Introductie.
Na de ondergang van het West Romeinse rijk kwamen de middeleeuwen (15de eeuw). Het werd zo genoemd omdat geleerden deze periode middelmatig vonden. Maar in de 19de eeuw begonnen ze de middeleeuwen interessant te vinden. De middeleeuwen worden verdeeld in de vroege en de late middeleeuwen. De overgang is in de 11de eeuw.
Pg. 1.
De opkomst van de Franken.
Tijdens de laatste eeuwen van het West Romeinse rijk trokken veel volken het Romeinse rijk binnen. Het waren vooral Germaanse volken, deze hadden veel gemeenschappelijk:
- Hun talen leken sterk op elkaar.
- Zij leefden vooral van landbouw en woonden in dorpen.
- De samenleving was gelaagd; slaven, vrijgelatenen, vrije mannen.
- Elk Germaans volk was verdeeld in verschillende stammen.
- In iedere stam had de vergadering van vrije mannen de meeste macht.
De Franken wede het belangrijkste Germaanse volk. Grenzen in de middeleeuwen veranderde steeds doordat grote rijken telkens uiteen vielen.
Karel de Grote.
Karel was de belangrijkste koning van de Franken. In de middeleeuwen hield hij zich bezig met onderwijs en wetenschap. Hij voerde veel oorlogen waarbij het Frankische rijk bijna 2x zo groot werd. In 800 werd Karel tot koning gekroond. Na de dood van Karel viel het West Romeinse rijk spoedig uiteen. Dit had verschillende oorzaken:
- De Germanen hadden de gewoonte om het rijk te verdelen onder elkaar.
- De opvolgers van Karel de Grote voerden oorlogen tegen elkaar.
- Andere volken deden aanvallen. De Noormannen vielen van uit het noorden aan en de moslims vanuit het zuiden.
Pg. 2.
De samenleving in de vroege middeleeuwen.
Bijna iedereen leefde op het platteland in dorpen, de steden waren er niet meer of werden steeds kleiner. Er was in de vroege middeleeuwen bijna geen handel, dus moest iedereen voor z’n eigen eten zorgen. Als er dan een slecht oogst was konden de dieren en de boeren niks eten, zo werd de hongersnood een groter probleem. Daardoor leefde mensen in armoedige omstandigheden.
In de middeleeuwen hoorde je bij een groep, want als enkeling was je niet belangrijk. Je moest daarom precies leven naar de regels van je dorp of stad.
De boeren.
Een kasteel of klooster was in de middeleeuwen het middelpunt van een domein. Een domein was een dorp met het land in de omgeving. Iedere grootgrondbezitter had 1 of meerdere domeinen. Edelmannen lieten het land bewerken en besturen door rentemeesters. 90% van de bevolking werkte op een domein.
Er waren ook nog vrije boeren, met een eigen stuk land dat ze lieten bewerken door niet vrije boeren. Horigen zijn meestal vrije boeren die hun vrijheid op hebben gegeven zodat ze beschermt worden door een adellijke heer. Ze hadden een stuk land van de heer dat ze moesten bewerken. Ze moesten daar wel geld (pacht) voor betalen. In de groep horigen was een sterke gelaagdheid dat kwam door de volgende dingen:
- De hoeveelheid land; sommige hadden veel land en anderen weinig.
- De hoeveelheid diensten; Sommigen hoefden minder diensten te doen en hadden meer tijd voor z’n bedrijfje. Anderen moesten heel veel werken.
- De hoeveelheid pacht die met moest betalen; sommigen hoefden minder oogst af te staan dan anderen.
De edelen.
Ze waren wel eigenaar van een stuk grond maar werkte daar zelf niet op. Dat lieten ze doen dor boeren in ruil voor besturing en zonodig oorlog voeren. Je kunt de edellieden onderverdelen in hoge en lage adel. De lage adel beheerde maar 1 of 2 domeinen. Er waren maar enkele honderden hoge edelen. Zij woonde in grote burchten en hadden vaak honderden domeinen. De koning en de Edelen die één of meer domeinen in leen gaven worden leenheer genoemd. De edelen die één of meer domeinen leenden werden leenman genoemd.
De koning had in de vroege middeleeuwen weinig macht. Ze gaven hun domeinen in leen, maar de hoge edelen luisterde daar meestal niet naar.
De geestelijken.
Er zijn 2 soorten geestelijken: seculiere en reguliere.
Seculiere;
Seculiere geestelijken zijn de paus, de bisschoppen en de priesters. Een parochie is een groep gelovigen, die meestal samenviel met een dorp in een domein. De dorpspriester had ook de taak de gelovige voor te bereiden op het leven na de dood. Boven de dorpspriesters kwamen de bisschoppen. Zij waren meestal van adellijke afkomst. Zij moesten toezicht houden op de parochies. Boven de bisschoppen staan de aartsbisschoppen. Zij hebben een eigen bisdom en houden ook toezicht op een aantal andere bisdommen. Bovenaan staat de paus, hij heeft een grote macht:
- Hij staat aan het hoofd van alle geestelijke.
- Hij mag regels vaststellen waaraan alle christenen zich hebben te houden.
- Hij mag alle bisschoppen bijeenroepen voor een concilie.
Reguliere;
Reguliere geestelijken zijn monniken en nonnen. Zij leven wel in afzondering in een klooster. Aan het hoofd van een klooster staat een abt of abdis. Ze mogen niet trouwen en geen eigen bezittingen hebben. Een kloosterorde is een organisatie van een groep monniken of nonnen die in verschillende kloosters leven volgens dezelfde regels. De taken van monniken en nonnen zijn:
- het christelijk geloof verbreiden, kerken en kloosters bouwen, zieken verzorgen, voedsel geven aan hongerigen, boeken schrijven die voor de kerk belangrijk waren enz.
De grote invloed van de kerk en de geestelijken op de samenleving.
Hoe kwam het dat de invloed van de kerk en de geestelijken zo groot was?:
- Iedereen was lid van dezelfde katholieke kerk. Gevolg: geestelijken konden iedereen via de preekstoel regelmatig beïnvloeden.
- Tot in de late middeleeuwen waren geestelijken bijna de enige die konden schrijven. Gevolg: mensen moesten nieuws horen van mondelinge informatie. En alleen geestelijken konden dat nieuws vertellen omdat zij regelmatig contacten hadden met de buiten wereld.
- In de Middeleeuwen geloofden de mensen dat het leven op aarde een voorbereiding was op het eeuwige leven na de dood. Gevolg: het was de taak van de geestelijken om de mensen hierbij te helpen.
- Koningen hadden geestelijken nodig bij het besturen van het land. Wetten en verdragen opschrijven bijv. hoge geestelijke bestuurde zelf een deel.
- De paus kon iedereen, ook koningen in de ban doen. Dan was je geen lid meer van de kerk. En kwam je na je dood in de hel.
- De kerk was heel rijk. Alle christenen gaven een tiende van hun inkomsten aan de kerk. Gevolg: zo werd de kerk in de 13de eeuw rijken dan alle Europese koningen bij elkaar.
- Alleen geestelijken schreven boeken, bijv. over dingen die voor de godsdienst belangrijk waren. Ook deden ze aan wetenschap, wiskunde en sterrenkunde.
REACTIES
1 seconde geleden
Y.
Y.
Hooii,
Woohw. Goed gedaan hoor. En ook nog in de 1e klas! Dikke duim!
14 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
ik wilde niet weten wat er hier in stond maar wel goed gemaakt!!!
(kan iemand me vertellen WAAR Karel de Grote geboren is?????????!!!!!!!!!
8 jaar geleden
Antwoorden