Hoofdstuk 5, China

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3516 woorden
  • 9 september 2007
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
6 keer beoordeeld

De erfenis van het verleden

Kenmerken van de traditionele Chinese samenleving China  meergeneratiegezinnen; het streven was 5 generaties onder 1 dak. De onderlinge verhoudingen tussen al deze familieleden waren vastgelegd in de ‘Vijf Menselijke Relaties’: Heerser - onderdaan
Vader - zoon
Oudere broer - jongere broer
Man – vrouw
Vriend – vriend
Door je te houden aan deze relaties zouden er geen conflicten ontstaan wat hoorde bij het confucianistische streven naar harmonie. - De relaties tussen de familieleden waren zeer formeel - Respect voor ouderdom was een belangrijke waarde - Ook de voorouders verdienden nog respect - De zoon zette de familielijn voort - Vrouwen waren van weinig belang  De plaats van de vrouw was thuis en onderwijs buitenshuis was niet nodig, omdat meisjes werden uitgehuwelijkt en bij hun schoonfamilie gingen wonen. Alleen door zonen te baren en oud te worden kon de vrouw binnen de familie nog iets betekenen. De Vijf Menselijke Relaties zijn afkomstig van Confucius (551-479 v. Chr.). Zijn filosofie is meer een sociale gedragsleer dan een godsdienst. Mensen zijn tot het goede geneigd als ze een goede opvoeding hebben gehad. De keizer was middelaar tussen hemel en mens. Door gebeurtenissen in de mensenwereld verantwoordelijk te maken voor natuurverschijnselen kon verklaard worden waarom een keizer het ‘Hemels Mandaat’ ontnomen werd en een nieuwe dynastie aan de macht kwam.

China was vanaf 221 v. Chr. een staatskundige eenheid. Keizers bestuurden het land steunend op de ambtenaren. Ambtenaren werden benoemd op hun deskundigheid van confucianistische boeken. Confucianisme was een soort staatsleer. Keizers waren voor gewone mensen onbereikbaar, mensen mochten hem niet eens zien. Hij regeerde als een autocratisch vorst. Er was een grote afstand tussen de elite (landeigenaren, geleerden en ambtenaren) en het volk. De Chinezen hadden een houding van sinocentrisme. China was moeilijk te moderniseren van binnenuit omdat door de bureaucratie, confucianisme en sinocentrisme voor een grote continuïteit in het keizerrijk zorgden. De Britten dwongen in 2 opiumoorlogen (1839-1843 en 1856-1869) de opstelling van China af. Al snel volgden de Fransen, Russen, Duitsers en Japanners. Ze dwongen langs de kust verdragshavens af. China zag dit als een grote vernedering.

De maatschappelijke ladder in het keizerrijk China: 1. Keizer
2. Ambtenaren/geleerden: kwamen meestal voort uit de klasse van grootgrondbezitters Zij hadden het meeste aanzien en ze waren nodig om het land te besturen en bezaten kennis. 3. Boeren
4. Ambachtslieden
5. Kooplieden: werden gezien als profiteurs, verdienden aan wat anderen maakten. Soldaten hadden geen plaats op de ladder, omdat conflicten volgens het confucianisme met alle middelen behalve geweld moesten worden opgelost. In de praktijk kwam iedere keizerlijke dynastie met behulp van een leger aan de macht. Boeren: In theorie stonden boeren direct onder de ambtenaren, het confucianisme zag landbouw als belangrijke activiteit. In de praktijk waren de boeren juist erg arm, leefden onder zware belastingsdruk en dwangarbeid. De communisten hebben na 1949 radicaal gebroken met de maatschappelijke ladder, maar oude tradities bleven nog lang doorwerken.

De val van het keizerrijk en de overwinning van de communisten
Door binnenlandse opstanden, buitenlandse druk, hongersnoden en een zeer bureaucratisch en corrupt regeringsstelsel verzwakte het keizerrijk steeds meer. In 1911 kwam er een opstand van legerofficieren. 4 maanden later trad het kind-keizertje Puyi af en werd China een republiek met Sun Yatsen als voorlopige president. Hij was leider van de Revolutionaire Liga (de latere Guomindang of Nationalistische Partij). Sun wilde China moderniseren maar dat lukte niet en China raakte verdeeld in gebieden, geregeerd door warlords. Tijdens de WOI veroverde Japan de Duitse bezittingen in China. Ze hoopten dit bij de Vrede van Versailles terug te krijgen, maar ze bleven, met goedkeuring van de westerse mogendheden, in Japanse handen. Chinese intellectuelen lieten in stakingen en demonstraties hun antiwesterse en anti-Japanse gevoelens zien. Tegelijkertijd lieten ze zich inspireren door westerse ideeen als nationalisme en gelijkheid. Ze wilden afschaffing van het dwingende familiestelsel, de positie van de vrouw verbeteren en onderwijs voor het volk(omdat alleen zo China kon industrialiseren en moderniseren), Daarom werd de Chinese taal werd vereenvoudigd.

Na de teleurstelling over het Verdrag van Versailles en de Russische Revolutie trok het communisme meer mensen aan. De Communistische Partij China (CPC) werd opgericht in 1921. Enkele Chinese communisten begonnen na te denken over het boerencommunisme (soldaten moesten helpen, organisaties oprichten, boeren scholen, landverdeling). De partij groeide sterk, vooral toen ze in 1934 na een interne strijd, o.l.v Mao Zedong, kozen om vooral op de boeren te steunen. Mao Zedong was vanaf 1934 leider v.d CPC. Chiang Kaishek nam de leiding van de Guomindang (GMD) in 1925 over van de overleden Sun Yatsen. De GMD en CPC hebben driemaal geprobeerd samen te werken tegen gezamenlijke vijand Japan. Zoveel keer had Chiang de samenwerking geëindigd en zette hij zijn modern uitgeruste leger in tegen de communisten. De nationalistische periode leidde tot vernieuwingen (goed leger, huwelijkswet). Toch ontwikkelde de GMD zich steeds meer tot een partij van de rijken en de soldaten waren erg wreed en corrupt. Ze verloren hierdoor de band met de bevolking. Chiang werd een dictator door zijn fascistische ideeën over het leiderschap.

De Japanners hadden al vanaf 1900 speciale rechten in de noordoostelijke provincie Mantsjoerije (spoorwegen) maar waren niet tevreden en wilde meer economische voordelen uit het gebied halen. De jaren 30 stonden in het teken van Japanse agressie tegen China wat in 1937 uitliep in een volledige oorlog. In 1937 begon voor China de WOII. Chiang Kaishek moest de Japanners de oorlog verklaren maar bleef de communisten als een grotere vijand zien. Dankzij hun guerrillatactiek waren de communisten veel beter in het bestrijden van de Japanners dan de GMD. Ze waren ook goed georganiseerd en niet corrupt. Na de Japanse overgave volgde voor China nog 4 jaar burgeroorlog tussen de GMD en de communisten. De GMD had overwicht (door betere wapens en meer manschappen), maar ze konden het niet tot een overwinning omzetten. 2 oorzaken: Tussen de verschillende GMD-gebieden en –steden bestonden te lange communicatielijnen én de communisten bezaten het platteland, waar zij met landhervormingen veel aanhang onder boeren kregen. De GMD-troepen raakten steeds verder gedemoraliseerd; ze liepen vaak spontaan over. Door wreedheid, corruptie en wanbeheer raakten ze steeds meer aanhang kwijt. De CPC overwon en Chiang Kaishek vluchtte naar Taiwan en op 1 oktober 1949 riep Mao Zedong de Volksrepubliek China uit.

Geloof in een nieuw China 1949-1957 De economische ontwikkeling 1949-1957
Toen in 1949 de CPC aan de macht kwam beloofde zij het volk dat uitbuiting en onderdrukking plaats zou maken voor gelijkheid, menselijke waardigheid en welvaart. Er werd een begin gemaakt met de landhervorming. Dit was maar een tijdelijke maatregel. Een groep binnen de CPC wilde een snelle collectivisatie om te voorkomen dat er een nieuwe klasse van rijke boeren zou ontstaan. Anderen in de partij waren hier tegen, omdat ze bang waren dat de boeren het zouden saboteren. Ook vonden ze mechanisatie nodig, maar dat kon alleen als er op grote schaal machines geproduceerd kon worden en zover was het nog lang niet. In 1953 besloot men tot een geleidelijke collectivisatie. D.m.v propaganda, politieke bewustwording en pressie moesten de boeren worden heropgevoed tot socialistische boeren die met inzet en enthousiasme collectieve arbeid verrichten. Zo probeerde de partij de landbouwopbrengsten te verhogen.

Industrialisatie was nodig om de beloofde welvaart werkelijkheid te maken en China wilde machtig zijn en niet langer afhankelijk van het Westen en Japan. Chinese communisten hadden weinig ervaring met industrialisatie en keken naar het sovjetmodel. De SU was immers het 1e land waar het communisme al in de praktijk was gebracht. Het 1e Vijfjarenplan moest uit landbouwopbrengsten worden betaald. Het was wel economisch een succes, maar op lange termijn toch niet geschikt voor China, omdat: • De industrialisatie leidde tot een sterke bevolkingsgroei in de steden; • De Chinese bevolking werd te groot in verhouding met de voedselopbrengsten; • China had nauwelijks mogelijkheden het landbouwgebied uit te breiden; • De boeren kregen van de staat lage prijzen voor hun voedselleveranties en waren niet erg geïnteresseerd in hogere opbrengsten; • Voor de sovjethulp moest een hoge prijs betaald worden, omdat leningen moesten worden terugbetaald.

De politieke ontwikkeling 1949-1957 Mensen die zich tegen de CPC keerden werden klassenvijanden genoemd en uitgeschakeld. Liberalen en linkse groeperingen zagen vaak geen andere uitweg dan met de CPC samen te werken, want met de GMD wilden ze allang niets meer te maken hebben. De macht werd verdeeld over de partij, regering en het Volksbevrijdingsleger. China kent een parallelle machtsstructuur. Er bestaan verschillende politieke organen zoals het Nationale Volkscongres en de regering maar in werkelijkheid heeft de partij het voor het zeggen en bepaalt deze de politieke koers. Mao Zedong werd president en combineerde dat met het voorzitterschap van de Partij.

Om een groot land als China zeer ingrijpend te veranderen maakte de CPC gebruik van massaorganisaties. Ze moesten de grote afstand tussen de regering, communistische leiders en het volk overbruggen. De massacampagne werd het middel waarmee veranderingen tot uitvoer werden gebracht.

1951-1952  Drie-anti (ambtenaren die nog oner de GMD hadden gewerkt waren hierbij het doelwit) en Vijf-anti (arbeidscomités onderzochten het verleden van hun eigen bazen) bewegingen. Met de campagne ‘Laat honderd bloemen bloeien, laat honderd scholen wedijveren’ in 1956 riep Mao de intellectuelen op tot het uiten van kritiek op tekortkomingen in de partij, omdat Mao zelf vond dat de partijkaders zich te veel als nieuwe bazen gingen gedragen. Deze ‘Honderd bloemen’-beweging maakte een stroom van kritiek los, met name op de dictatoriale methoden van de partij. Halverwege 1957 greep de partijtop in, er werd een antirechtsencampagne gestart en 1.2 miljoen stedelingen werden naar het platteland verbannen om daar gedachtehervorming door arbeid te ondergaan.

De sociale ontwikkeling 1949-1957 1949-1953  (wittebroodsweken van de Chinese revolutie) zou er door vertrouwen en enthousiasme in de CPC eindelijk een China komen om trots op te zijn. In de GMD-periode was er al heel wat veranderd. De vooroudervereniging, het voetbinden en het concubinaat (het trouwen met bijvrouwen) waren afgeschaft. Vrouwen kregen mee rechten (ook bij trouwen). Alleen op het platteland was er nog weinig bekend. Er kwamen verschillende campagnes (toneelstukken, besprekingsbijeenkomsten) om de huwelijkswet uit 1950 bekend te maken. In het nieuwe China moest de oude sociale orde radicaal worden gewijzigd. Iedereen kreeg na 1949 een klassenstatus opgelegd. Deze werd toegekend op basis van iemands sociaal-economische positie. Er werden nieuwe vrienden (revolutionaire kaders) en nieuwe vijanden (rechtse elementen) mee aangeduid. De communisten wilden de loyaliteit aan de familie vervangen door loyaliteit aan de staat. Iedereen kreeg daarom een plaats toegewezen in een danwei.

‘Hoe Yoekong de bergen verzette’ De economische ontwikkeling 1957-1976
Het Eerste Vijfjarenplan was voor de industrie succesvol, er waren wel 3 problemen die moesten worden opgelost:  Groeiende werkloosheid, vooral in de steden;  Landbouw kon de kosten van verder groeiende van de industrie niet opbrengen;  Mao was bang dat net als in de SU ook in China een nieuwe bevoorrechte klasse van technisch geschoolden zou ontstaan. Mao verafschuwde Chroetsjov’s (aan de macht na Stalin’s dood) revisionisme en wilde bewijzen dat China de echte weg naar het socialisme bewandelde. In 1958 kondigde de top van de CPC de Grote Sprong Voorwaarts aan: o Gelijktijdig ontwikkelen van alle sectoren van de economie (lopen op twee benen); o Maximaal voordeel halen uit productie op grote schaal, er werden volkscommunes opgericht; o Er was genoeg menskracht, iedereen moest staal gaan produceren. De economische vooruitgang werd beloofd voor de toekomst, eerst kwam de strijd tegen de natuur; o Verschil tussen boer, arbeider, soldaat en intellectueel moest verdwijnen. o Planning van bovenaf werd afgeschaft, streefcijfers op lokaal niveau. Het platteland werd gereorganiseerd in 26000 volkscommunes van ieder 5000 huishoudens. Door deze verdeling konden sommige boeren meehelpen aan grote projecten bv. de bouw van een stuwdam of het graven van irrigatie kanalen i.p.v. op het land te werken. De commune moest het communistisch ideaal ‘ieder werkt naar vermogen en ontvangt naar behoefte’ dichterbij brengen. De inzet en het enthousiasme voor de Grote Sprong Voorwaarts was groot.

De Grote Sprong Voorwaarts is met name bekend geworden door ‘de oventjes in de achtertuin’. Deze symboliseerden met name de mislukking van het project. De oventjes produceerden waardeloos staal. Tijdens de 3 bittere jaren (1958-1961) kwamen tijdens een grote hongersnood zo’n 30 miljoen mensen om. De regering wist dit verborgen te houden. Ook lieten ze de steden wel voedsel ontvangen. Rond 1961 ging men terug naar een centrale planning van de economie. Volkscommunes werden kleinschaliger en er kwam weer ruimte voor privé-initiatief. De jaren 1966-1976 stonden in het teken van economische groei (in industrie én landbouw). In de jaren 70 moesten ieder jaar 2 miljoen jongeren naar het platteland gestuurd worden het rondhangen van de werklozen in de stad te voorkomen.

De politieke ontwikkeling 1957-1976 De Grote Sprong Voorwaarts had ook gevolgen voor de machtsverhoudingen in de top van de CPC. Vanaf 1958 heerste er een voortdurende machtsstrijd (Peng Dehuai – Mao Zedong). Deze strijd tussen de gematigden en radicalen zorgde voor een soort zigzagkoers (leidde tot grote onduidelijkheid voor het volk). Er waren periodes waar de gematigden het voor het zeggen hadden (1961-1966 en 1974-1976) maar ook tijden waar de radicalen de macht hadden (1966-1969, de culturele revolutie). Achter de schermen was echter nog een veel onduidelijker machtsspel. Niet tussen 2 vaste groepen, maar tussen wisselende facties. De factiestrijd was voor de bevolking geen ver van m’n bed show maar elke koerswijziging (en dan met name die van de radicalen), werd kracht bijgezet door grote massacampagnes. De dood van Mao in 1976 bracht geen verandering in de factiestrijd.

Door de mislukking van de Grote Sprong was Mao’s positie verzwakt en zijn functies werden overgenomen door Liu Shoqi, Deng Xiaoping en Zhou Enlai, hun economische politiek was Mao een doorn in het oog (hij was bang voor een opleving van het kapitalisme). Mao gebruikte het leger en de jeugd om weer aan de macht te komen, m.b.v minister van Defensie Lin Piau. Deze zorgde voor ‘De campagne tot bestudering van het denken van voorzitter Mao’. Het citeren van het rode boekje met uitspraken van Mao en de bestudering van zijn geschriften werden verplicht voor iedereen. Een ongekende persoonsverheerlijking van de ‘Grote Roerganger’ volgde. In 1966 startte de Culturele Revolutie met als slogan: ‘Rebelleren is gerechtvaardigd’.

Enorme aantallen jongeren gingen de straat op en organiseerden zich als zogenaamde Rode Gardisten. Ze keerden zich tegen alles wat oud en gevestigd was. Deng Xiaoping en Liu Shaoqi werden net als andere partijkaders en intellectuelen naar heropvoedingskampen gestuurd en werden gedwongen tot openbare zelfkritiek. Het staatsapparaat en het onderwijs werkten nauwelijks tussen 1966-1969. De beweging liep uit de hand en Mao keerde zich ervan af. Het leger stelde orde op zake en de gardisten werden naar het platteland gestuurd om daar ‘te leren van de boeren’.

De sociale ontwikkeling 1957-1976 Ondanks dat het communisme een samenleving zou zijn zonder klassenverschillen werd er in China onderscheid gemaakt, al was het niet tussen arm en rijk. Iedereen kreeg na 1949 een klassenstatus die een aantal rechten gaf of ontnam. Daarnaast kreeg iedereen een stedelijke of plattelandsregistratie. Stedelingen werden als het ging om huisvesting, sociale zekerheid of distributie van consumptiegoederen vaak bevoordeeld boven de boeren. Deze klassenstatus en registratie waren overerfbaar. Je kon wel je stedelijke registratie kwijtraken (zie rode gardisten). Ook kon je klassenstatus gewijzigd worden. Soms kon je door uitzonderlijke inzet een negatieve status kwijtraken, maar de kans was groot dat je in een van de vele campagnes een negatief etiket kreeg opgeplakt (klassenvijand of lid van de negende stinkende klassen (intellectuelen)).

Waardoor gebeurde het toch steeds dat de mensen er bij elke nieuwe massacampagne weer met frisse moed tegenaan gingen? Hiervoor is een mogelijke verklaring te geven als je bedenkt dat het politieke denken in China doordrongen is van het moralisme d.w.z de staat bepaald wat goed en slecht is. Er was het conformisme wat voor veel buitenlanders misleidend was.

Informatiebronnen over China In communistische landen bestond/bestaat over het algemeen geen persvrijheid. Na 1972 werden er een paar buitenlanders China binnengelaten. Juichend werd gesproken over het Chinese experiment.

‘To get rich is glorious’ 1976-1989
De economische ontwikkeling 1976-1989
Na de dood van Mao werd duidelijk dat er hervormingen nodig waren. Er was economische groei nodig om de bevolking weer vertrouwen te geven in de CPC. Er kwam een nieuw economisch plan: ‘De Vier Moderniseringen’. Centraal in de hervormingen stond het verantwoordelijkheidssysteem. Iedereen werd zelf verantwoordelijk voor hun economische activiteit en winst maken werd weer toegestaan. In 1984 werden de volkscommunes afgeschaft en de boeren kregen de grond in pacht. Dit had als (snel) resultaat dat de welvaart op het platteland enorm steeg. De keerzijde hiervan was dat de welvaartsverschillen zichtbaar werden en de werkloosheid toenam, tevens trokken veel boeren naar de stad om daar hun geluk te beproeven.

De hervorming van de industrie verliep veel moeilijker. Ook hier probeerde Deng Xiaoping een verantwoordelijkheidssysteem in te voeren:  Beloning van de arbeiders moest meer overeenkomen met geleverde prestaties, productiviteit moest hiermee omhoog. De ‘ijzeren rijstkom’ werd afgeschaft.  Planning werd weer gedecentraliseerd en lokale planners moesten meer rekening houden met de wet van vraag en arbeid. De corruptie werd een groot probleem, omdat lokale partij- en overheidsambtenaren niet gauw afstand wilden doen van hun macht, omdat er zoveel kansen (via corruptie) open lagen.  Directeur van de fabriek werd als enige verantwoordelijk voor zijn bedrijf en de partijkaders mochten zich alleen met politiek studiewerk bezighouden.  Privé-ondernemingen en buitenlandse samenwerking werden aangemoedigd. De openstelling was de belangrijkste factor voor het slagen van de hervormingen maar ook de gevaarlijkste want de westerse invloed bleef niet beperkt tot de economie.

De politieke ontwikkeling 1976-1989 Al voor zijn dood was er een strijd om de opvolging van Mao. De strijd ging tussen de ‘Bende van Vier’ (radicale groep rond Mao’s echtgenote Jiang Qing) en een gematigde groep. Deng Xiaoping werd door de groep gematigden gerehabiliteerd. In 1981 werd Deng Xiaoping partijvoorzitter. Tot zijn terugtreden in 1989 drukte Deng een zwaar stempel op de politieke en economische koers, maar er bleef in de top van de partij altijd verzet tegen hem bestaan.

Na de Culturele Revolutie waren er economische maar vooral ook politieke hervormingen nodig om het volk weer enigszins vertrouwen te geven:  Massacampagnes werden afgeschaft;  Aantal controlerende functies van de danwei verdwenen;  Partij hoefde niet langer bij alle instellingen vertegenwoordigd te worden;  Verbod op persoonsverheerlijking;  Kritiek op Mao werd mogelijk (hij werd voor 60% goed en 40% slecht verklaard);  Klein begin van het vastleggen van het recht op willekeur. Advocaat weer toegestaan;  Intellectuelen werden als klasse erkend. Probleem bij de hervormingen was dat de leiders moesten uitvinden hoe ver ze konden gaan zonder hun eigen macht aan te tasten.

Vooral jongeren die de voorrechten van partij- en staatsfunctionarissen aan de kaak wilden stellen, riepen om de Vijfde Modernisering. Naar aanleiding van het overlijden van de hervormingsgezinde Hu Yaobang in 1989, gingen studenten in april 1989 kijken of een vreedzame demonstratie getolereerd zou worden. Studenten kwamen op het plein van de Hemelse Vrede bij elkaar om te rouwen om de dood van Hu. Er volgden demonstraties tegen corruptie en voor meer democratie, onder invloed van vele westerse camera’s werden de studenten feller. Ze bezette het plein totdat Deng en de partijleiding met hen wilde praten en hun eisen wilde inwilligen. Nadat de regering de demonstraties had veroordeeld, toonde de bevolking sympathie door studenten eten, drinken en geld te geven. De studenten hoopten op steun van de hervormingsgezinde staatsgeneraal van de partij Zhao Ziyang. Ze gingen in hongerstaking en het plein veranderde in het aanzicht van een tentenkamp. De regering vond dat ‘de opstand’ beëindigd moest worden en besloot met behulp van het leger Peking te omsingelen door twee divisies. Hoe de ontruiming precies verliep en hoeveel slachtoffers er zijn gevallen is onduidelijk.

Culturele veranderingen 1976-1989 Na de Culturele Revolutie werden de regels voor literatuur verruimd. Er ontstond een nieuwe literatuur: ‘littekenliteratuur’.

Mensen gingen ook over andere onderwerpen schrijven dan het communisme. De reactie op deze vrije periode was dat westerse invloeden op de literatuur door de politieke leiders werden bestempeld als decadent en pornografisch. Daarom alleen buiten China uitgegeven.

Totalitarisme Eind 19e eeuw en begin 20e eeuw deden zich in West-Europa ingrijpende veranderingen voor:  industrialisatie  urbanisatie  opkomst van de arbeidersbeweging  invoering van het algemeen kiesrecht  vorming van politieke partijen en vakbonden
Niet alleen democratisering ook antidemocratische bewegingen ontstonden, zoals het fascisme en nationaal-socialisme.

Algemene kenmerken van totalitaire bewegingen: 1. Ze gaan uit van een toekomstdroom. Dit is de enige juiste en geldt als de waarheid. Eenmaal aan de macht is het niet te realiseren en moeten de machthebbers zich aanpassen. Dit willen ze niet en dan proberen ze een eigen werkelijkheid te creëren die overeenkomt met de ideologie. 2. De macht komt in handen van één leider of een kleine elite uit één partij, die weet wat goed is voor het volk. 3. De toekomstdroom die zij najagen leggen zij anderen op, desnoods met geweld. Dat mag volgens hen, omdat ze namens het volk spreken. 4. Om de nieuwe orde te bereiken wordt de bevolking ideologisch gemobiliseerd voor de zware taken die haar te wachten staan. De communicatiemiddelen van de machthebbers zijn daarbij een belangrijk indoctrinatiemiddel. 5. Een massapartij, een uitgebreid systeem van terreur en scherpe controle op leger en economische bedrijvigheid zorgen ervoor dat de staat invloed en controle op de bevolking krijgt. Onder Gorbatsjov in de Sovjet-Unie en Deng Xiaoping in China nam de allesoverheersende invloed van de staat af zonder dat men deze landen nu direct democratisch kon noemen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.