Samenvatting H.5 Paragraaf 1+2 en alle begrippen
Paragraaf 5.1:
In de 16e eeuw vormden de Nederlandse gewesten een onafhankelijk Republiek.
Dit was een Statenbond > Dat betekent dat de gewesten alleen samenwerken als het echt nodig was!
Toen.. Tijdens de Franse Overheersing waren er veel vernieuwingen. Namelijk:
- Nederland kreeg voor het eerst een Grondwet!!
Deze maakte van ons land een eenheidsstaat met een
- Centrale Regering
- Parlement
1814 > Overwinnaars Napoleon besloten dat België bij NL werd gevoegd
Koninkrijk der Nederlanden > (1815 – 1839) = 24 jaar
Een sterke staat, waarvan de nieuwe vorst ‘’Willem I uit het huis Oranje’’ werd.
• Samenvoeging met België werd een mislukking
Want; de Belgen waren ontevreden over de samenvoeging van de Staatsschulden en de verdeling van het aantal volksvertegenwoordigers.
Koning Willem I gaf op een paar punten toe, maar niet voldoende.
In de Zuidelijke provincies groeide een nationaal gevoel tegen de Nederlandse bestuurders. De Belgen kwamen in opstand en maakten zich in 1839 los van Nederland.
Koning Willem I verklaarde zich aan de grondwet te zullen houden. Zo werd Nederland een Constitutionele Monarchie: een Koninkrijk (monarchie) met een grondwet (constitutie).
Willem I nam de beslissingen over het leger en de geldzaken. Hij liet bijvoorbeeld de eerste spoorlijn van Nederland aanleggen en kanalen graven.
Er was wel een volksvertegenwoordiging, maar dit Parlement had weinig invloed en was niet gekozen door de burgers. Vanaf 1815 bestond het parlement uit de Eerste Kamer en de Tweede kamer, samen de Staten-Generaal genoemd. De heren in de Eerste kamer konden wetsvoorstellen verwerpen die al door de Tweede Kamer waren aangenomen.
Gekozen door: Reden:
De leden van de Eerste Kamer werden door de koning benoemd Dat maakte de positie van de koning nog sterker
De leden van de Tweede Kamer werden door de bestuurders van de provincies aangewezen De bevolking stond daarbij buiten spel.
Paragraaf 5.2:
Belangrijke punten uit Grondwet:
• Een wet is pas geldig als ze door het parlement is goedgekeurd.
• Er is Ministeriële verantwoordelijkheid: ministers moeten het parlement om goedkeuring vragen voor hun plannen. Het parlement heeft het recht om ministers die ernstige fouten maken, te ontslaan.
• De Tweede Kamer mag wetsvoorstellen van ministers veranderen (recht van amendent). Het recht om zelf een wetsvoorstel te doen (recht van initiatief) had de Tweede Kamer al sinds 1814
• Alle uitgaven moeten ieder jaar goedgekeurd worden door het parlement.
• Elke vier jaar zijn er rechtstreekse verkiezingen voor de leden van de Tweede Kamer. Alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden, kregen stemrecht (censuskiesrecht)
Er kwamen meer grondrechten waaronder: Het recht van Verenigingen en Vergaderingen en de Vrijheid van Onderwijs. Daarmee kregen burgers het recht om zelf scholen te stichten.
Begrippen:
Algemeen Kiesrecht: Kiesrecht voor iedereen boven een bepaalde leeftijd, ongeacht bezit, opleiding en dergelijke. In Nederland in 1919 ingevoerd.
Bijzondere Scholen: Scholen die opgericht en bestuurd worden door burgers. Onderwijs op deze scholen wordt vanuit een bepaalde (vaak godsdienstige) opvatting gegeven.
Confessionalisme: Politieke stroming die vindt dat het geloof richtlijnen geeft voor het besturen van een land.
Conservatieven: Mensen die alles zoveel mogelijk bij het oude willen laten; in de 19e eeuw zagen zij niks in moderne ideeën over inspraak en vrijheden.
Eerste Feministische Golf: De periode van 1870 tot 1920 waarin vrouwenemancipatie en de eerste plaats gericht was op het verwerven van vrouwenkiesrecht.
Emancipatie: Streven naar gelijke rechten.
Feminisme: Beweging die opkomt voor de rechten en de positie van vrouwen.
Koninkrijk der Nederlanden: Opgericht in 1814 met Willem I als eerste koning. Tot 1839 hoorde België ook bij dit koninkrijk.
Liberalisme: Politieke stroming die opkomt voor zoveel mogelijk vrijheid voor de burgers.
Ministeriële Verantwoordelijkheid: De plicht van ministers om het parlement uitleg te geven over hun regeringsdaden.
Openbare Scholen: Neutrale scholen, opgericht door de overheid die niet horen bij een bepaalde geloofsopvatting.
Parlement: Volksvertegenwoordiging (Eerste Kamer & Tweede Kamer) ook wel Staten-Generaal genoemd.
Schoolstrijd: Politieke strijd in de 19e eeuw over de financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs aan het openbaar onderwijs, in 1917 beëindigd.
Socialisme: Politieke stroming die opkomt voor gelijkheid in de samenleving en zich inzet voor de invoering van sociale wetten.
Hoofdstuk 5, par. 1 en 2
5.6
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden