Paragraaf 2.1: De economie in de Gouden Eeuw.
De handel mest de Oostzee bleef erg belangrijk voor Holland, het was de moedernegotie (de belangrijkste handel). Want volgens de Hollanders zijn alle andere handel en trafiek ervan afhankelijk.
Het hoogte punt van de graanhandel was tijdens het Twaalfjarig Bestand met Spanje (1609-1621). In deze periode kon Holland gewoon met Spanje handelen, vooral in graan. Toen de oorlog weer begon zakte de handel even in, maar groeide daarna weer. Ook de handel van andere bulkgoederen bleef stijgen.
Ook de handel met Frankrijk en het Iberisch Schiereiland bleef stijgen.
Tijdens de oorlog werd de handel met Spanje soms onderbroken, maar omdat Spanje de handelsblokkades nooit lang kon volhouden duurde dat nooit lang. Spanje had namelijk te kampen met grote voedseltekorten. Verder had Spanje Holland nodig voor hout en ander scheepsmateriaal. Spanje was voor Nederland weer belangrijk omdat overal betaald werd met zilver, dat uit Spanje kwam. Nederland regelde ook de vaart bij de handelsplekken, Nederland beheerste de handel.
Na 1585 ging Nederland ook richting Rusland, er werd een ‘poort van Europa’ gesticht en vooral Amsterdam profiteerde ervan. Noorwegen lag op de weg naar Rusland en dus werd Noorwegen het land waar het hout vandaan werd gehaald, met Zweden (en dan vooral Göteborg) werd gehandeld voor ijzer, koper en wapens.
Ook kwam Nederland de walvissen op het spoor, vanaf 1612 joegen de Nederlanders bij Nova Zembla en Groenland op walvissen. Traanolie werd een belangrijk exportproduct.
In de jaren 1590 drongen de Nederlanders ook in de andere delen van Europa door. Na 1590 hief Spanje het handelsembargo op en kon de Republiek ook de Middellandse Zee op. Nederland ging naar Italië en schoot vanuit door richting de Levant. Nederland nam de handel met Aziatische waar over van Italië.
In het laatste deel van de 16de eeuw ging Nederland ook handelen met ‘Indië’. Eerst deed altijd Portugal dat, maar de aanvoer was onregelmatig (dankzij embargo’s) en ontoereikend. Nederland zocht daarom zelf er een weg naartoe, die ze in 1597 vonden. Rond 1600 waren ze al het belangrijkste importland.
In 1598 ging Nederland ook naar Afrika, waar ze goud en ivoor vandaan haalde. Nadat in 1637 het Portugese fort Elmina hadden veroverd ging Nederland ook op grote schaal slaven kopen.
In 1598 ging Nederland ook voor het eerst richting Amerika, vanwege een Spaans handelsembargo zochten een alternatief voor zout. Eerst werd er nog heel veen uit Venezuela gehaald, later werd Zuid-Amerikaanse en Caribische suiker belangrijker. De slaven werden op gewassen ingezet.
In 1609 drong Nederland dan uiteindelijk ook Noord-Amerika binnen. Er kwamen wat Nederlandse koloniën, maar de handel beperkte zich vooral tot berenvellen. In de Gouden Eeuw werd tabak ook belangrijk.
De handel met de verre landen bestond vooral uit luxe goederen, in plaats van bulkgoederen. Het werd de zogenoemde “rijke handel” en die handel werd steeds belangrijker.
Paragraaf 2.2: De organisatie van de handel.
Amsterdam was rond 1600 superieur, om de handel gemakkelijker te maken werden er financiële instituten opgericht. In 1609 werd bijvoorbeeld de wisselbank opgericht, daar kon geld in bewaring worden gebracht, geld gewisseld worden en overboeken. Hierdoor werd heel makkelijk om transacties te voltooien en kreeg de wisselbank een enorme aantrekkingskracht.
Vijf jaar later werd ook een stedelijke bank opgericht, en in andere steden werden ook banken opgericht.
Maar het belangrijkste handelsinstituut werd de Amsterdamse koopmansbeurs. Hier werd gehandeld is alles waarin gehandeld kon worden. Er kon bijv. ook gehandeld worden in VOC aandelen en vrachten worden geregeld. Vanaf 1613 kwam er een prijscourant waarin alle prijzen waren opgenomen.
De handel werd geleid door mensen die een deel van de opbrengsten weer terug in hun eigen bedrijf. Het waren familie en/of vriendenbedrijven. De wapenhandel van Tripp en Geer was er zo één, die heel groot is geworden en tijdens de Dertigjarige Oorlog veel landen voorzag van kanonnen.
Er werden voor de handel met Indië verschillende compagnieën van verre opgericht, maar door een zeer sterke concurrente waren de opbrengsten niet erg hoog. En daarom werd in 1602 door de Staten-Generaal de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) opgericht. De VOC kreeg een monopolie op de Nederlandse handel in Azië, en hard soevereine rechten. Ze mochten forten bouwen enz.
De VOC was vanaf het begin zwaar bewapend, dat moest om een overheersende positie in de Aziatische handel te veroveren. Met geweld werden de Engels en Portugezen weggestuurd en hielden ze andere landen af. Verder werden de Molukkers gedwongen (door bloedvergieten) alleen dingen naar Nederland te verkopen en werd Jakarta veroverd en tot hoofdkwartier gebombardeerd.
Ook werd een kolonie op Kaap de Goede Hoop opgericht, een verenigingspost voor de schepen. Naast deze voorbeelden was de handel wel vooral vreedzaam en handelde Nederland onder andere met Perzië, India en Japan.
De VOC had veel geld nodig en had daarvoor investeerders nodig, die haalde hier grote winsten mee.
Naast de VOC was er ook de WIC (de West Indische Compagnie). Deze werd in 1612 opgericht, deze kreeg ook soevereine rechten en een monopolie in West-Afrika en heel Amerika. De WIC had te maken met grote concurrentie en moest in Amerika uiteindelijk zelfs haar Nederlandse monopolie weggeven. De WIC bestond eigenlijk voor de kaapvaart, het was een oorlogsinstrument om andere schepen te overvallen. Vooral Spaanse schepen met zilver. Verder probeerde ze in Amerika kolonies te veroveren, omdat de producten in Amerika zelf geproduceerd moesten worden.
Vanaf 1630 Brazilië en een aantal Antilliaanse eiland, hierdoor ontstond de driehoekshandel. Wapens en ander handels waar à West-Afrika, slaven à Amerika en suiker à Nederland. Maar de meeste koloniale bezitting gingen verloren en WIC ging ten onder.
Er was nog een derde compagnie, de Noorse Compagnie (1614). Deze kreeg de monopolie op de walvisjacht. In 1642 werd deze weer opgeheven omdat er teveel individuele walvisjagers waren.
Paragraaf 2.3: Bloeiende Nijverheid.
De nijverheid en de handel stegen allebei gestaag, ze groeiden door een groeiende vraag uit het binnen- en buitenland. De binnenlandse handel steeg door welvaartsgroei, de buitenlandse handel door meer export mogelijkheden.
Vooral de steenbakkerijen verkochten veel, ze waren niet alleen bedoeld om schepen een goede houding te geven maar werden ook verkocht. Verder werden ook industriële grondstoffen gekocht, zoals teer, hout, pek, suiker en tabak.
Dit zorgde voor de opkomst van onder andere suikerraffinaderijen, rond 1600 kwamen de eerste in Amsterdam op. Na 1648 steeg het aantal snel, er was meer aanvoer --> dus een lagere prijs --> meer mensen kopen het. Naast de suikerindustrie kwam ook de tabaksindustrie op. Noord-Amerikaanse tabak werd gemengd met tabak uit Gelderland en Utrecht.
Wat ook de nijverheid bevorderde was het gunstige investeringsklimaat; in de jaren 1590 groeide het vertrouwen dat Spanje kon worden weerstaan. Bovendien was er binnen Holland en Zeeland vrede, en zou dat blijven tot 1672. Er was een lage rente en veel kapitaal (dankzij handelswinsten en kooplieden die naar de Republiek trokken). De val van Antwerpen zorgde ook voor een impuls, de kooplieden kwamen en namen hun kennis, kapitaal en netwerk mee.
Ook kwamen er geschoolde handelswerklieden uit het Zuiden die de Noord-Nederlandse nijverheid versterkte. De Leidse textielnijverheid klom op uit haar crisis dankzij Vlamingen die er kwamen werken. Vanaf 1585 groeide de Leidse textielnijverheid erg snel, Leiden werd samen met Lyon hét textielnetwerk van Europa.
De Nederlandse nijverheid had ook een technische voorsprong, zoals bijvoorbeeld bij de scheepsbouw. Dankzij Amsterdam als groeiende stapelmarkt was de zeehandel als in ontwikkeling en in 1595 werd de fluitschip voor het eerst gebouwd. Dit schip was sneller, stabieler had meer laadvermogen en had minder werklieden nodig. Dit kwam vooral door de buikige romp die er ook nog eens voor zorgde dat ze minder tol hoefde te betalen, de Denen eiste namelijk tol op basis v/d breedte en lengte van het schip. Er werden veel fluitschepen gemaakt, iets wat kon door een andere innovatie: de houtzaagmolen. Door dit mechanische zagen werden fluitschepen sneller en goedkoper gemaakt, dit hief de relatief hoge lonen in de Republiek op.
Verder waren er ook veel natuurlijke hulpbronnen aanwezig. De wind was een onuitputtelijke hulpbron voor veel windmolens, veel industrieën werkten op turf. De rest van Europa moest warmte zien te bereiken met hout dat duur was om te vervoeren, de republiek had veel goedkoop turf.
Om de turf binnen de Republiek te vervoeren werd er een compleet netwerk van waterwegen aangelegd waar alle grote steden aan lagen, naast de waterwegen waren er ook jaagpaden zodat paarden de schepen konden trekken.
Door dit goede vervoersnetwerk gingen steden zich steeds meer specialiseren.
Paragraaf 2.4: Het platteland in de Gouden Eeuw.
Zodra de tachtigjarige oorlog in 1590 was afgelopen ging het weer goed met de Nederlandse landbouw, de kleine keuterboeren verdwenen bijna helemaal. De landbouw profiteerde ook van de groeiende handel, de welvaart en de bevolking. De groeiende steden zorgden voor meer afzetmarkten en de afval werd gebruikt als mest. De boeren konden steeds meer gewassen verbouwen die veel mest gebruikten en gingen zich steeds meer specialiseren in de intensieve landbouw. Boskoop en Aalsmeer werden de centra van de bloembollen, door het betere vervoer konden nu ook boeren die verder van de grote steden zaten producten vervoeren.
Ook verkochten de boeren steeds meer producten aan het buitenland, vooral kaas. De landbouw profiteerde ook van dertigjarige oorlog in Duitsland (1618-1948), het Duitse platteland werd verwoest en dus moest Duitsland meer producten uit de Republiek halen.
Er kwamen ook steeds meer investeringen in de landbouw, er kwamen nieuwe boerderijtypes zoals de stolpboerderij. Er kwamen stenen boerderijen waar mensen in aparte woonhuizen woonden. Verder werd het water steeds beter beheerst; er bestonden veel polders en molens zodat het grondwater kon worden weggepompt.
Er kwamen veel grote investeerders uit de steden uit, grote meren werden leeggepompt door molens. Zo werd bijvoorbeeld in de jaren 1608-1612 de Beemster drooggelegd. Er kwam vruchtbare grond uit en er werden steeds meer polders drooggelegd, hierdoor werd Noord-Holland groter en groter. Ook werd er geïnvesteerd in trekvaarten en turfgraverijen.
Nijverheid werd door de investeerders ook van de steden naar het platteland verplaatst, vanaf 1600, bijvoorbeeld, weken scheepbouwers uit naar de Zaanstreek omdat de lonen daar lager waren. Maar de grootste reden was dat de gilden van handzagers de productie met mechanische zagen tegenhield. Hierdoor werden de meeste schepen in de Zaanstreek gemaakt.
Vanaf 1635 trokken ook de textielondernemers naar het platteland, ook hier waren de macht van de stedelijke gilden en de lagere lonen de oorzaken. Veel werk werd gedaan door thuiswerkers, keuterboeren die met spinnen gingen weven bijvoorbeeld.
Andere takken van de nijverheid waren al typische landbouwindustrieën, zoals bijvoorbeeld steenbakkerijen. Deze tak was sinds de 16de eeuw sterk gegroeid doordat steen hout verving als belangrijkste bouwmateriaal. In de 17de eeuw groeiden de steden, toen kwam de papierindustrie op. Omdat er schoon water in de Zaanstreek en in de Veluwe waren daarvoor geschikt.
Toch bleven de landgewesten in het zuiden en in het oosten economisch ver achter, veel van deze gebieden leden nog onder oorlog. Er werd tot 1630 nog gevochten en er werden ook gebieden door Spaanse troepen bezet. Bovendien waren het arme zandgronden en waren dus minder geschikt voor commerciële landbouw. Verder waren veel oostelijke en zuidelijke provincies niet aangesloten op het waterwegennet. Hierdoor konden de dichtbevolkte gebieden moeilijk bereikt worden, tot overmaat van ramp stagneerde en daalde soms zelfs de bevolkingsgroei in de gebieden zelf.
Veel boeren bleven dus zelfvoorzienend en produceerde geen producten voor de markt. Vergleken met de rest van Europa ging het nog helemaal niet zo slecht, maar in vergelijking met het Westen viel het Oosten en het Zuiden toch door de mand.
REACTIES
1 seconde geleden
S.
S.
Goede samenvatting..
14 jaar geleden
Antwoorden