1.1 leven van jagers en verzamelaars.
Rond 10000 v.C. > einde laatste ijstijd.
J/v keerden terug in Nederland en andere delen van Noord-Europa.
J/v leefden in groepen van 10 tot 25 personen in tijdelijke kampen.
Geen voedsel - trokken j/v verder.
Mannen:
hielden zich bezig met de jacht
• Vingen vis
• Jaagden op herten, kleine zoogdieren en vogels.
Vrouwen:
• Verzamelden eetbare paddenstoelen, bessen en knollen
• Zorgden voor de kinderen.
Door ervaring, van generatie op generatie doorgegeven, wisten ze op welke plek, in welk seizoen het meeste voedsel te vinden was.
J/v maakten van:
• Vuursteen: messen, pijlpunten en krabbers
• Botten en gewei van een edelhert: priemen, bijlen en andere werktuigen.
• Vezels van moerasplanten: touw, fuiken en manden.
Met eenvoudige middelen beschilderden ze de wanden van grotten en sneden ze kleine beeldjes (vrouwtjes met enorme buik, borsten en heupen - mogelijk vruchtbaarheidsritueel) uit bot of ivoor.
Middel van bestaan: Op dieren jagen, eten verzamelen
Voornaamste voedsel: Vlees van de jacht, vis en vruchten
Woonplaats: Als er ergens niet genoeg eten meer te vinden is trekken ze verder.
Belangrijkste uitvindingen: Werktuigen
Grootte van de groep: 10 tot 25 personen
Soorten bronnen: Muurschilderingen, gevonden werktuigen en vruchtbaarheidsbeeldjes
1.2 het ontstaan van de landbouw
10000 jaar v.C.: verandering leefwijze door ontwikkeling landbouw.
Vruchtbare halvemaan - gebied dat zich uitstrekt van het nijldal naar Israël, Libanon, Jordanië, Syrië en Irak.
> Granen, tarwe en gerst.
> Deden kennis op over deze planten
- zelf deze planten zaden
- aanvulling op gejaagde en verzamelde voedsel >belangrijkste voedselbron.
> runderen, geiten en schapen temmen
- na akkerbouw ontstond zo ook veeteelt.
> Brood en melk
Boeren trokken nu niet meer rond maar woonden in steden bij hun akkers.
Dagindeling bepaald door werken op het land en verzorgen van vee.
De landbouw stimuleerde uitvindingen en ontdekkingen (bijv. boeren in het midden-oosten vinden wiel en ploeg uit) de productie neemt geleidelijk toe. De boeren in het midden-oosten kwamen erachter dat je klei kon bakken - potten - bewaarden voorraden in.
Middel van bestaan: Oogsten van graan en veeteelt
Voornaamste voedsel: Graan(gerst en tarwe)
Woonplaats: Dorpen bij hun akkers
Belangrijkste uitvindingen: Wiel, ploeg en bakken van potten voor overschot in te bewaren
Grootte van groep: Leefden in dorpen (100 mensen?)
Soorten bronnen: Gevonden potten en tekeningen
Jagers en verzamelaars Boeren
- Zoeken voedsel - Maken eigen voedsel
- Trekken rond zodra - Blijven op een vaste plaats: In steden bij hun akkers
- Dagindeling wordt bepaald door het jagen, - Dagindeling wordt bepaald door
verzamelen van vruchten en zorgen voor weken op land en vee verzorgen
de kinderen.
1.3 de eerste steden
Ieder jaar traden eufraat en de tigris uit hun oevers door de smeltwater dat ze meevoerden vanuit de bergen in het noorden naar hun mondingen in de Perzische golf.
Slib bleef achter - geschikt voor landbouw.
Boeren dichtbij rivier legden dijken aan - jaarlijkse vloed onder controle. Boeren verder van rivier af bouwden irrigatiesystemen.
Boeren gingen meer produceren dan ze zelf nodig hadden - 2 gevolgen:
- Een deel van dorpsbewoners kon worden vrij gesteld van landbouw.
- Sommigen gingen zich specialiseren in het maken van gereedschap, kleding of aardewerk.
Anderen gingen handel drijven; ze ruilden landbouwoverschotten en nijverheidsproducten met mensen in andere dorpen.
Sociale verschillen.
Door toename van landbouwproductie konden steeds meer mensen in een klein gebied wonen. Sommige dorpen groeiden uit tot steden.
In gewone landbouwnederzettingen woonden hooguit 400 mensen.
Jericho (oudste stad) had in 8000 v.C. mogelijk al 2000 mensen en in Çatal Hüyük (een na oudste stad) woonden op een gegeven moment 6000 mensen.
Soemerië: eerste omvangrijke stedelijke beschaving.
In het hart van deze steden lag een tempelà ontstaan van aparte lagen (burgers en geestelijken).
Taken van priesters:
• Religieuze rituelen uitvoeren
• Coördineren van het werk aan de irrigatiesystemen
• Toezicht houden op de verdeling van het graan en op de handel.
Middel van bestaan: Landbouw en handel
Voornaamste voedsel: Landbouw- en nijverheidsproducten en de ruil van de handel
Woonplaats: Steden
Belangrijkste uitvindingen: Irrigatiesystemen
Grootte van groep: 400 tot 6000 mensen
Soorten bronnen: Toren van Jericho
2.1 wetenschap en politiek in de Griekse stadstaat
Leefwereld van Grieken: Hellas.
Volgens filosoof Aristoteles waren er in de 4e eeuw v.C. wel 150 stadstaten, die bestonden meestal uit een stad met omringde land.
Landbouwstedelijke samenleving.
Stadstaten hadden hoogstens een paar 1000 inwoners.
Alle stadstaten hadden:
• Een eigen leger
• Eigen munten
• Onafhankelijk bestuur
Regeringsvormen:
- Leider
- Aristocratie Besten
- Monarchie Vorst
- Democratie Volk
- Tirannie Alleenheerser(onwettig)
- Oligarchie Weinigen
Vaak wisselden regeringsvormen elkaar af.
Athene was bijvoorbeeld eerst een monarchie, daarna een aristocratie, vervolgens een tirannie,
Kleistenes: voerde in 507 v.C. de democratie in.
Vrouwen, kinderen en slaven - de grote meerderheid - waren van het burgerschap uitgesloten.
De ekklesia: (hoogste macht) volksvertegenwoordiging
• Besliste over wetten
• Koos de militaire commandant en andere leiders
• Controleerde de ambtenaren en bestuurders - wegens corruptie of wanprestaties konden die wonden ontslagen of zelfs ter dood worden gebracht.
Voor een besluit moesten minstens 6000 mannen aanwezig zijn.
Sofist: filosoof die rondtrekt en zich liet betalen voor zijn lessen in wijsheid.
Speelden een belangrijke rol bij de ontwikkeling van democratie.
Atheense democratie hield bijna 200 jaar stand.
De grote Griekse filosofen voelden meer voor een aristocratie of oligarchie.
Plato vond dat de mensen niet in staat waren tot het nemen van juiste, rationele beslissingen.
In de 5e eeuw v.C. werd Athene ondanks de kritiek op de democratie het culture centrum van Hellas.
Perikles, Vleisteres Bestuurder
Plato, Aristoteles, Socrates Filosoof
Herodotes Historicus
Sopholdes, Euripides Toneelschrijver
Hippokrates Geneeskundige
Pythagoras Wiskundige
2.2 het Romeinse Imperium
Rome werd gesticht in 754 v.C.
- 5e eeuw v.C. Italië.
- In de 3e eeuw v.C. Spanje en Portugal
- In 146 v.C werd Tunesië na honderd jaar strijd een Romeinse Provincie
- Macedonië en Griekenland.
- In de 1e eeuw v.C. ging het hard - Balkan, Arabië, Egypte, Noord-Afrika, Gallië en het
Alpengebied werd veroverd
- Later ook Brittanië.
Rome was eeuwenlang een republiek.
Julius Caesar greep in 48 v.C de macht.
Het rijk werd geregeerd vanuit een punt: Rome.
In de provincies regeerden gouverneurs vanuit provinciehoofdsteden.
Hieven belastingen, waarmee:
• Reusachtige leger werd betaald
• Indrukwekkende infrastructuur tot stand werd gebracht.
De Romeinen legden een netwerk van tienduizenden kilometers kaarsrechte, verharde wegen aan
- verbonden de provinciehoofdsteden met elkaar en met Rome
- leger kon snel verplaatst worden.
Na de verovering van Hellas (Griekse leefwereld) ontstond een Grieks-Romeinse mengcultuur.
Vanaf de 2e eeuw v.C. haalden zij Griekse:
• Schrijvers
• Artsen
• Beeldhouwers
• Bouwmeesters
naar Rome en bootsten in alles de Grieken na:
• Griekse tempels
• Griekse beelden
• Namen Griekse goden over
Ook Griekse komedies werden vertaald en bewerkt in het latijn.
Overal waar de Grieks-Romeinse cultuur was werden:
• Aquaducten
• Amfitheaters
• Bruggen
• Triomfbogen
2.3 De Grieks-Romeinse cultuur
Griekse beelden: stijf en plat
- later probeerde Grieken nieuwe dingen uit
- beelden kregen beweeglijkere benen en een gezicht met een glimlach.
Beelden waren perfect en mooier
- moest goden voorstellen.
Perfectie was teken van goddelijkheid.
2e helft van de 5e eeuw: klassieke periode.
Bouwkunst
Dorische stijl
- strakke lijnen en sombere zuilen.
Ionische stijl - zuilen hadden aan de onder- en bovenkant een mooie versiering.
Na een lange periode van kopiëren ontwikkelde Romeinen hun eigen stijl.
• Grieken streefden ideaal na
• Romeinen hadden veel realistischere beelden.
2.4 Romeinen en Germanen
Caesar veroverde tussen 58 en 52 v.C. heel Gallië en een deel van Germanië.
In 12 v.C. trokken de Romeinse troepen Nederland binnen.
Keizer Augustus wilde het rijk uitbreiden tot aan de Elbe.
Maar in 9 n.C werd het Romeinse Leger in de pan gehakt door Germaanse stammen
- Romeinen trokken zich terug
- Rijn bijna 400 jaar de grens.
Germanen deden aan landbouw en dreven handel in het Grensgebied met de Romeinen, aan wie ze ondermeer huiden leverden.
Romeinen noemden alle volken waarvan ze de taal niet kenden of de cultuur niet begrepen barbaren, zo dus ook de Germanen.
Het woord komt van de Grieken en zoiets als buitenlander.
Romeinen keken op de Germanen neer, maar hadden ontzag voor hun onverschrokkenheid.
Toen de grens zo in verval raakte trokken de Germaanse krijgsheren en hun volgelingen het rijk binnen
- zij stichtten daar eigen koninkrijken en gingen de oorspronkelijke bevolking overheersen.
De Germanen bewonderden de Romeinen, en wilden hun cultuur niet vernietigen, maar overnemen; ze namen de Romaanse talen en gewoonten over.
REACTIES
1 seconde geleden