8) Toenemen van de productie in landbouw en industrie 18e eeuw: productie nam sterk toe -> meer mensen moeten gevoed worden, meer nijverheidsproducten moeten worden vervaardigd. Er werd gezocht naar betere & snellere productiemethoden om sneller, meer en goedkoper te kunnen produceren. Veel experimenten.
Snelle groei van fabrieken en steeds nieuwe producten
Het waren grote machines en die werden in werkplaatsen geplaatst. Veel werk in de fabrieken voor arbeiders. Stoommachine werd voor allerlei doeleinden gebruikt.
Textielfabrieken en staalindustrie waren de voorhoede van de industrialisering. Scheikunde was erg belangrijk voor het ontwikkelen van nieuwe producten en de toepassing ervan.
Scheikunde werd gebruikt voor: zeep, glas, papier, verf, aardewerk, verfstoffen, geneesmiddelen, explosieven, synthetische vezels, kunstrubber, asfalt, wasmiddelen, fotografie, metaalsector, plastic, voedingsmiddelenindustrie.
Massaproductie wordt ingevoerd Massaproductie is een productiesysteem waarmee grote aantallen van precies hetzelfde product worden gemaakt. Arbeidsverdeling is het maken van producten in verschillende stappen. Een lopende band brengt een product in wording van arbeider naar arbeider, zodat elke arbeider zijn handeling zonder tijdverlies kan verrichten. Een verdergaande automatisering en robotisering van het productieproces werd in de tweede helft van de 20ste eeuw mogelijk gemaakt door allerlei uitvindingen op het gebied van de electronica. Voordelen massaproductie: veel snellere en goedkopere productie, voor veel mensen betaalbaar, kapotte onderdelen van producten konden worden vervangen, grote winsten. Nadeel massaproductie: er kwam een einde aan het werk van vakbekwame handwerkslieden.
Betere verbindingswegen worden tot stand gebracht
De industriele productie zorgde ervoor dat een aangepast handelssysteem nodig was. Dat moest in staat zijn snel grote hoeveelheden te vervoeren en te verkopen. Verbetering van vervoersmiddelen en verkeersverbindingen nodig.
18e eeuw: bestaande verkeerswegen werden uitgebreid en nieuwe werden aangelegd.
19e eeuw: verkeer te land, te water en te zee werd enorm uitgebreid.
20e eeuw: verkeer in de lucht werd toegevoegd.
Toenemende productie in internationale handel.
Afschaffing van tollen, invoering van meer en nieuwe betaalmiddelen vergemakkelijken de handel
Verkeerstollen waren hinderlijk in het handelsverkeer. Koste tijd en geld -> producten duurder en minder goed verkoopbaar. Tollen werden afgeschaft tijdens de Franse Revolutie. Op nieuwe 19e -eeuwse landwegen kwamen tolkantoren om de aanleg en het onderhoud van de wegen te bekostigen. Later weer opgeheven en nu zijn op beperkte schaal tollen weer ingevoerd.
De industrialisatie vereiste handel drijven op grote schaal, waarvoor massale en eenvoudige betaalmogelijkheden nodig waren.
18e eeuw: chaos in betaalmiddelen. Elk gebied eigen muntstelsel, geldsysteem, eigen maten en gewichten. Verscheidenheid bemoeilijkte de handel.
19e eeuw: meer eenvormigheid, Napoleon voerde metriek stelsel in. Staten gingen binnen hun gebied een muntsysteem toepassen. Betalen met papiergeld nam sterk toe.
20ste eeuw: handelsverrichtingen waaraan geen munt- of papiergeld te pas kwam.
Dankzij nieuwe betaalmiddelen werd het mogelijk snel betalingen over grote afstanden te verrichten. Gunstig voor de steeds toenemende massaproductie van goederen.
Invoerrechten zijn er nog steeds maar er worden afspraken over gemaakt.
9) Ontstaan van industrieel kapitalisme Kapitalisme is een economie waarin de productiemiddelen eigendom zijn van particuliere ondernemers. Deze hebben werknemers in dienst die ze voor hun arbeid betalen. Zelf streven ondernemers ernaar om met hun bedrijf zoveel mogelijk te produceren en te verkopen. Belangrijkste kenmerken kapitalistische samenleving: 1. De arbeider werkt i.o.v. een werkgever. Er is een scheiding tussen kapitaal en arbeid. 2. De werkgever is een zakenman/grootgrondbezitter die het kapitaal heeft om de productiemiddelen en de lonen te kunnen betalen. 3. De werkgevers proberen zoveel mogelijk winst te maken. 4. De meeste bedrijven zijn in handen van particulieren. 5. Succes in zaken wordt in een kapitalistische samenleving als heel belangrijk beschouwd. 6. In een kapitalistische samenleving moet de regering van een land zich zo weinig mogelijk met de economie bemoeien. De werkgevers regelen deze zaken wel. Tot in de 18e eeuw waren de ondernemingen in hoofdzaak handel- en nijverheidsbedrijven en grote landbouwbedrijven.
Industrieel kapitalisme Fabrieken en mijnbouw worden de belangrijkste productiemiddelen. De productiemiddelen komen in handen van grootindustriëlen. Er werd vooral geinvesteerd in de industrie en de mijnbouw. Fabrikanten werden belangrijkste werkgevers. Eerst waren fabrikanten ook eigenaars van fabrieken, v.a. 1870 kwam daarin verandering. Deze grootindustrielen kregen grote invloed op de samenleving. Ook konden grootindustrielen de verkiezingen beinvloeden door veel geld voor propaganda te geven aan een bepaalde politieke partij. Vanaf 1870 worden de meeste ondernemingen naamloze vennootschappen. In een naamloos vennootschap bezitten mensen gezamenlijk een bedrijf door een of meer aandelen in dat bedrijf te kopen. Vennootschappen ontstonden toen fabrikanten meer geld wilden hebben om hun fabriek uit te breiden of nieuwe fabrieken te bouwen. Hun eigen bezit was ontoereikend en ze verkochten mensen een aandeel van het bedrijf in ruil voor een deel van de winst. Deze mensen werden mede-eigenaren van het bedrijf. Vanaf einde 19de eeuw inmenging van de overheid op beperkte schaal. Langzamerhand groeide het inzicht dat de overheid in een kapitalistische samenleving bepaalde taken op zich moest nemen.
Veranderingen in het bezit Rond 1800 was de bevolking in West-Europa in drie lagen verdeeld: Kleine bovenlaag van zeer rijke mensen, bourgeoisie. Edelen en hoge geestelijken hoorden hierbij. Kleine middenlaag van mensen met enig bezit. Kleine burgerij, kleine handelaars en winkeliers, ambachtslieden, boeren met een behoorlijk stuk grond. Onderste laag was arme boeren, landarbeiders en arbeiders in de steden. Door het ontstaan van het industriële kapitalisme traden er in deze gelaagdheid veranderingen op: Er kwam een nieuwe groep van zeer rijke kapitalisten: fabrikanten, rijke bankiers en groothandelaars. Fabrieksarbeiders werden de grootste bevolkingsgroep. De middenlaag van de bevolking breidde zich sterk uit. Toen de fabrieken steeds groter werden, moesten de fabrikanten mensen in dienst nemen. Het personeel in de dienstensector breidde zich sterk uit. Voor de Industriële Revolutie was er een vrij duidelijk onderscheid tussen de verschillende bevolkingslagen. Ook was het heel moeilijk om van de ene naar de andere laag te gaan. Omdat er tijdens de IR veel nieuwe beroepen bijkwamen, werd de indeling van de samenleving in bevolkingslagen veel minder duidelijk. Het werd makkelijker om van de ene laag naar de andere laag te stappen. Voortaan behoorden mensen door hun bezit tot een klasse: rijk, arm, of middengroep.
10) Snelle bevolkingsgroei
Productie in de landbouw neemt sterk toe
Sinds de 2e helft van de 18e eeuw nam de Europese bevolking sterk in aantal toe. Dat was vooral mogelijk dankzij verbeteringen in de landbouw. Na 1880 waren er geen dreigingen meer voor hongersnoden dankzij mechanisering in de landbouw en bemesting met kunstmest. Agrarische revolutie. In de niet-westerse wereld is het nog allemaal anders.
Grote vooruitgang in de geneeskunde Het ontdekken van ziekteverwekkers en de wijze waarop die konden worden bestreden. Betere hygiëne. Uitbreiding aantal ziekenhuizen. Chirurgie verbeterde dankzij verdovings- en ontsmettingsmiddelen. Overheid ging aandacht besteden aan algemene gezondheidszorg.
De invloed van de bevolkingsgroei op de industrialisatie
De bevolkingsgroei was een belangrijke factor in de groei van de industriele samenleving -> stijgende vraag naar producten -> fabrikanten zochten naar snellere productiemethoden. Er waren voldoende arbeidskrachten en ruimere afzetmogelijkheden. Door overaanbod aan arbeidskrachten konden de fabrikanten de lonen laag houden.
11) Snelle groei van steden De arbeiders die in de fabrieken werkten, gingen bij deze fabrieken wonen zodat er steden ontstonden. Slechte woonomstandigheden voor fabrieksarbeiders en onveiligheid op straat. In de loop van de 19de eeuw verbeterde het leven in de stad geleidelijk: Er kwam straatverlichting en openbaar vervoer Er kwamen meer uitgaansmogelijkheden De steden kregen een ondergronds riolenstelsel Er werd waterleiding aangelegd Er werd meer politie aangesteld om de burgers te beschermen Het aantal scholen, ziekenhuizen en bibliotheken werd uitgebreid De arbeiders gingen eigen activiteiten organiseren om elkaar te helpen.
REACTIES
1 seconde geleden
V.
V.
Het is een prachtig werkstuk en ik heb genoeg informatie voor mij werkstuk. Heel goed. Ik wens je het beste met je opleiding.
groetjes,
Victor
22 jaar geleden
Antwoorden