Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Hoofdstuk 9, Japan tot 1945

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 1921 woorden
  • 6 december 2002
  • 35 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
35 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test

Geschiedenis hoofdstuk 9 – Japan tot +- 1945

§1 Natuur en bevolking

Japan bestaat uit vier grote en vele kleine eilanden. Het land heeft veel bergen en bossen. Strenge winters, terwijl het zuiden subtropisch is en er zijn vaak aardbevingen.
Het Japanse eilandenrijk ligt in een uithoek van de wereld, deze afgeslotenheid bevorderde de culturele eenheid van Japan. Tevens konden de Japanse machthebbers door de geïsoleerde ligging heel bewust bepalen of ze invloeden uit het buitenland wel of niet wilden laten doordringen.
Belangrijkste product van akkerbouw is rijst. Veeteelt komt weinig voor maar visserij wordt op grote schaal bedreven. Japan heeft weinig delfstoffen behalve steenkool, er wordt met waterkracht van de riviertjes op grote schaal elektriciteit opgewekt. Japan importeert veel delfstoffen, grondstoffen en landbouwproducten uit het buitenland.

§ 2 Het oude Japan: veel continuïteit

Shintoïsme, boeddhisme en Chinese invloeden
Het Shintoïsme (de weg der goden) is de traditionele godsdienst van Japan. Het is een mengeling van natuur- en voorvaderverering. Kami(verheven, heilig): alles was eerbied of ontzag inboezemt. Kamigeesten bevinden zich zowel in wat leeft als in bergen en rivieren. Verkeerde handelingen, natuurrampen worden van buitenaf veroorzaakt. D.m.v. godsdienstige handelingen moeten zij worden tegemoet getreden of voorkomen.
6de eeuw: boeddhistische zendelingen brachten het boeddhisme in Japan.
Shintoïsme en boeddhisme gingen elkaar beïnvloeden, de meeste Japanners hielden zich met beide godsdiensten bezig. Shintoïsme en boeddhisme hebben geen centraal geleide kerkelijke organisatie. Tevens vullen s en b elkaar aan. In Japan is het dus, in tegenstelling tot het Westen, wel mogelijk om twee godsdiensten tegelijk aan te hangen.
Japan kreeg veel invloeden van Korea en China. De Japanners namen veel over van de Chinese cultuur, ze pasten het aan aan de Japanse omstandigheden. Er kwam net als in China een gecentraliseerde bureaucratie, maar de positie van de Japanse keizer bleef Japans. In Japan werden uitsluitend ambtenaren in adellijke bovenlaag gerecruteerd, in China kon ook iemand uit de onderlaag carrière maken.
Het Chinese schrift werd door de Japanners overgenomen en aangepast aan de Japanse taal. Japanners hebben nog steeds een grote vaardigheid in het aanpassen van aspecten van andere culturen aan de eigen cultuur.

Japan politiek verenigd
In Japan ontstonden de eerste kleine staten, in elke staat was een scherpe scheiding tussen een machtige bovenlaag, bestaande uit een adellijke clan (groep van verwante families) en de rest van de bevolking. Elke staat stond onder leiding van een clanhoofd, die tevens hogepriester was. Later gingen de meeste clans het clanhoofd van de staat Yamato als hun tenno (keizer) erkennen. De leider van de Yamato-clan werd als een afstammeling van de zonnegodin beschouwd. Clanhoofden die de keizer hadden geholpen bij het vergroten van zijn macht over Japan, werden met belangrijke functies in de bureaucratie beloond.
850: de keizer raakte zijn macht grotendeels kwijt aan de Fujiwara-clan. De leiders van die clan bestuurden het land als regenten namens de keizer. De Fujiwara’s verloren echter later veel van hun invloed aan andere clans. Aan het einde van de 12de eeuw bracht clanleider Yoritomo de andere clans onder zijn gezag. De keizer verleende Yoritomo de titel van sjogoen (opperbevelhebber). Hij beschikte over meer macht dan de keizer. Er ontstond een nieuwe regeringsvorm in Japan. De sjogoens hadden onvoldoende middelen om het hele land uit een centraal punt te regeren en ze stelden de hoofde van machtige families aan als bestuurders, daimyo, van grote gebieden. Daimyo hadden vooral een militaire taak ter ondersteuning van de sjogoen, later gingen ze zich echter zelfstandiger gedragen en een periode van grote verdeeldheid en veel onderlinge strijd brak aan.
16de eeuw: drie daimyo achtereenvolgens slaagden erin de eenheid van het land te herstellen (Nobunaga, Hideyoshi, Tokugawa Ieyasu). Tokugawa-clan regeerde in naam van de keizer van 1603-1868. de daimyo mochten nog wel hun lenen besturen, maar ze werden sterk afhankelijk van de centrale regering gemaakt.
Bevolking in vier lagen verdeeld
· Bovenlaag: daimyo en samoerai. Deze bestuurders en krijgslieden mochten als enigen wapens dragen.
· Tweede laag: boeren en vissers (80%)
· Derde laag: ambachtslieden
· Vierde laag: kooplieden. Evenals in China laag gewaardeerd, produceerden niets.
· Onofficiele laag: paria’s, beroepen die volgens het boeddhisme onrein waren.
Hoewel kooplieden niet hoog gewaardeerd waren, slaagden ze erin op plaatselijk niveau invloed uit te oefenen als geldschieters van de samoerai. Er waren weinig mogelijkheden om van de een laag in de andere te komen omdat de bovenlaag de samenleving zoveel mogelijk wilde houden zoals deze was. Er waren nauwkeurige voorschriften om de bevolkingslagen van elkaar te onderscheiden. Japanners voelden zich sterk verbonden met de groep waartoe zij behoorden omdat ze op de steun van zo’n groep konden rekenen als dat nodig was. Buiten de eigen groep leek nauwelijks leven mogelijk.
Armoede op het platteland, opkomst van gegoede burgerij
Daimyo en samoerai waren voor hun inkomen afhankelijk van de opbrengst van belastingen, die vooral door de boeren in de vorm van een deel van de oogst worden opgebracht. De producten van het platteland brachten echter steeds minder op terwijl er in de handel steeds meer viel te verdienen. Door de handel ontstond de gegoede burgerij. Deze profiteerde van vrede tijdens het bewind van de Tokugawa’s en van de omstandigheid dat kooplieden maar weinig belasting hoefden betalen. De verbeterde positie van de kooplieden had ook gevolgen voor de kunst, kooplieden gingen zich ervoor interesseren. De burgerij streefde er in Japan niet naar de staatsmacht in handen te krijgen.
Japan wordt bijna volledig van het buitenland afgesloten
16de eeuw: in Japan waren Portugese en Spaanse kooplieden en missionarissen aangekomen, zij wisten vele Japanners tot het katholieke geloof te bekeren. Tevens hadden de Portugezen vuurwapens naar Japan gebracht. De sjogoen voelde zich bedreigd. Tegenstanders zouden met Portugese of Spaanse steun in opstand kunnen komen. Alle Portugese en Spaanse kooplieden en missionarissen werden het land uitgezet en Japanse christenen werden vervolgd. Japan kreeg hulp van de Hollanders, die het alleen om de handel ging. De Chinezen en de Hollanders kregen als enige buitenlanders onder streng toezicht het recht om met Japan handel te drijven. Dit bleef zo van 1639 – 1854. Japan was een bijna gesloten land.

~3 Veranderingen na de openstelling (tot +- 1945)

De openstelling leidt tot het herstel van de keizerlijke macht
19de eeuw: Engeland, Frankrijk, Rusland en de VS drongen op openstelling van Japan aan: toelaten van buitenlanders en toestaan van buitenlandse handel. Japan bood tegenstand, uiteindelijk forceerde de VS de zaak en stuurde stoomschepen naar Japan. De sjogoen begreep dat zijn land militair te zwak was om buitenlanders tegen te houden en er kwam een verdrag. Afgesproken werd, dat:
- enkele havens toegankelijk werden voor buitenlanders
- handel in alle producten en grondstoffen, tegen lage invoerrechten, was toegestaan
- buitenlanders in bepaalde steden mochten wonen en daar niet onder de Japanse rechtspraak vielen.
Veel Japanners waren het niet eens met deze verdragen, omdat buitenlandse mogendheden teveel te zeggen kregen op Japans grondgebied en zij stelden de sjogoen verantwoordelijk. Hij werd gedwongen af te treden en de macht over te dragen aan keizer Mutsuhito. Hij regeerde van 1868-1912 (Meji-tijdperk).

Er worden veel contacten met het buitenland gelegd
De nieuwe Japanse regering begreep dat het Westen een grote technische en militaire voorsprong had, zij wilde dus door modernisering kolonisatie van Japan voorkomen. Daarom zette de regering de poorten naar het buitenland wijd open. Onderzocht wed waarin westerse landen uitblonken en goede dingen werden overgenomen. Het onderwijs werd gemoderniseerd en Japan kreeg een hoog alfabetisme.

Een kleine groep leiders krijgt samen met de keizer de macht in handen
De daimyo werden ertoe gebracht hun lenen terug te geven aan de keizer. In ruil daarvoor kregen zij functies in het bestuur van het land of een financiële vergoeding. Japan werd ingedeeld in prefecturen, elk bestuurd door een in Tokio benoemde prefect. Er kwam een systeem van geldbelasting die rechtstreeks aan de centrale overheid moest worden betaald. Tevens kreeg Japan als eerste Aziatisch land een grondwet en een parlement, waar niet de werkelijke macht bij lag. Wetten hadden wel de goedkeuring van het parlement nodig, maar de keizer benoemde de ministers en de legerleiding en hij kon de volksvertegenwoordiging tijdelijk buiten werking stellen. De werkelijke macht lag vooral bij leiders op de achtergrond, uit hun midden werden ministers en legerleiders naar voren geschoven.
De militaire macht van de samoerai als groep verdween. Velen werden ambtenaar, weinigen kregen een uitkering en werden arm.

Snelle industriële ontwikkeling
Japan ontwikkelde zich in het begin van de 20ste eeuw tot een grote industriele mogendheid. Het aantal fabrieken en bedrijven steeg enorm. Eerst had de overheid alles in bezit, omdat zij het meeste kapitaal had, later kregen rijke families (de elite) alles in handen. Europa en de VS kregen een geduchte concurrent op de wereldmarkt. De boeren financierden een groot deel van de modernisering: ruim 80% werd door hen betaald. Ze profiteerden wel van de modernisering maar die leidde niet tot hogere inkomsten, de voedselprijzen daalden juist. Veel boeren kregen schulden en moesten hun grond verkopen.

Verschuiving in de gelaagdheid van de bevolking
- de nieuwe bovenlaag bestond naast de keizer en zijn hof uit de hoogste bestuurders en legerleiders en uit de grote ondernemers.
- Er ontstond een sterk groeiende nieuwe middenlaag van enigszins welvarende kleine ondernemers, kooplieden en hoger personeel in de dienstensector.
- De derde laag ging bestaan uit de verarmde boeren en vissers en een groot deel van de stadsbevolking die in armoedige omstandigheden leefde.
- Geheel onderaan bleven de paria’s staan.

Japan volgt het voorbeeld van het westers imperialisme
Al aan het begin van het Meji-tijdperk wilde de Japanse regering Korea veroveren, dit gebeurde echter pas eind 19de eeuw => Japanse regering volgde het imperialistische voorbeeld van veel westerse staten. Motieven: het verwerven van voedsel voor de groeiende bevolking en van grondstoffen voor de zich uitbreidende industrie. Tevens hoopte Japan door bezetting van Korea de dreiging van het in Azie oprukkende Rusland tegen te gaan. 1910: Korea werd ingelijfd. Na WOI verwierf Japan de Duitse bezittingen in China. Jaren ’20: Japan probeerde langs vreedzame weg de handelsmogelijkheden uit te breiden. Crisis 1929: in Japan dalende afzet voor de industrie, massale werkloosheid en armoede in de stad en op het platteland. Oplossing: imperialistisch optreden.
1931: gebiedsuitbreiding in Mandsjoerije, v.a. 1937 andere delen van China. Dit omdat emigratie en vooruitgang op de wereldmarkt niet mogelijk was.

Nationalisten en militairen krijgen Japan in hun greep
De herleving van het imperialisme viel samen met een sterke groei van het nationalisme, wat vooral werk aangewakkerd door een golf van anti-westerse gevoelens. Er waren allerlei redenen waarom ze ontevreden waren (zie boek). Vanaf de jaren ’30 kwamen democratisch denkende politici steeds meer onder druk. Gematigde politici in de regering moesten wijken voor radicale. Hoewel het parlementaire systeem formeel bleef bestaan en politieke partijen niet werden ontbonden, was er in feite geen sprake meer van democratie. Voorbereidingen werden getroffen voor de bevrijding van Azië: de oorlogsindustrie ging op volle toeren draaien en radio en film werden ingeschakeld om de bevolking van de noodzaak tot strijd te overtuigen. Leiders van grote industrieën waren bang dat oorlog hun bedrijven in gevaar kon brengen, maar boden geen verzet.

Japan neemt deel aan de Tweede Wereldoorlog
1941: Japan begon de oorlog tegen de westerse mogendheden, het Westen, vooral de VS, bleek sterken dan verwacht. de Aziatische volken voelden zich in meerderheid niet bevrijd, maar aangevallen en bezet. De politiek van de nationalisten en militairen had rampzalige gevolgen:
- De Japanse agressie maakte naar schatting 20 miljoen slachtoffers
- Japan werd bezet door de VS (augustus 1945)
- Er waren twee miljoen Japanners in de oorlog omgekomen, de industrie was grotendeels verwoest, de voedselvoorziening was ontoereikend en alle sinds 1895 veroverde gebieden waren verloren gegaan.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.