Elektriciteit

Beoordeling 8.5
Foto van Britt
  • Samenvatting door Britt
  • 2e klas vwo | 823 woorden
  • 2 juli 2019
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 8.5
2 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
Methode
ADVERTENTIE
Examenstress? Niet met Examenbundel!

Over minder dan drie weken zit je jouw examens te maken. Slaat de examenstress toe? Sla nog snel Examenbundel, Samengevat en Examenbuddy in voor je probleemvakken en own je examens! Jij. Kunt. Dit.

Ik wil slagen

Elektrisch licht

  • Krasnapolsky, eigenaar van een hotel: bouwde aan een hotel met elektrisch licht, zodat de gasten ‘s avonds buiten konden zitten.
  • Meneer Philips was onder de indruk, en begon later zelf een fabriek voor gloeilampen, het merk dat wij nu nog kennen.
  • Elektrisch licht was 1 van de dingen (nieuw) die in de 19e eeuw veranderde.
  • Ze kregen daarna gaslampen, die werden elke keer door een lantaarnopsteker aangestoken (1 voor 1)
  • Aan het eind van de eeuw hadden de rijke delen van een stad elektrisch licht


Grondige veranderingen

  • In de 19e eeuw begon de moderne tijd.
  • Begin 19e eeuw zag bijna alles er nog hetzelfde uit als in de Romeinse tijd, het tegenovergestelde was in begin 20e eeuw.
  • Latijn was toen weg uit het onderwijs (behalve op Gymnasium), mensen reisden met de trein of stoomschip, arbeiders bedienen machines in fabrieken.
  • Er werden zoveel nieuwe producten geproduceerd/bedacht, dat is een oorzaak van de industriële revolutie.
  • Steeds meer dingen werden overgenomen door machines die werkten op stroom en later op elektriciteit.

Landbouw en industrie

  • De industriële revolutie begon in 1750, in Groot-Brittannië, de bevolking was daar sind 1500 verdubbeld, daarom moest er meer geproduceerd worden.
  • Ze gingen hun werktuigen en werkmethodes verbeteren, daardoor kregen ze meer opbrengst voor minder werk.
  • Dat geld staken ze in betere vernieuwingen, zo ging alles steeds beter. 
  • De landbouwproductie ging omhoog, maar er waren steeds minder mensen nodig.
  • De werkgelegenheid in de landbouwsector ging omlaag en in de industrie ging de werkgelegenheid omhoog.
  • Ondernemers probeerden steeds vaker nieuwe ontwikkelingen uit, (bijna) alles werd vervangen door machines.
  • Sommige machines stonden naast stromend water, dat kon energie geven.
  • Rond 1800 werden de andere machines vervangen door andere machines aangedreven door stroom.
  • Stroom leverde veel meer energie en daarom steeg de productie maar ook de bevolking.
  • Door de bevolkingsgroei was er veel meer vraag naar producten, wat dus ook weer meer opleverden.

Stoom en steenkool

  • Steenkool diende als energiebron voor stoommachines
  • Als je steenkool verbrand bij het water, wordt het water verhit en ontstond er stoom.
  • Stoommachines moesten sterk zijn, ze waren gemaakt van ijzer.
  • De stoommachines hadden grote gevolgen, er waren steenkoolmijnen, ijzerfabrieken en machinefabrieken nodig.
  • De stoommachine zorgde voor de industriële revolutie.
  • Vanaf 1830 versnelde de revolutie door de komst van de stoomtrein en het stoomschip, daarmee kon alles veel makkelijker vervoert worden.
  • Overal waren fabrieken voor nodig dus de groei van de industrie ging steeds harder.

Staal en olie

  • Groot-Brittannië had een grote voorsprong op de rest van de wereld, maar later verspreidde de industriële revolutie zich naar andere landen.
  • Duitsland, Nederland, Japan en de VS.
  • In de VS groeide de productie van goederen wel met 10 keer.
  • De VS passeerde Groot-Brittannië daardoor.
  • Olie kwam daarna als energiebron naar voren, ijzer werd vervangen door staal.
  • Er kwamen nieuwe industrieën op zo ook de chemische fabriek, daarin werden stoffen gemaakt die voor die tijd niet bestonden, denk aan plastic en kunstmest.
  • En ook de voedingsmiddelenindustrie begon, van vetten werd bijvoorbeeld magarine gemaakt, veel goedkoper dan roomboter.
  • Ondernemers wilden steeds andere dingen op de markt brengen, om het goedkoper te maken dan andere en meer winst te maken.
  • Individuele ontdekkers waren er niet meer in die tijd, grote bedrijven hadden daar speciale laboratoria met wetenschappers voor.

De industriële samenleving

  • In sommige landen verdween de landbouwstedelijke samenleving, er kwam een nieuwe samenleving: de Industriële samenleving, meer dan de helft van de bevolking woonden in steden.
  • De industriesector groeide enorm, in 1900 werkte meer dan 50 procent van de Britten in de industrie en 9% in de landbouw.
  • Door de handel en transport groeide ook de dienstensector.
  • Tijdens de industrialisatie groeiden de bevolking en steden harder dan ooit. 
  • De industrialisatie, verstedelijking en bevolkingsgroei versterkten elkaar, door de bevolkingsgroei waren er genoeg arbeiders voor het werk in de fabrieken en consumenten voor industrieproducten.
  • Door de industrialisatie konden veel meer mensen werk zoeken/vinden, en dus een beter leven lijden.
  • De bevolkingsgroei was ook mogelijk omdat de landbouwproductie steeds meer toenam, toch waren er steeds minder boeren en landarbeiders nodig. Werkloze boeren en landarbeiders zochten werk in fabrieken.

Arbeiders en burgers 

  • De 19e eeuw wordt de tijd van de burgers en stoommachines genoemd.
  • De adel bleef belangrijk maar de burgerij leverde de meeste ondernemers en werd daarom ook heel belangrijk. 
  • De samenleving werd harder en zakelijker. 
  • Boeren en gildemeesters werkten met knechten, vaak kenden ze hun knechten persoonlijk, ze voelden zich verantwoordelijk bij die personen.
  • Dat werd vervangen door een onpersoonlijke relatie tussen werknemer en werkgever.
  • In de kapitalistische economie probeerden ze in harde concurrentie zoveel mogelijk winst te maken en een zo groot mogelijk deel van de markt te pakken.
  • Arbeiders moesten hun productie wel opvoeren, de lonen werden daarom zo laag mogelijk gehouden.
  • De industrialisatie leidde tot het vervuilen van het milieu, door het steenkoolverbruik lagen steden onder een deken van smog en veel gebouwen waren zwart geworden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.