Elektrisch licht
- Krasnapolsky, eigenaar van een hotel: bouwde aan een hotel met elektrisch licht, zodat de gasten ‘s avonds buiten konden zitten.
- Meneer Philips was onder de indruk, en begon later zelf een fabriek voor gloeilampen, het merk dat wij nu nog kennen.
- Elektrisch licht was 1 van de dingen (nieuw) die in de 19e eeuw veranderde.
- Ze kregen daarna gaslampen, die werden elke keer door een lantaarnopsteker aangestoken (1 voor 1)
- Aan het eind van de eeuw hadden de rijke delen van een stad elektrisch licht
Grondige veranderingen
- In de 19e eeuw begon de moderne tijd.
- Begin 19e eeuw zag bijna alles er nog hetzelfde uit als in de Romeinse tijd, het tegenovergestelde was in begin 20e eeuw.
- Latijn was toen weg uit het onderwijs (behalve op Gymnasium), mensen reisden met de trein of stoomschip, arbeiders bedienen machines in fabrieken.
- Er werden zoveel nieuwe producten geproduceerd/bedacht, dat is een oorzaak van de industriële revolutie.
- Steeds meer dingen werden overgenomen door machines die werkten op stroom en later op elektriciteit.
Landbouw en industrie
- De industriële revolutie begon in 1750, in Groot-Brittannië, de bevolking was daar sind 1500 verdubbeld, daarom moest er meer geproduceerd worden.
- Ze gingen hun werktuigen en werkmethodes verbeteren, daardoor kregen ze meer opbrengst voor minder werk.
- Dat geld staken ze in betere vernieuwingen, zo ging alles steeds beter.
- De landbouwproductie ging omhoog, maar er waren steeds minder mensen nodig.
- De werkgelegenheid in de landbouwsector ging omlaag en in de industrie ging de werkgelegenheid omhoog.
- Ondernemers probeerden steeds vaker nieuwe ontwikkelingen uit, (bijna) alles werd vervangen door machines.
- Sommige machines stonden naast stromend water, dat kon energie geven.
- Rond 1800 werden de andere machines vervangen door andere machines aangedreven door stroom.
- Stroom leverde veel meer energie en daarom steeg de productie maar ook de bevolking.
- Door de bevolkingsgroei was er veel meer vraag naar producten, wat dus ook weer meer opleverden.
Stoom en steenkool
- Steenkool diende als energiebron voor stoommachines
- Als je steenkool verbrand bij het water, wordt het water verhit en ontstond er stoom.
- Stoommachines moesten sterk zijn, ze waren gemaakt van ijzer.
- De stoommachines hadden grote gevolgen, er waren steenkoolmijnen, ijzerfabrieken en machinefabrieken nodig.
- De stoommachine zorgde voor de industriële revolutie.
- Vanaf 1830 versnelde de revolutie door de komst van de stoomtrein en het stoomschip, daarmee kon alles veel makkelijker vervoert worden.
- Overal waren fabrieken voor nodig dus de groei van de industrie ging steeds harder.
Staal en olie
- Groot-Brittannië had een grote voorsprong op de rest van de wereld, maar later verspreidde de industriële revolutie zich naar andere landen.
- Duitsland, Nederland, Japan en de VS.
- In de VS groeide de productie van goederen wel met 10 keer.
- De VS passeerde Groot-Brittannië daardoor.
- Olie kwam daarna als energiebron naar voren, ijzer werd vervangen door staal.
- Er kwamen nieuwe industrieën op zo ook de chemische fabriek, daarin werden stoffen gemaakt die voor die tijd niet bestonden, denk aan plastic en kunstmest.
- En ook de voedingsmiddelenindustrie begon, van vetten werd bijvoorbeeld magarine gemaakt, veel goedkoper dan roomboter.
- Ondernemers wilden steeds andere dingen op de markt brengen, om het goedkoper te maken dan andere en meer winst te maken.
- Individuele ontdekkers waren er niet meer in die tijd, grote bedrijven hadden daar speciale laboratoria met wetenschappers voor.
De industriële samenleving
- In sommige landen verdween de landbouwstedelijke samenleving, er kwam een nieuwe samenleving: de Industriële samenleving, meer dan de helft van de bevolking woonden in steden.
- De industriesector groeide enorm, in 1900 werkte meer dan 50 procent van de Britten in de industrie en 9% in de landbouw.
- Door de handel en transport groeide ook de dienstensector.
- Tijdens de industrialisatie groeiden de bevolking en steden harder dan ooit.
- De industrialisatie, verstedelijking en bevolkingsgroei versterkten elkaar, door de bevolkingsgroei waren er genoeg arbeiders voor het werk in de fabrieken en consumenten voor industrieproducten.
- Door de industrialisatie konden veel meer mensen werk zoeken/vinden, en dus een beter leven lijden.
- De bevolkingsgroei was ook mogelijk omdat de landbouwproductie steeds meer toenam, toch waren er steeds minder boeren en landarbeiders nodig. Werkloze boeren en landarbeiders zochten werk in fabrieken.
Arbeiders en burgers
- De 19e eeuw wordt de tijd van de burgers en stoommachines genoemd.
- De adel bleef belangrijk maar de burgerij leverde de meeste ondernemers en werd daarom ook heel belangrijk.
- De samenleving werd harder en zakelijker.
- Boeren en gildemeesters werkten met knechten, vaak kenden ze hun knechten persoonlijk, ze voelden zich verantwoordelijk bij die personen.
- Dat werd vervangen door een onpersoonlijke relatie tussen werknemer en werkgever.
- In de kapitalistische economie probeerden ze in harde concurrentie zoveel mogelijk winst te maken en een zo groot mogelijk deel van de markt te pakken.
- Arbeiders moesten hun productie wel opvoeren, de lonen werden daarom zo laag mogelijk gehouden.
- De industrialisatie leidde tot het vervuilen van het milieu, door het steenkoolverbruik lagen steden onder een deken van smog en veel gebouwen waren zwart geworden.
REACTIES
1 seconde geleden