Hoofdstuk 1 De wereld in de tijd van jagers en boeren

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1321 woorden
  • 11 november 2009
  • 88 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
88 keer beoordeeld

Geschiedenis Hoofdstuk 1

Paragraaf 1
Jagen en verzamelen
De jager-verzamelaars woonden in groepen van 10 tot 25 personen in tijdelijke kampementen. Als op een plek niet meer genoeg eten te vinden was, sloegen ze hun tenten of eenvoudige hutten ergens anders op.
De mannen hielden zich bezig met de jacht. Ze vingen vis, jaagden op herten, kleine zoogdieren en vogels. De vrouwen verzamelden eetbare paddestoelen, bessen en knollen en zorgden voor de kinderen. Om zo te kunnen leven moeten de jager-verzamelaars veel kennis hebben gehad van de natuur. Door ervaring, van generatie op generatie doorgeven, wisten ze op welke plek, in welk seizoen het meeste voedsel te vinden was. Ze wisten welke vruchten en noten eetbaar waren en wanneer ze geplukt konden worden.

Venusbeeldjes
De jager-verzamelaars konden allerlei werktuigen maken. Van vuursteen maakten ze messen, pijlpunten en krabbers. De botten en het gewei van een edelhert werden gebruikt als grondstof voor priemen, bijlen en andere werktuigen. Van de vezels van moerasplanten maakten ze touw, fuiken en manden. Met eenvoudige middelen beschilderden ze de wanden van grotten en sneden ze kleine beeldjes uit bot of ivoor. Ze maakten ze beeldjes van vrouwen met enorme borsten, buik en heupen. Mogelijk hadden die te maken met een of ander vruchtbaarheidsritueel.

Paragraaf 2
Brood en melk
De landbouwrevolutie begon in de Vruchtbare Halvemaan. Dat is een gebied dat zich uitstrekt van het Nijldal naar Israël, Libanon, Jordanië, Syrië en Irak. Granen, zoals gerst en tarwe, groeiden hier in het wild en werden aanvankelijk door nomaden verzameld. Met de kennis die ze opdeden over deze planten, gingen ze de zaden zelf planten. In het begin waren deze agrarische producten een aanvulling op het verzamelde en gejaagde voedsel, maar uiteindelijk werden ze de belangrijkste voedselbron. De landbouwers gingen ook runderen, geiten en schapen die in het wild liepen, temmen. Zo ontstond na de akkerbouw de veeteelt. Brood en melk kwamen voor het eerst op het menu. Van verzamelaars werden de prehistorische mensen voedselproducenten. Ze waren niet afhankelijk van wat ze vonden, maar brachten het land in cultuur en kregen zo meer greep op de natuur.

Prehistorische uitvinders
De landbouwsamenleving verschilde hemelsbreed van de samenleving van jager-verzamelaars. Boeren trokken niet rond, maar woonden in dorpen bij hun akkers. Hun dagindeling werd bepaald door het werken op het land en het verzorgen van het vee. De landbouw stimuleerde uitvindingen en ontdekkingen, waardoor de productie geleidelijk toenam. Boeren in het Midden-Oosten vonden het wiel en de ploeg uit. Ze kwamen er achter dat je klei kon bakken en zo konden ze potten van aardewerk maken waarin ze hun voorraden konden bewaren. Ze gingen de bewegingen van de zon en de maan bestuderen en maakten op basis van die waarnemingen de eerste kalenders. Ze wisten hierdoor wanneer het de beste tijd was om te zaaien en te oogsten.

Paragraaf 3
Handwerkers en handelaren
Ieder jaar traden de Eufraat en de Tigris buiten hun oevers door het vele smeltwater dat ze meevoerden vanuit de bergen in het noorden naar hun mondingen in de Perzische Golf. De vruchtbare slib die achterbleef maakte de oevers uitstekend geschikt voor landbouw. Boeren die zich hier vestigen, legden dijken aan om de jaarlijkse vloed onder controle te krijgen. Voor de akkers verder van de rivier af bouwden ze irrigatiesystemen. De boeren gingen op den duur meer produceren dan ze voor de eigen consumptie nodig hadden. Dat had 2 belangrijke gevolgen. Een deel van de dorpsbewoners kon worden vrijgesteld van de landbouw. Sommigen gingen zich specialiseren in het maken van gereedschap, kleding of aardewerk. Anderen gingen handeldrijven; ze ruilden landbouwoverschotten en nijverheidsproducten met mensen in andere dorpen. In de landbouwsamenleving ontstonden hierdoor, voor het eerst, sociale verschillen. Door de toename van de landbouwproductie konden ook steeds meer mensen in een klein gebied wonen. Sommige dorpen groeiden uit tot steden.

Priesters
De oudste steden in de wereld waren Jericho (Israël/Palestina) en Çatal Hüyük (Zuid-Turkije). Nu zouden we het dorpen noemen, maar naar prehistorische maatstaven waren het steden. In een gewone landbouwnederzetting woonden hooguit 400 mensen. Jericho had in 8000 v.C. mogelijk al 2000 inwoners en in Çatal Hüyük woonden op een gegeven moment 6000 mensen. In Soemerië, in het zuiden van Mesopatamië, ontstond de eerste omvangrijke stedelijke beschaving. In het hart van de Soemerische steden lag een tempel voor een plaatselijke godheid. Priesters voerden religieuze rituelen uit, coördineerden het werk aan op de verdeling van het graan en op de handel. Kortom: er ontstond een aparte laag van geestelijken en bestuurders. Rond 3000 v.C. telde Soemerië 12 grote steden.

Het ontstaan van de eerste steden is sterk verbonden met het ontstaan van steeds meer verschillende beroepen. Leg de samenhang tussen deze twee verschijnselen uit en gebruik daarbij de begrippen oorzaak en gevolg:
- Als gevolg van de overproductie van de boeren ontstonden er steden. In deze steden woonden veel mensen bij elkaar, die niet allemaal in de landbouw hoefden te werken. Dit was een belangrijke oorzaak van het ontstaan van specialisatie en daarmee op den duur nieuwe beroepen, zoals allerlei ambachten. In een stad woonde voldoende klanten om van zo’n ambacht rond te komen. In een dorp was dat niet mogelijk.

Leg de samenhang uit tussen het ontstaan van de handel en de twee bovenstaande verschijnselen. Gebruik daarbij de begrippen oorzaak en gevolg:
- Voor de nieuwe beroepen die in de steden ontstonden was het niet handig om al hun producten zelf te verkopen; in hun eigen stad ging dat nog wel, maar vervoer naar meer afgelegen klanten was voor hen niet mogelijk. Toch was het in hun belang ook die klanten te bedienen. In die behoefte voorzagen handelaren: zij kochten die producten op en gingen op zoek naar klanten (of gingen omgekeerd in opdracht van klanten op zoek naar de producten).

------------

Samenvatting
1.1 Jager-verzamelaars - 1.2 Het ontstaan van de landbouw. - 1.3 De eerste steden
Middel van bestaan Jagen en verzamelen Landbouw Landbouw, handel, ambachten
Voornaamste voedsel Vruchten, vlees Opbrengst van de landbouw Opbrengst van de landbouw
Woonplaats Geen vaste woonplaats, tentenkampen Kleine nederzettingen Nederzettingen en steeds groter wordende steden
Belangrijke uitvindingen Vuur, stenen werktuigen Landbouw, wiel, ploeg Allerlei nijverheidsproducten
Grootte van de groep Kleine groep van 10 tot 25 mensen Grotere groepen tot ongeveer 400 mensen Steeds groter wordende groepen leven in steden
waarin 2000 tot 6000 mensen konden wonen
Soorten bronnen over deze periode Ongeschreven bronnen als Fossielen, afval,
voetafdrukken, en stenen werktuigen Ongeschreven bronnen zoals potscherven en
gereedschappen en metalen als bron Archeologische vondsten, beschreven
kleitabletten

----

Begrippen
Agrarisch = Heeft betrekking op de landbouw. Landbouw wordt tegenwoordig onderverdeeld in akkerbouw, veelteelt, tuinbouw en bosbouw. Graan en vlees zijn agrarische producten. Boeren werken in de agrarische beroepssector.

Cultuur = Oorspronkelijk betekent cultuur het verbouwen van gewassen. Natuur wordt daarmee in cultuur gebracht. Tegenwoordig wordt er ook wel beschaving mee bedoeld, de totale manier van leven, denken en doen van een groep mensen, zoals hun taal, godsdienst, normen en waarden, maar ook eetgewoonten en omgangsvormen. In beperktere zin heeft cultuur betrekking op kunst, ontspanning en vermaak.

Samenleving van jager-verzamelaars = Samenleving van nomaden die leven van wat ze vinden in de natuur. Ze jagen, vissen en verzamelen voedsel. Jager-verzamelaars leefden in kleine eenheden van enkele tientallen mensen samen. Gedurende het grootste deel van de prehistorie leefden mensen als jager-verzamelaars.

Landbouwsamenleving = (agrarische samenleving) Samenleving waarin de landbouw het overheersende middel van bestaan is en waarin steden met handel en ambachten vrijwel niet voorkomen. In het Midden-Oosten gingen jager-verzamelaars vanaf 10 000 jaar v.C. aan landbouw doen. Daar ontstonden de eerste landbouwsamenlevingen.

Beschaving = Ontwikkeling van gewoonten, gebruiken, technische kennis, omgangsvormen, maatschappelijke verhoudingen enzovoort. In deze betekenis is het een synoniem van cultuur. Beschaving wordt gebruikt in tegenstelling tot barbarij. Het staat dan voor verfijnd en ontwikkeld, tegenover bruut, grot en primitief.

Landbouwrevolutie = Ingrijpende verandering waarbij mensen overgaan van een samenleving van jager-verzamelaars naar een landbouwsamenleving.

Steden = Plaatsen waar grotere groepen mensen bijeenwonen, afgescheiden van het platteland. Vóór de moderne tijd gebeurde die afscheiding vaak door middel van een muur of een wal. Steden hadden vaak een eigen bestuur en recht. In de steden bestond arbeidsverdeling. Een deel van de stadbewoners hield zich niet bezig met de voedselproductie.



REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.