H4
-paragraaf 1
Toen Lodewijk XIII overleed moest zijn zoont verder regeren. Lodewijk was nog te jong om zelf te regeren dus nam Mazarin deze taak op zich. Maar toen hij in 1661 ook overleed nam Lodewijk XIV de taak over. Mazarin had geprobeerd om de macht van edelen te verkleinen waardoor veel opstanden en bijna burgeroorlogen van kwamen. De onderdanen van Lodewijk XIV vonden het normaal dat hij zoveel macht had. Bovendien was er nu ook rust omdat er voortaan 1 leger was met 1 bevelhebber.
--Lodewijk had absolute macht (hij stond boven de wetten). Niets werd zomaar buiten Lodewijk om geregeld. Lodewijk gaf zichzelf de naam: Zonnekoning.
--De ambtenaren van Lodewijk kwamen allemaal uit de burgerij. Omdat dit beroep van vader op zoon ging werd het een soort nieuwe adel. De oude adel was daar niet blij mee dus moest Lodewijk ervoor zorgen dat ze niet in opstand kwamen.
--Lodewijk kon niet alles doen wat hij wilde want er waren ook wetten waar hij zich aan moest houden. Tradities waren er erg belangrijk dus regels en wetten werden niet zomaar veranderd.
--Lodewijk moest zijn paleizen e.d. allemaal zelf betalen. Omdat hij een hekel aan economie had liet hij zijn minister alles doen. Hij liet handel en nijverheid groeien waardoor er meer belasting binnenkwam. Veel andere koningen gingen het dus ook zo aanpakken. De ambtenaar hield zich met allerlei zaken van de burgers bezig waardoor ze steeds meer invloed op burgers kregen.
-Paragraaf 2
85% van de burgers leefde op het platteland.
-wanneer is iets een feit?
je moet op 4 dingen letten:
-Wie heeft de bron geschreven?
-Leefde hij in deze tijd?
-Heeft hij het zelf gezien?
-Waarom schreef of maakte hij dit zo?
een feit vaststellen kun je dus alleen als je bronnen hebt, de 4 vragen van betrouwbaarheid stelt en of dit een uitzondering was of niet.
--Ambachtslieden werkten nog steeds in kleine werkplaatsen. Later kwam steeds meer nijverheid in grote bedrijven. Er werd niet zoveel geld verdiend met dit soort werk dus liet Lodewijk steeds meer bedrijven opzetten(dat was ook een oplossing voor boeren)
-paragraaf 3
Er waren steeds meer nieuwe groepen ontstaan: ambachtslieden, handelaars, ambtenaren, bankiers, enz. Toch bleef de indeling op 3 standen staan.
--Boeren waren geen horigen maar vrije mensen. Edellieden hadden allerlei rechten op stukken land die niet van hun zelf waren. zulke rechten werden "heerlijke rechten" genoemd. Boeren konden die afkopen maar dat moest met geld of goederen.
--Burgers werden vooral rijk met handel maar ook met ambacht. Zo waren veel burgers rijker geworden dan edelen. Rijke burgers werden ook wel bourgeoisie (boerzjwazie) genoemd. Burgers werden soms tot de adelstand toe gelaten daarvoor moesten ze veel geld betalen waar d koning weer profijt van had.
--Eelen keken neer op de bourgeoisie. Ze vonden hun minderwaardig. Een edelman deed er alles aan om beter te zijn dan burgers.
--Standen hadden niet veel met bezit te maken. Zwervers en bedelaars hoorden nl. tot dezelfde stand als de bourgeoisie.
--In Nederland werden armenhuizen opgericht maar ook in andere landen waardoor zwervers en bedelaars steeds groter werden.
REACTIES
1 seconde geleden
M.
M.
zou ik dit nog kunnen gebruiken het is al 8 jaar geleden?!?!?!
11 jaar geleden
Antwoorden