeuw volgden meer kruistochten om gebieden ten oosten van de Middellandse Zee te veroveren of in christelijke handen te houden. De handel van Europeanen in het Midden-Oosten, onder meer van specerijen uit Oost Azië, bloeide op. Christelijke legers veroverden ook het Iberisch schiereiland en grote gebieden in Oost-Europa.
4e. het begin van staatsvorming en centralisatie
In de tijd van steden en staten vergrootten de Franse en Engelse koningen hun macht. Met een eigen leger, ambtenaren en landelijke rechtspraak begonnen ze de vorming van een centraal bestuurde staat. Op deze manier vergrootten ook de Bourgondische hertogen de politieke eenheid in de Nederlanden. Het Duitse rijk bleef versnipperd.
5 Tijd van ontdekkers en hervormers (1500 - 1600)
5a. het begin van de Europese overzeese expansie
In de 15e eeuw maakten de Turks-Osmaanse veroveringen een einde aan de Europese handel in het oostelijk Middellandse Zeegebied. Op zoek naar goud en om specerijen uit Oost-Azië te halen verkenden Portugezen en Spanjaarden als eersten de kusten van Afrika, Azië en Amerika. Spanjaarden en Portugezen veroverden grote delen van Amerika waar ze kolonies stichtten. De indiaanse bevolking kwam grotendeels om. Aan het einde van de 16e eeuw reisden ook Nederlanders, Engelsen en Fransen naar Oost-Azië. Langs de Afrikaanse en Aziatische kusten stichtten Europeanen versterkte handelsposten. Tussen de vier werelddelen kwam een uitwisseling van personen, goederen en culturen op gang.
5b. het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling
Door de welvaart veranderde het mens- en wereldbeeld van burgers in Italië vanaf omstreeks 1350. Geïnspireerd door de oudheid ontstond een nieuw levensgevoel met meer oog voor de plezierige kanten van het leven, meer belangstelling voor de wereld en een kritische instelling in het natuurwetenschappelijk denken. Vanaf omstreeks 1500 werden de ideeën van de renaissance over Europa verspreid.
5c. de hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de klassieke oudheid
De herboren interesse voor de Grieks-Romeinse cultuur uitte zich in een meer wereldlijke en realistische schilder- en beeldhouwkunst, de toepassing van de klassieke vormentaal in de bouwkunst en de bestudering van klassieke teksten door humanisten.
5d. de protestantse Reformatie die splitsing van de christelijke kerk in West-Europa tot gevolg had
In de tijd van steden en staten had de rooms-katholieke kerk haar macht vergroot met nieuwe denkbeelden en gebruiken. Omstreeks 1500 groeide de kritiek hierop. Hervormers bepleitten een terugkeer naar het zuivere geloof, gebaseerd op de Bijbel. Door het kritisch optreden van Luther in 1517 en zijn uitzetting uit de kerk door de paus begon de Reformatie. Er ontstond een splitsing tussen katholieken die bij de roomse kerk bleven en protestanten die eigen kerken stichtten. De hervormer Calvijn kreeg veel aanhang in Nederland.
5e. het conflict in de Nederlanden dat resulteerde in de stichting van een Nederlandse staat
De Spaanse koning Filips II was landsheer van de Nederlanden. In 1568 kwamen Nederlanders onder leiding van Willem van Oranje in opstand tegen Filips vanwege zijn centralisatiepolitiek en zijn felle vervolging van protestanten. Gedurende de Opstand (Tachtigjarige Oorlog) breidden de opstandelingen hun gebied uit vanuit het westen van Holland en Zeeland tot vrijwel het huidige grondgebied van Nederland. In 1581 zetten de Staten-Generaal van de zeven opstandige gewesten Filips af als landsheer. In 1588 vormden ze de Republiek der Verenigde Nederlanden. In 1648 sloten de Republiek en Spanje de Vrede van Münster.
6 Tijd van regenten en vorsten (1600 - 1700)
6a. het streven van vorsten naar absolute macht
In de 17e eeuw streden Europese vorsten met hun onderdanen om de verdeling van de macht. Veel vorsten streefden naar absolute macht. In Frankrijk ontstond een absolute monarchie, terwijl Engeland een constitutionele monarchie werd.
6b. de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Nederlandse Republiek
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was een van de weinige republieken in Europa. De Republiek bestond uit zeven zelfstandige gewesten en later veroverde gebieden, die door de Staten-Generaal werden bestuurd. Naar buiten toe trad de Republiek op als eenheid. De macht was in handen van regenten, die voor een groot deel werden benoemd uit de rijke stedelijke burgerij. De 17e eeuw was voor Nederland een gouden eeuw, een tijd van grote economische voorspoed en bloei van kunst en wetenschap.
6c. wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
In de 17e eeuw kwam het handelskapitalisme tot bloei en ontstonden wereldwijde handelsnetwerken. In de groeiende wereldeconomie speelde de Verenigde Oost-Indische Compagnie een hoofdrol. De West-Indische Compagnie was actief in gebieden rond de Atlantische Oceaan.
6d. de wetenschappelijke revolutie
In de 17e eeuw leidde een nieuwe onderzoekende houding tot de wetenschappelijke revolutie. In de exacte wetenschappen kwamen theorieën en wetten tot stand op grond van redeneren, waarnemen en experimenteren. Bij de Europese expansie en in oorlogvoering werden veel nieuwe ontdekkingen en uitvindingen toegepast.
7 Tijd van pruiken en revoluties (1700 - 1800)
7a. rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving: godsdienst, politiek, economie en sociale verhoudingen
De wetenschappelijke revolutie in westerse landen leidde in de 18e eeuw tot groot optimisme over de mogelijkheid om met behulp van het verstand alles te begrijpen en te verbeteren. Verlichte denkers ontwikkelden nieuwe, vaak revolutionaire ideeën op het terrein van godsdienst, politiek, economie en samenleving.
7b. voortbestaan van het ancien régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven (verlicht absolutisme)
De uit de middeleeuwen stammende standenmaatschappij bleef in Europese landen bestaan tot het einde van de 18e eeuw. In een aantal landen hielden koningen vast aan het absoluut koningschap. Onder invloed van de verlichting voerden vorsten in andere landen hervormingen door.
7c. uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekolonies en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme
Vanaf de 16e eeuw vergrootten Europeanen hun kolonies in Amerika en legden ze er plantages aan die produceerden voor de Europese markt. Voor het zware plantagewerk haalden ze miljoenen zwarte slaven uit Afrika. Door de verlichting ontstond in westerse landen discussie hierover. Eind 18e eeuw ontstond een beweging tegen slavernij die ervoor zorgde dat westerse landen de slavenhandel en slavernij in de 19e eeuw stap voor stap afschaften.
7d. de democratische revoluties in westerse landen met als gevolg discussies over grondwetten, grondrechten en staatsburgerschap
Onder invloed van de verlichting vonden aan het eind van de 18e eeuw democratische revoluties plaats in westerse landen, waarbij de oude privileges werden afgeschaft. De Amerikaanse Revolutie begon toen de dertien Engels kolonies in Noord-Amerika zich in 1776 losmaakten van Engeland en een democratische republiek stichtten: de Verenigde Staten van Amerika. De Franse Revolutie begon in 1789 toen het Franse volk in opstand kwam. Frankrijk werd een constitutionele monarchie en later een republiek. Na het mislukken van de democratie vestigde Napoleon in 1799 de alleenheerschappij. In Nederland begon in 1786 een opstand van democratische patriotten, maar deze werd na een jaar neergeslagen. In 1795 begon de Bataafse Revolutie, waardoor Nederland een eenheidsstaat werd met een democratische grondwet.
8 Tijd van burgers en stoommachines (1800 - 1900)
8a. de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
Omstreeks 1800 begint in Groot-Brittannië de industriële revolutie, een ingrijpende maar geleidelijke verandering van de nijverheid die sneller, grootschaliger en goedkoper ging produceren. Door verbeterde landbouwmethodes konden minder boeren meer voedsel produceren. Door de technologische vooruitgang werden ook de vervoersmogelijkheden ingrijpend verbeterd. Er ontstond een industriële samenleving, waarin meer dan de helft van de bevolking in de steden woonde en waarin industrie en diensten de belangrijkste beroepssectoren werden. De industrialisatie verspreidde zich in de tweede helft van de 19e eeuw naar andere Europese landen, de VS en Japan en in de 20e eeuw naar de rest van de wereld.
8b. discussies over de ‘sociale kwestie’
De industrialisatie leidde tot het ontstaan van de sociale kwestie: de slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeiders. In het maatschappelijk debat hierover kwamen verschillende opvattingen over oorzaken en mogelijke oplossingen naar voren, variërend van niets doen tot ingrijpen door de overheid. Arbeiders richtten vakbonden op om gezamenlijk met werkgevers te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden.
8c. de moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie
Door de industriële revolutie hadden de Europese landen grote behoefte aan grondstoffen en afzetmarkten en waren ze militair superieur. In de 19e eeuw veroverden ze grote gebieden in Afrika en Azië waar ze kolonies stichtten. Ook het Chinese keizerrijk verloor een deel van zijn onafhankelijkheid aan koloniale mogendheden.
8d. de opkomst van emancipatiebewegingen
In de tweede helft van de 19e eeuw kwamen het confessionalisme en het feminisme op. Het waren emancipatiebewegingen die een eind wilden maken aan de achterstelling van hun aanhangers: katholieken, protestanten en vrouwen. Belangrijke resultaten van deze bewegingen waren de invoering van gelijke financiering van openbare en bijzondere scholen in 1917 en van het algemeen vrouwenkiesrecht in 1919.
8e. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het politieke proces
In de 19e eeuw nam bijna overal in Europa de volksinvloed toe, maar in sommige landen ging democratisering veel verder dan in andere. In Groot-Brittannië en Nederland slaagde de democratisering; in Duitsland mislukte deze. Vanaf 1815 had Nederland een constitutionele monarchie. In 1848 kwam er een parlementair stelsel, waarna het beperkte mannenkiesrecht in stappen werd uitgebreid tot de invoering van algemeen mannenkiesrecht in 1917. Met de invoering van algemeen vrouwenkiesrecht in 1919 werd Nederland een parlementaire democratie.
8f. de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme
Vanaf 1815 ontstonden politieke stromingen als het liberalisme, nationalisme en socialisme, die zich verzetten tegen de conservatieve monarchieën. Door de opkomst van de burgerij en de arbeidersklasse groeide hun invloed.
9 Tijd van de wereldoorlogen (1900 - 1950)
9a. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie
Door de verbeterde communicatiemiddelen in de industriële samenleving kwamen in het begin van de 20e eeuw massapropaganda en massaorganisaties tot ontwikkeling. In de totalitaire staten was de propaganda alomtegenwoordig en moest iedereen lid worden van massaorganisaties.
9b. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme / nationaalsocialisme
Na de Eerste Wereldoorlog werden de ideologieën van het communisme, fascisme en nationaalsocialisme in praktijk gebracht in de Sovjet-Unie, Italië en Duitsland. In deze totalitaire staten wilde de overheid een totale controle van de maatschappij, inclusief het denken en doen van alle mensen. Kenmerkend voor het systeem waren brute onderdrukking en verheerlijking van de leider.
9c. de crisis van het wereldkapitalisme
De jaren 1920 waren een tijd van optimisme, bloeiend kapitalisme en een groeiende de wereldeconomie, maar in 1929 ontstond in de VS een economische crisis. Door de internationale economische banden liep deze in veel landen uit op een langdurige en diepe depressie met massale werkloosheid en armoede. In een aantal landen reageerden regeringen op de crisis door te bezuinigen op hun uitgaven. Andere regeringen bestreden de crisis door in te grijpen in de economie, zoals het met geld scheppen van werkgelegenheid.
9d. het voeren van twee wereldoorlogen
Oorzaken van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) waren het nationalisme, militarisme en de wapenwedloop in de voorafgaande jaren. Duitsland en Oostenrijk (de centralen) bestreden GrootBrittannië, Frankrijk, Rusland en de VS (de geallieerden). Door de langdurige loopgravenoorlog en het gebruik van moderne wapens kwamen negen miljoen soldaten om. Bij de Vrede van Versailles werd Duitsland zwaar gestraft. Het verloor grondgebied en al zijn kolonies en kreeg hoge herstelbetalingen opgelegd. De Tweede Wereldoorlog (1939-1945) werd in Europa veroorzaakt door Hitler, die de bepalingen van de Vrede van Versailles ongedaan wilde maken. Na de Duitse opmars en veroveringen in heel Europa werden de Duitse troepen teruggedrongen door de geallieerde legers van Groot-Brittannië, de Sovjet-Unie en de VS. Na de Japanse opmars en veroveringen in Azië werden de Japanse legers teruggedrongen door de VS. In de Tweede Wereldoorlog kwamen 27 miljoen soldaten om.
9e. racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden
De nazi’s hingen een nieuw racistisch antisemitisme aan. Ze wakkerden het eeuwen oude antisemitisme in Duitsland aan. Na de machtsovername van Hitler in 1933 werden joden systematisch getreiterd en gediscrimineerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog besloten de nazi's om alle joden in Europa te vermoorden. Joden werden verzameld in wijken en kampen en werden afgevoerd naar vernietigingskampen in Polen. Tijdens de Holocaust werden zes miljoen joden vermoord. Ook Roma en Sinti werden vervolgd en massaal vermoord.
9f. de Duitse bezetting van Nederland
Tijdens de Duitse bezetting van Nederland (1940-1945) werd het leven onder de nazidictatuur steeds moeilijker. Van de Nederlanders collaboreerde een klein deel met de bezetters; een klein deel kwam actief in verzet. De meeste Nederlanders pasten zich voortdurend aan de nieuwe omstandigheden aan. Terwijl de nazi's steeds harder optraden, werden de anti-Duitse gevoelens sterker. Van de 160 000 joodse Nederlanders werden er meer dan 100 000 door de nazi's vermoord.
9g. verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden aan het thuisfront vrouwen en ouderen ingezet om de productie op gang te houden. In frontgebieden richtten soldaten met moderne wapens ongekende verwoestingen aan. Door de oorlog stierven een miljoen burgers. De Tweede Wereldoorlog was nog meer een totale oorlog dan de Eerste. Soldaten begingen veel wreedheden en richtten met massavernietigingswapens nog grotere verwoestingen aangericht. Door deze oorlog stierven 27 miljoen burgers.
9h. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme
In het interbellum groeide in de kolonies in Azië verzet tegen het imperialisme, terwijl dit in Afrika nog nauwelijks voorkwam. Het nationalisme kwam op doordat inheemse jongeren Europees onderwijs kregen, waardoor ze westerse ideeën leerden kennen, en werd versterkt door de Eerste Wereldoorlog waarin Fransen en Britten soldaten uit kolonies nodig hadden. In Brits-Indië gaf de Britse regering de Indiërs rechten, maar de nationalisten onder leiding van Gandhi wilden onafhankelijkheid. Met hun non-coöperatie dwongen ze de Britten tot verdere onderhandelingen. Dit voorbeeld werd in Nederlands-Indië gevolgd door de nationalisten onder leiding van Soekarno. Door zijn eis om onafhankelijkheid werd hij opgepakt en verbannen.
10 Tijd van televisie en computer (1950 - heden)
10a. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog
Na de Tweede Wereldoorlog bleven de VS en de Sovjet-Unie over als supermachten. Hun ideologische tegenstelling leidde tot wantrouwen; beide landen voelden zich door de ander bedreigd. Onder leiding van de VS en de Sovjet-Unie kwamen twee ideologische blokken van landen tegenover elkaar te staan. Door de nucleaire wapenwedloop tussen de blokken groeide de kans op een atoomoorlog. Tijden met hoog oplopende spanning werden afgewisseld door tijden met ontspanning, waarin overlegd werd over beperking van de verdere bewapening. In 1989 kwam een vreedzaam eind aan de Koude Oorlog.
10b. de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld
Na 1945 verloor het Westen zijn overwicht in de wereld door de ontmanteling van de koloniale rijken. Tussen 1946 en 1957 werd bijna heel Azië onafhankelijk. Tussen 1956 en 1964 kregen bijna alle Afrikaanse kolonies hun onafhankelijkheid.
10c. de eenwording van Europa
Na de Tweede Wereldoorlog besloten West-Europese landen tot samenwerking om de vrede te bewaren, de welvaart te bevorderen en de democratie te versterken. Ze voelden zich ook bedreigd door de Sovjet-Unie en wilden samen sterker staan in de Koude Oorlog. De Europese eenwording begon in 1951 met de oprichting van de EGKS die in 1957 werd opgevolgd door de EEG. Na de Koude Oorlog en de Duitse hereniging besloten de twaalf lidstaten tot verdere eenwording in de Europese Unie. Tussen 1992 en 2013 kwamen er zestien landen bij, waaronder veel Oost-Europese landen.
10d. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren 1960 aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen
In de jaren 1948-1973 vond in West-Europa een ongekend sterke economische groei plaats. Dankzij de toegenomen welvaart bouwden regeringen een verzorgingsstaat op, waarin de overheid verantwoordelijk was voor het welzijn van de burgers. De welvaart en toegenomen sociale zekerheid leidden tot grote sociaal-culturele veranderingen. Terwijl het individu met zijn behoeftes centraal kwam te staan, nam de invloed van de kerk en de traditionele moraal af. Ook de jongerencultuur en de tweede feministische golf droegen in westerse landen bij aan de grote verandering van normen en waarden vanaf de jaren 1960.
10e. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen
In de westerse wereld maakte de industriële samenleving vanaf de jaren 1970 plaats voor een informatiemaatschappij. Door de sociaal-culturele veranderingen ontstond in de samenleving meer ruimte voor verschillende leefstijlen. Door massale immigratie werd de samenleving van Europa ook multicultureel. In de pluriforme en multiculturele samenlevingen van Europa moesten mensen leren omgaan met de grote vrijheid en pluriformiteit.
REACTIES
1 seconde geleden