PROLOOG Alle culturen kennen ‘feesten’: eigen kenmerken en functies. - in feesten delen groepen hun gevoelens en ervaringen - feesten verbroederen - vaste vormen en rituelen - mensen gedragen zich ‘spontaan’ hun mentaliteit komt tot uiting. (per cultuur, tijd, veranderd).
Door feesten te bestuderen: kennis van die mentaliteit. Periode: late ME – vroegmoderne tijd (1300-1600) Onderwerp: ‘het volk’---- probleem: alleen schriftelijke bronnen van de elite.
Carnaval (=vastenavond) Voor deel overblijfsel van oudere culturen (Romeinse, Germaanse) ( = pre-christelijk) - door christendom overgenomen en aangepast in de christelijke kalender. Kerkelijke context van Pasen etc. §1 Het toneel: de spelers en het publiek
middeleeuwse stad duidelijk te herkennen:
- bouwwerken (muren, torens, poorten…) kerkgeluid!
- Duidelijk afgescheiden van het platteland
- Klein en dichtbevolkt
- Handel, nijverheid, bestuur en: wat landbouw, veeteelt binnen de muren
Van oorsprong bezit van Heer of kerk: bestuur in handen.
Op den duur kochten de burgers zich vrij: eigen stadsrechten (oorkonde).
Grote onderlinge verschillen. Toch: - eenheid binnen de veilige muren - iedereen maakte deel uit van een groep (individu!) - soort familie, collega’s etc.
Groepen in steden
1 familie en gezin:
- geboorte is bepalend voor positie en status! (i.t.t. nu)
wel verschillen in aard en grootte v. familie
2 vrouwen:
- in gezin meest belangrijke.
- Werkende vrouw noodzaak
m.b.t. positie vrouw in openbare leven: onzeker – schaarse bronnen. Vaak subjectief beeld.
3 kinderen:
- schaarse gegevens. Tot 7 jaar echt kind. Vanaf 7 jaar (kleine) bijdrage levensonderhoud.
- Afhankelijk van sociale positie: rijken, middengroep: scholing
- In klas chaos: alle leeftijden
- Kenmerkend: - leven vooral in openbaar (op straat)
- minder gescheiden van wereld van volwassenen.
4 mannen en werk:
- geschoold en ongeschoold. --- veel eenmansbedrijfjes (ambacht)
- organisaties in gilden : belangenbehartiging eigen groep!
- kwaliteit
- concurrentie
- onderlinge zorg
- godsdienstig
- ambachten dicht bij elkaar.
5 rijken:
- politieke en economische macht. Hoogste laag
economisch: grootgrondbezitter + vooral handel / nijverheid
Patriciërs : leidinggevende, rijke families ---- bestuur (raad, schepen) + cultuur
- Zagen zich als ‘de besten’ en lieten dit ook duidelijk zien. : huizen, kleding etc.
nabootsing van de adel. ‘giften’.
6 armen:
- afhankelijk van tijd (hongersnood – oorlog – epidemie…)
vele soorten : zwervers, bedelaars, ‘varende luyden’) : trokken rond.
Stad: bescherming
- dubbele houding t.o.v. armen; - christelijke ‘naastenliefde’ plicht.
- argwaan (buiten de groep…)
- hulp vooral ‘eigen’ stedelijke armen. Rol kerk: caritas.
7 geestelijken (clerici):
- 1e stand; wijding. Zij die bidden
- 2e stand; zij die vechten: adel
- 3e stand; zij die werken: burgers en boeren…
- geestelijk hadden speciale privileges
onderscheid; a wereldwijde ---- reguliere geestelijken
(tussen mensen, wereld) (leven volgens kloosterregeling)
b hoge (bisschop, ambt) ---- lage geestelijke (pastoor…)
(uit hoogste lagen) (meer uit volk)
8 vreemdelingen en gasten:
- bron van ‘nieuws’, verhalen! Pelgrims (Jeruzalem, Rome, Santiago).
- Bijzondere gebeurtenis; bezoek landsheer : feest, show vol
Pracht en praal (: trots van de stad).
§2 het spel van volkscultuur.
Ritueel: vaste handeling die keer op keer op dezelfde manier wordt 6 dec. Sint Nicolaas. Kinderen mochten 1 dag per jaar de baas zijn. Pseudo – bisschop: zo lang de vastenavond periode mocht een jongetje zijn ambt uitoefenen. Kinderbisschop: - oude gewoonte om bisschop te kiezen - preek door ‘klein jongetje’ - grappig en ernstig tegelijk. Koppermaandag: - maandag na driekoningen - feest dat mogelijk werd gemaakt door het tevoren opgehaalde geld - speciaal voor gebreklagen in de stad. Vastenavond: de feestelijkheden die voorafgaan aan de vastenperiode. Tijdstip veranderd per jaar, meestal in februari.
Danshuis, vermaakten zich de bevoorrechte groeperingen.
Tijdens vastenavond was alles mogelijk; inwoners konden ergens anders binnendringen en d.m.v. liedjes, grappen etc. heren en dames voor de gek houden.
Achter het masker kon zowel rijk als arm schuilgaan. Ze droegen bij aan de feestvreugde.
Nar: symbool van de gekke wereld
Duivel en de wildemannen: metgezellen.
- Middeleeuwse - vriendelijke
vermaak. variant van
- symbool van het slechte.
slechtheid.
Strijd en geweld waren gebonden aan regels Toernooien; vast onderdeel van de vastenavond.
Toneel: Overal groepen met “gezellen”. In de loop van de 15e eeuw 1e toneelgezelschappen. Publiek; bonte verzameling van rijken, middengroep, armen, boeren uit de omgeving, geestelijken en edelen.
Vermaak en kritiek gingen hand in hand. Stadsbestuur (graaf of hertog) subsidieerde vele feestelijkheden.
BEGRIPPEN GESCHIEDENIS HOOFDSTUK 8
Corporatieve ordening: een ordening van de samenleving waarbij het menselijk lichaam als vb dient. Het bestuur fungeert als hoofd. Deugden: nastrevenswaardige, goede eigenschappen van mensen. Het christendom schrijft verschillende deugden voor, zoals naastenliefde. Deugden komen tot uitdrukking in het gedrag van mensen. Elite: de opvatting dat een groep rijken en machtigen die gezien wordt als verheven boven de massa. De elite kenmerkt zich door macht, beter ontwikkeling, rijkdom en een eigen gedragscode (‘beschaving’). Het idee van een elite in de stad neemt toe in de 16e eeuw. Geestelijken: personen die een kerkelijke wijding hebben ontvangen en deel uit maken van de christelijke kerk. Hiërarchie: Rangorde; een sociale indeling van (groepen) mensen variërend van hoog tot laag. Magie: het gebruik van onzichtbare krachten m.b.v. geheime handelingen of rituelen. Het doel van magie is in te grijpen in het dagelijkse leven. Magische handelingen maken meestal gebruik van (tover)formules, drankjes, smeersels of voorwerpen. Mentaliteit: de gedeelde opvattingen, gevoelens, ervaringen en het gedrag van groepen mensen. Nijverheid: ambachtelijk productie op kleine schaal in werkplaatsen met gebruik van werktuigen en traditionele energiebronnen (spierkracht van mens en dier, water wind en vuur). Patriciaat: de groep families die de politieke en economische macht in handen had in de middeleeuwse stad. Ritueel: vaste handeling die keer op keer op dezelfde manier wordt uitgevoerd. De handeling is vaak gebonden aan een specifieke plaats of tijdstip en draagt meestal een plechtig of geheimzinnig karakter. Vastenavond: de feestelijkheden die voorafgaan aan de vastenperiode. Het tijdstip van de vastenavond wisselde per jaar. Meestal in februari. Volksgeloof: een vorm van christendom waarbij diverse ideeën, gebruiken en rituelen die niet uit de kerk afkomstig zijn, zich aan het geloof hebben gehecht. Een mengsel van officieel geloof en alledaagse praktijken die zijn ontstaan buiten de kerk.
REACTIES
1 seconde geleden