Hoofdstuk 4, Land van duizend meningen

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1261 woorden
  • 15 augustus 2005
  • 100 keer beoordeeld
Cijfer 8
100 keer beoordeeld

Geschiedenis, Hoofdstuk 4, “Land van duizend meningen”

§1 De overheid staat aan de zijlijn (1850-1900)

1848→ Revolutiejaar of Wonderjaar. In veel Europese landen werden koningen afgezet. Willem II voorkomt een revolutie in Nederland door Thorbecke opdracht te geven een nieuwe grondwet te ontwerpen.

Grondwet Thorbecke: I De koning verliest een groot deel van zijn macht. II Ministers zijn voortaan politiek verantwoordelijk, niet de koning. III Tweede kamer wordt gekozen door het districtenstelsel, blijft beperkt tot een kleine groep rijke mannen→ censuskiesrecht. IV In een grondwet wordt verder opgenomen; vrijheid van godsdienst, onderwijs, drukpers en van vereniging.

Ontstaan van politieke partijen: I De liberalen→ Liberale unie. -Ze vinden dat de overheid zich zo min mogelijk met de mensen moet bemoeien, zij moeten zich vrij kunnen ontwikkelen. -Geen overheidsingrijpen in de economie, de economie regelt zichzelf. II De Conservatieven. -Ze willen alles op politiek en sociaal gebied hetzelfde houden. Ze zijn tegen grote veranderingen. -De macht van de koning plus kabinet willen ze groot houden. Macht van het parlement en het volk zo klein mogelijk. -Economisch ingrijpen van de overheid zo klein mogelijk houden. III De Confessionelen. De katholieken → R.K.S.P → -Zij komen op voor de achtergestelde positie van katholieken in Nederland. Protestanten → A.R.P. → -Willen Nederland beschermen tegen de nieuwe liberale ideeën die niet overeenkomen met het geloof. IV De Socialisten. -komen op voor de armoede in het land en de arbeiders. Ze willen het land socialer maken. Willen meer of veel overheidsingrijpen in de economie. S.D.B. → Radicale socialisten baseren hun ideeën op Marx. Verandering door revolutie. S.D.A.P. → Gematigde socialisten willen verandering door uitbreiding van het kiesrecht en de parlementaire weg.

19e eeuw, 3 belangrijke kwesties. I De sociale kwestie (het armoede vraagstuk). II De schoolstrijd (alleen openbare basisscholen kregen geld van de overheid). Bijzondere scholen (katholieke en protestantse) niet in protest. III Kiesrechtstrijd (met name socialisten wilden invoering van algemeen kiesrecht). Door deze problemen zijn de politieke partijen in Nederland ontstaan.

§2 Begin sociale politiek (1900-1930)

Vanaf 1900 het invoeren van sociale wetgeving in Nederland. Dit wordt het begin van de sociale politiek genoemd. → voorbeeld: ongevallenwet (1903), waarbij overheid + werkgevers verantwoordelijkheid nemen voor de zorg van arbeidsongeschikten.

Waarom rond 1900? I Door uitbreiding van het kiesrecht in 1896 + oprichting vakbonden gaan liberalen + confessionelen meer doen tegen de armoede. II Spoorwegstakingen van 1903, dit zorgt voor onrust, door de dreiging van arbeiders, men wil dit in de toekomst verkomen.

1913-1919 de 3 kwesties worden opgelost. (sociale kwestie (armoede vraagstuk), schoolstrijd en kiesrechtstrijd). A) Sociale kwestie (armoedevraagstuk) eerste stappen van de overheid in armoedebestrijding: • Ouderdomspensioen • Invaliditeitswet • Voorstel ziekteverzekering

B) Schoolstrijd: bijzondere scholen krijgen gelijke financiele ondersteuning als dat openbare basisscholen krijgen.

C) Kiesrechtstrijd: Er komt algemeen kiesrecht met evenredige vertegenwoordiging, (afschaffen districtenstelsel) voor mannen in 1917, voor vrouwen in 1919.

Uitbreiding kiesrecht → ‘de gevolgen’: I Confessionele partijen winnen vooral veel stemmen. Arbeiders blijven trouw aan hun geloof en stemmen niet op de socialisten. II Socialisten winnen minder dan verwacht, ook door Troelstra’s revolutieplannen met de socialisten. III De liberalen gaan een kleinere rol spelen in de politiek.

Wat zijn de gevolgen van het regeren van Confessionele partijen (RKSP, ARP, CHU).

I Gematigde politiek, geen grote veranderingen. Door: jaren achter elkaar regeren met dezelfde partijen. Brede aanhang, van arme en rijke mensen , daarom een compromis zoeken. II Geen voortzetting van sociale politiek, regering is voorzichtig door economische crisis. Nieuwe plannen worden afgewezen.

§3 Opbouw van de Nederlandse verzorgingsstaat (1945 -1970)

Na Wereldoorlog 2 had Nederland te maken met enkele grote problemen, namelijk: I De industrie + infrastructuur waren vernietigd door de oorlog. II Er was ernstige woningnood, er moesten veel woningen worden bijgebouwd voor onderdak.

In Nederland ontstaat na Wereldoorlog 2 het idee van “dit nooit meer”. Men wil voorkomen dat armoede zoals in de jaren ’30 en tijdens de oorlog grote mate aanneemt. Er komt de gedachte van een ‘verzorgingsstaat’, waarbij mensen van hun wieg tot graf verzorgd zullen worden. Om dit te bereiken en de economie weer op te bouwen, komen er grote veranderingen in de economie, sociale zekerheid en politiek.

1) Veranderingen in de economie: Er komt een actievere rol van de regering in de economie. Deze zorgen ervoor dat: I Productie en consumptiegoederen eerlijk verdeeld worden. II Geleide loonpolitiek, regering maakt afspraken met arbeiders en werkgevers om de lonen laag te houden zodat Nederland hun spullen makkelijk kan verkopen aan het buitenland. III Invoering van het Harmoniemodel; er komt een overleg tussen werkgever, werknemers en de overheid.

2) Veranderingen van sociale zekerheid: Er komen de eerste sociale wetten die voor iedereen gelden om armoede te voorkomen: I Invoering AOW (Algemeen Ouderdoms Wet). Uitkering voor ouderen. II Sociale zorg wordt professioneler → oprichting ministerie van maatschappelijk werk.

3) Veranderingen op politiek gebied: -Politieke partijen leggen hun meningsverschillen aan de kant en proberen zoveel mogelijk samen te werken voor een goede wederopbouw van Nederland.

Uitbouw sociale zekerheid: De jaren ’50 en ’60 waren een tijd van economische vooruitgang. Door: I Een gunstige handelsbalans, veel export, weinig import. II Hoge opbrengsten uit de aardgas voorraden.

Door meer inkomsten van de overheid door de economische groei, is er meer geld beschikbaar voor de uitbouw van de verzorgingsstaat. I 1963 kinderbijslagwet. II 1965 ABW → Algemene Bijstands Wet. III Meer geld voor scholing, studiebeurzen en huursubsidies.

Keerzijde voor de politiek: I Vooral jongeren (doorscholing) gaan zich steeds meer afzetten tegen het oude gezag en oude normen en waarden. II Vrouwenbewegingen komen opzetten voor gelijke rechten, mede door Dolle Mina en MVM → Man-Vrouw-Maatschappij.

Veranderingen in de politiek: Einde van de samenwerking tussen politieke partijen, de noodzaak voor samenwerking was weggevallen, het ging goed in Nederland. Aanleiding polarisatie: “Nacht van Schmelzer”. → Tweede kamerleden laten eigen regering vallen, KVP dient motie van wantrouwen in, en wordt aangenomen tegen eigen regering.

§4 Herziening van de verzorgingsstaat

Verzorgingsstaat: alle maatregelen, wetten, verzekeringen en voorzieningen, voor groepen mensen die moeilijk in staat zijn voor zichzelf te zorgen in Nederland na 1945. Economische crisis in de jaren ’70: in de jaren ’70 ontstaat er een economische crisis die wordt versterkt door de oliecrisis in 1973. Gevolgen: I grotere werkloosheid
II bedrijven sluiten, of kleiner worden van de winst.

De overheidsinkomsten uit belasting lopen terug, terwijl de uitgaven sterk toenemen (door de uitkeringen). Probleem: De overheidsuitgaven nemen nog eens extra toe door het kabinet Den Uyl (1973-1977). Gevolg hiervan is dat de overheidsuitgaven toenemen, het oplopen van de staatsschuld en de verzorgingsstaat is hierdoor niet meer te betalen.

Eind jaren ’70 gaat men snijden in het stelsel van de sociale zekerheid, er moet bezuinigd worden en afgeschaft want: I Er ontstaan andere samenlevingsvormen die niet passen binnen de wetgeving van de verzorgingsstaat. II Te veel regels, wetten en ambtenaren dat de verzorgingsstaat te ingewikkeld, te duur was geworden. III Door hoge werkloosheid en vergrijzing waren er te veel mensen die aanspraak maakten op een uitkering. Dit was niet meer te betalen.

Het No-Nonsense beleid van Lubbers: Lubbers wil het begrotingstekort van de Nederlandse regering terugdringen op 2 manieren: I Er moeten minder ambtenaren komen, dit kan door middel van deremulering (minder regels) en privatisering van de overheidstaken (taken die de overheid verzorgt worden nu door bedrijven verzorgt). II Hij wil de verzorgingsstaat terugdringen door minder en lagere uitkeringen, ook de studiefinanciering werd verlaagd.

Lubbers wil meer overleg tussen werkgevers en werknemers, om te zorgen voor economisch herstel. → 1982 ‘akkoord van Wassenaar’→ -Arbeidstijdverdeling -Werkloosheid en inflatie worden beter bestreden.

CDA wil van een verzorgingsstaat naar een verantwoordelijke samenleving, minder taken voor de overheid, meer taken voor de burger zelf.

Het poldermodel van Kok: Een poldermodel is een voortzetting van het beleid in de jaren ’80 van Lubbers. Belangrijk bij het poldermodel is het overleg tussen werkgevers, werknemers en de overheid. Samen zoeken deze 3 naar oplossingen op economisch en sociaal vlak.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.