GESCHIEDENIS HOOFDSTUK 4
FRANKRIJK IN DE TIJD VAN HET ABSOLUTISME
1643 tot 1715: Lodewlijk XIV koning.
1789 Franse Revolutie.
Koning Lodewijk XIII → overleed in 1643
Oudste zoon volgde op → god wil het zo, koningen waren door god aangesteld, geen twijfel of de oudste zoon wel geschikt was.
Eerst regeerde minister Mazarin totdat lodewijk oud genoeg was.
Mazarin→ overleed in 1661 → koning lodewijk gaat regeren:
- zijn wil moet worden uitgevoerd
- alleen helpen als hij erom vraagt
- verbied mensen iets te ondertekenen buiten zijn opdracht om
Centralisatie→ besturen centraal regelen vanuit één punt (koninklijk paleis)
Mazarin wilde de macht van de edelen verkleinen→ edelen niet blij:
Veel opstanden en soms bijna burgeroorlogen.
Lodewijk nam de regering over→ alle ministers gehoorzaam, ze vonden het normaal dat een koning zoveel macht had. Hij was door god aangesteld → de wil van de koning was heilig, de wil van de koning was wet.
Overal de zelfde wetten in het land:
Toen Lodewijk XIV zo ging besturen→ Franse tevreden.
Ambtenaren van de koning zorgde ervoor dat zijn bevelen overal werden uitgevoerd.
Absolutisme→ iemand met absolute macht, stond boven de wetten.
Iedere dag vergadering, alles draaide om lodewijk.
Daarom werd hij ‘zonnekoning’ genoemd.
Hij stond afgebeeld op duizenden:
- munten
- schilderijen
- beelden
- prenten
Ze moesten laten zien hoe machtig hij was…
Ook door grote paleizen en oorlogen liet hij zien hoe machtig hij was.
Ambtenaren van Lodewijk kwamen allemaal uit de burgerij.
→ hadden vaak veel macht, vooral als ze werken op een post ver van Parijs.
→ als de koning niet in de buurt was konden ze veel zelf beslissen
Banen gingen over van vader op zoon. ‘Nieuwe adel’
Oude adel was hier niet blij mee.
Koning moest voorkomen dat ze in opstand zouden komen, hij liet honderden edelen in zijn paleis wonen.
Edelen werden bezig gehouden met feesten en allerlei nutteloze baantjes.
Wie niet in de buurt van de koning was hoefde ook niet te rekenen op:
Pensionen, baantjes of eretitels.
Feodalisme en communicatie: Zorgde er voor dat de macht van Lodewijk echt onbeperkt was.
Redenen waarom Lodewijk niet zomaar kon doen wat hij wilde:
- De adel had andere rechten dan de burgers
De katholieken hadden andere rechten dan protestanten
- Tradities waren belangrijk
- Kans op opstand en ontevredenheid
- Lodewijk kon zijn onderdanen niet makkelijk bereiken en berichten uit de hoofdstad deden er lang over om alle delen van het land te bereiken.
De meeste Fransen konden niet lezen.
Amtenaren gingen zich steeds meer met dingen bemoeien:
Belastingen,
Rechtspraak,
Onderwijs,
Armenzorg.
→ staat kreeg meer invloed op het dagelijkse leven van mensen.
Adel had niets met regeerwerk te maken alleen ambtenaren uit de burgerij.
Adel had wel voorrechten, die hoorde bij de Adelstand.
75 Jaar ná de dood van Lodewijk 14 liep dat uit op een grote opstand.
Frankrijk: Agrarisch-stedelijke samenleving:
De meeste mensen leven van de landbouw, maar er zijn ook steden ontstaan. De bewoners van de steden leven vooral van handel en nijverheid.
Bron betrouwbaar?
- wie heeft dit geschreven of gemaakt?
- Heeft hij het zelf gezien?
- Waarom schreef of maakte hij dit zo: had hij het doel waarheid te spreken, of heeft hij gelogen of overdreven?
- was dit een uitzondering of kwam het vaker voor?
Zoveel mogelijk bedrijven oprichten: Oplossing voor boeren die bijna niet van de opbrengst van hun grond konden leven en voor Franse burgers weinig kapitaal hadden om bedrijven op te richten.
In een ambachtelijke werkplaats kon je niet zomaar ontslagen worden, in een kapitalischtisch bedrijf wel.
Na 1000 jaar waren in veel streken van West-Europa steden ontstaan en gegroeid, nieuwe groepen mensen ontstaan:
Handelaren,
Ambachtslieden,
Ambtenaren,
Bankiers, enzovoorts.
Indeling bleef in 3 standen bestaan!
Adel en geestelijken: standen met voorrechten, alle anderen hoorde bij de derde stand. Ook nieuwe groepen.
17e eeuw → Franse boeren geen horigen van een landgoed, vrije mensen.
Boeren hadden een klein stukje grond om voor zichzelf te bewerken.
‘Geen land zonder heer’ → vrije boeren hadden te maken met adellijke heren.
Edellieden→ veel rechten ook op stukken land die niet van hun waren:
Vis- en jachtrechten, tolrechten, maalrecht, enz. → heerlijke rechten.
→ konden boeren afkopen, moesten wel de adel betalen in geld of goederen.
Grond van de adel werd bewerkt door landarbeiders.
Burgers → verdienen geld met handel en ambacht.
Bourgeoisie: rijke burgerij die veel invloed maakte in de samenleving.
Als gewone burgers in de adellijke stand gezet werden moesten ze veel geld betalen, geld kon de koning goed gebruiken→ adel en geestelijkheid geen belasting meer betalen.
Edelen keken neer tegen de bourgeoisie→ edelen vonden het minderwaardig om je geld te verdienen met handel en nijverheid.
Als een edelman zoiets deed kon hij uit de adellijke stand gezet worden.
Franse Bourgeoisie keek tegen de adel op, ze waren een beetje jaloers.
Daarom probeerde ze de adel na te doen.
Bourgeosie behoorde tot de derde stand en was een kleine groep.
17e eeuw werd er serieus nagedacht over het armoedeprobleem: armenhuizen.
REACTIES
1 seconde geleden
K.
K.
rond 1200 voor chr. kwam er een keltisch volk de galliers naar frankrijk en rond 600 voor chr. kwamen de grieken om te handelen met marseille rond 1800 kreeg frankrijk zijn huidigevorm
12 jaar geleden
Antwoorden