MEMO 6.3 Als God in Frankrijk.
Intro.
In andere Europese landen regeerden machtige vorsten volgens het absolutisme. De bekendste absolute vorst was Lodewijk XIV van Frankrijk. In 2004 overleed koningin Juliana. Juliana verbeeldde voor velen het Nederlandse gezegde ‘doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’. Juliana gedroeg zich bijna als een gewone Nederlander. Absolute vorsten zagen zichzelf niet als gewone mensen, maar gedroegen zich meer als een God op aarde.
6.3.1. Lodewijk XIV van Frankwijk: de verpersoonlijking van de staat.
In 1643 kwam Lodewijk XIV als 5-jarige jongen op de troon. Eenmaal aan de macht ontwikkelde Lodewijk zich tot de machtigste vorst uit de Franse geschiedenis. Hij was een ‘absoluut vorst’, letterlijk een vorst die ‘losgemaakt’ is van de wetten, die als het ware boven alle wetten staat.
Verslaafd aan oorlog?
Lodewijk voerde oorlogen om zijn rijk te vergroten. In totaal was Frankrijk dertig jaar van Lodewijks regeerperiode in oorlog. Een van zijn grootste tegenstanders was stadhouder Willem III. Voor Frankrijk vormde de groeiende handel van Holland een gevaar. De Republiek roep de expansiedrift van Frankrijk telkens een halt toe door coalities aan te gaan met Engeland en Spanje.
Mercantilisme maakt rijk.
Een sterke economie was voor Lodewijk XIV van groot belang. Om Frankrijk economisch sterk te maken voerde Lodewijk samen met zijn financieel adviseur het mercantilisme in. Dit economisch beleid had een aantal belangrijke kenmerken:
- Een grotere import dan export zorgt voor een positieve handelsstroom;
- Het veroveren van meer koloniën zorgt voor een toevoer van grondstof;
- Er waren gunstige belastingvoorwaarden voor fabrikanten en geschoolde arbeiders.
Voor handelsnaties als de Republiek als de Republiek was de Franse mercantilistisch politiek ongunstig. Volgens het Edict van Nantes mochten de hugenoten eigen versterkte steden bezitten. Na de opheffing van dit verdrag voelden de hugenoten zich vogelvrij en trokken naar meer tolerante landen als de Republiek.
6.3.2. Leven aan het hof.
Lodewijk XIV nam afstand van het volk door niet meer in Parijs, maar even daarbuiten, in Versailles, te gaan wonen en regeren. In het centrum van het paleis lagen de vertrekken van de koninklijke familie. De vleugels waren bestemd voor de adel. Om de edelen onder controle te krijgen verplichtte Lodewijk ze om een gedeelte van het jaar aan het hof te wonen. Het kostte dus de edelen een hoop geld. Tijdens de grote feesten werd er veel muziek gemaakt en gedanst. Onder Lodewijks bewind ontstonden de vijf belangrijkste balletposities. Op de meest bekende afbeelding van de koning is hij niet met zijn eigen benen geschilderd, maar met de benen van een getrainde danser. Regels en rituelen kenmerkten het hofleven. Voor de adel was het leven aan het hof dus niet altijd een pretje. Altijd was er de angst om in ongenade te vallen. Ook de hygiëne liet te wensen over. De stank was enorm. De bewoners van het paleis waren niet alleen edelen en dienaren. Ook zakkenrollers en prostituees liepen het paleis in en uit. Zelfs de koning maakte van de diensten van deze dames af en toe gebruik.
Geschiedenis samenvatting H1: De Nederlanden, van eind 15e eeuw tot eind 16e eeuw
1.1: een deel van de Nederlanden maakt zich los uit het Habsburgse Rijk.
In de 15e eeuw ontstond in een groot deel van de Nederlanden een vorm van politieke eenheid. Dit had 2 gevolgen: - De groei van steden sinds de 12e eeuw, en samenwerking tussen de steden.
- De wens van de hertogen van Bourgondië om ‘de Lage Landen’ in bezit te krijgen.
In de 15e eeuw waren Vlaanderen (Brugge en Gent) en Brabant (Brussel en Antwerpen) de belangrijkste gebieden van de Nederlanden. Brugge, Gent en Antwerpen waren door handelsnetwerken verbonden met een aantal belangrijke landen. Daardoor kregen zij een hogere positie.
De IJsselsteden (Zutphen, Deventer, Zwolle en Kampen) waren in de 14e en de 15e eeuw belangrijke handelssteden. Zij hoorde tot de Hanze, een handelsverbond. In dat verbond zaten nog meer belangrijke handelssteden.
Het gewest Holland begon in de 14e eeuw ook belangrijk te worden. Dit kwam omdat scheepvaart en handel belangrijk werden. Vooral de burgers uit steden profiteerden hiervan. Ze namen een positie in tegenover de adel die het vooral van de landbouw moest hebben.
Vanaf de 14e eeuw werden de hertogen van Bourgondië steeds meer de baas in Nederland. Dit kwam door oorlogen en erfenissen. Filips de Goede was zo’n hertog. Hij werd de baas in 3 kwart van de Nederlanden. Later werd dit gebied Nederland. De burgers waren wel erg zelfstandig. Ze bezaten rechten waaraan Filips zich moest houden. Dit kwam mede door de stadsrechten.
Filips voerde een centralisatiepolitiek in. Zo kwam er meer eenheid in het gebied.
- Er kwam dezelfde munt.
- Hij wilde ook dat er belastingen werden betaald. Hiervoor moest hij een bede, een verzoek doen. Hij organiseerde een vergadering, de Staten-Generaal. Dit heette zo omdat alle standen vertegenwoordigd waren. De eerste Staten-Generaal vond plaats op 1464 in Brugge.
Later nam Karel V dit over. Hij werd baas van vrijwel alle Nederlanden. Behalve het prinsbisdom Luik. Nu was Nederland dus bijna een politieke eenheid.
Karel V was ook koning van Spanje, heer van Habsburgse erflanden (Oostenrijken delen van Italië) en keizer van het Duitse rijk. Omdat hij Habsburgse vorst was, stond hij ook aan het hoofd van het Habsburgse rijk. Hierbij hoorde ook Midden-Amerika en grote delen van Zuid-Amerika. Een bekende uitspraak was dan ook: “In Karels rijk gaat de zon nooit onder.”
In 1548 werden de Nederlanden onderdeel van het Bourgondisch Kreits. Ze waren ondeelbaar en moesten altijd een eenheid blijven.
Eerst was er niet echt sprake van een centralisatie. Karel ging dit herstellen. Hij stelde een landvoogd aan omdat hij niet vaak aanwezig was in de Nederlanden. Maar eigenlijk werden het landvoogdessen. Ook kwamen er drie centrale Raden. Deze bestonden uit hoge edelen en juristen.
Het zwakke punt was de financiën. De vorst kon wel belasting gaan heffen, maar de opbrengst was altijd lager dan verwacht. Het tekort werd meestal opgevuld door geld uit Spanje of door geldleningen. Hierdoor steeg de staatsschuld.
Vanaf 1542 kwamen er nieuwe belastingen. De belangrijkste verandering was accijns op bier, wijn en laken (wollen stoffen). Tegenwoordig is dit te vergelijken met BTW. De overheid kreeg meer geld. En later steeg de bevolkingsgroei, dus kwam er vanzelf nog meer geld binnen. Tegen het einde van de 16e eeuw betaalden de gewesten die in opstand waren gekomen niks meer aan de centrale regering in Brussel.
De Reformatie leidde tot een splitsing in de kerk. Je had de Katholieke kerk en de Protestantse kerk. In de loop van de 16e eeuw groeide de aanhang van de Protestantse kerk. Maar Karel V en Filips II (zoon van Karel) wilden eenheid van godsdienst in hun rijk. En zij wilden de Katholieke kerk als godsdienst eenheid invoeren. Ze gingen de protestanten vervolgen
In 1559 ging Filips II naar Spanje. Toen kwamen de Nederlanden in opstand. De centralisatiepolitiek en de Spaanse belastingsdruk was net iets teveel van het goede.
Ook de vervolging van de protestanten was geen goed idee.
Dit was het begin van de 80 jarige oorlog (1568-1648). Daardoor ontstond er uiteindelijk een scheiding in de Nederlanden.
In 1579 sloten de noordelijke gewesten en enkele zuidelijke steden de Unie van Utrecht.
In 1588 nam de Staten-Generaal de leiding van de Nederlanden in handen. In het noorden ontstond: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Die was facto (wel in de praktijk, niet officieel) onafhankelijk. Dit bestond uit de gewesten: Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Holland en Zeeland. Dit waren er dus eigenlijk 8, maar Drenthe telde niet mee omdat hij niet vertegenwoordigd was in de Staten-Generaal.
1.2: de opkomst van Holland in de 15e en 16e eeuw.
De economische positie van Holland was in de Late Middeleeuwen niet zo gunstig:
- Er was veel veengrond. Maar in de herfst tot het voorjaar stond dit voor een groot deel onder water. Het was dus onmogelijk om graan te verbouwen.
- De steden waren te klein in opzichte van de andere Hanze.
Graan was het belangrijkste voedingsmiddel. Het werd gebruikt voor: brood, pannenkoeken en pap. Holland importeerde graan en wist daardoor in de 16e eeuw de groeiende bevolking te voeden. Holland had dus geen last van malthusiaanse spanningen (groeiende bevolking en minder sterke groei van de landbouw).
Graanhandel werd de moedernegotie. Het was de eerste en de belangrijkste vorm van handel.
De Hollandse landbouw kreeg structuur. De veengronden en de import van graan leidden Holland en Zeeland in de 16e eeuw tot een opkomst van een gecommercialiseerde landbouw (productie is hoofdzakelijk niet voor eigen gebruik). Omdat de gronden steeds slechter werden sloegen de boeren deze weg in. Verschillen:
- De boeren gingen zich specialiseren.
- Bedrijven werden kapitaalintensiever.
- Er werden technische vernieuwingen ingevoerd.
Door wateroverlast ontstaan er ook waterschappen. Dit waren organisaties van boeren om wateroverlast tegen te gaan.
Er was ook gebrek aan feodale traditie (verplichtingen van de boeren aan adel). Hierdoor was de adel veel minder machtig en werden de boeren zelfstandiger.
Hierdoor kwam de verstedelijking, urbanisatie, op gang. Commerciële bedrijven hadden minder mensen nodig. Hierdoor trokken veel mensen naar de stad om daar in de nijverheid werk te zoeken.
Verschillen tussen de Hollandse landbouw en de landbouw in het oosten en zuiden:
- In het oosten en zuiden waren er veel kleine boeren. Die produceerden alleen voor hun eigen gebruik.
- In het oosten en zuiden vormden de steden een markt die alleen voor lokaal belang was. Er was geen mogelijkheid voor commerciële bedrijven.
- In het oosten en zuiden was er nog wel sprake van feodale traditie.
In de 15e en 16e eeuw groeiden Holland en Zeeland in de handel, textielnijverheid, trafieken, scheepvaart, scheepsbouw en visserij. Trafieken horen tot de nijverheid. Het zijn zogenaamde verdelingsbedrijven. Zij verdelen de grondstof tot het eindproduct. Bijvoorbeeld koffiebranderijen. Oorzaken van deze economische groei:
- Er was veel bevolkingsgroei, urbanisatie, immigratie en commercialisering van de landbouw, waardoor vraag naar producten toenam.
- Ze konden profiteren van de groei van Brugge, Gent en Antwerpen. Dat was bijvoorbeeld omdat Holland grondstoffen aan Antwerpen leverde.
- Ze maakten gebruik van hun goede ligging. Ze lagen goed voor de oosthandel en voor de westhandel. Zo was er sprake van een driehoekshandel. Ze gingen bijvoorbeeld eerst met graan naar Portugal, vanuit daar kochten ze zout. Daarmee gingen ze naar het oostzeegebied waar ze ook meer graan ophaalden. Die graan werd opgeslagen, en werd een massagoed.
- De scheepsbouw werd verbeterd.
- De nijverheid kwam ook in steden. In veel Europese landen was nijverheid alleen in handen van de gilden. Hier was dat echter niet zo. Nieuwe nijverheden vielen buiten de handen van de gilden. Steden specialiseerden zich meestal in een van de nijverheden.
- De haringvisserij ging omhoog.
1.3: de opkomst van Amsterdam.
Eind 16e eeuw nam Amsterdam de handelspositie van Antwerpen over. Dat leek in de eerste helft van de 16e eeuw nog onmogelijk:
- De economische groei was minimaal.
- De economische hegemonie in Antwerpen was in de 15e eeuw al sterk. Dit werd nog vergroot omdat de Portugezen, die de zeeweg naar Indië hadden ontdekt, voor Antwerpen kozen om hun kostbare specerijen te verhandelen.
Op de tweede helft van de 16e eeuw gaat Antwerpen er als handelsstad op achteruit. De staatsschuld van Spanje was onder het beleid van Karel V erg hoog. En Antwerpen leed hieronder. Ook Filips II voerde dure oorlogen. Het Habsburgse rijk ging twee keer failliet. In 1557 en in 1575. Veel Antwerpse bankiers die geld aan hen hadden geleend zagen dat geld niet meer terug. Spaanse soldaten die niet werden uitbetaald plunderden Antwerpen.
De handel verschuift naar Amsterdam:
- Het jaar 1585. De Spaanse landvoogd Parma herovert Antwerpen. Holland en Zeeland sluit daarop de Schelde af voor scheepvaart op Antwerpen.
- Gunstige economische ontwikkelingen.
- Door de val van Antwerpen kwamen veel kooplieden naar de Noordelijke Nederlanden. De konden hun kennis gebruiken. Amsterdam werd de stapelmarkt.
Kapitalisme is een vorm van economie waarbij de ondernemers zoveel mogelijk winst proberen te maken.
Een stapelmarkt is een voorraadmagazijn van te verhandelen producten.
1.4: de omstandigheden voor economische eenheid in de republiek worden gunstiger.
De Republiek vormde geen eenheid bij haar ontstaan. Dit was economisch gezien en politiek gezien.
Vanaf de 15e eeuw ging gewest Holland steeds meer een eenheid vormen.
In de 16e eeuw werd de Republiek al meer een eenheid. Deze vordering zette zich voort in de 17e eeuw.
H2: De Gouden Eeuw – de Republiek 1585-1672
2.1: het staatsbestel van de Republiek is uniek in Europa.
De Republiek nam in Europa in de 17e eeuw een bijzondere positie in. Andere landen hadden een vorst, een alleenheerser. Bij Nederland hadden alle provincies stuk voor stuk wat te zeggen. Provincies werden ook wel gewesten genoemd. Het oppergezag van ieder gewest berustte bij de Gewestelijke Staten. In alle Gewestelijke Staten waren de steden door regenten verdeelt. Soms ook door de adel, maar dat was alleen in het oosten. De samenwerking tussen de gewesten wordt geregeld door de Staten Generaal in Den Haag. Ieder gewest stuurde er afgevaardigden naar toe. De Staten Generaal beslist over buitenlandse politiek en de defensie. De zuidelijke gewesten, ook wel de Generaliteitslanden, werden bestuurt door de Staten Generaal.
Ieder gewest kon apart stemmen. Zo werden er belangrijke besluiten genomen. Ieder gewest had dus het recht van veto. Drenthe mocht niet, omdat het slechts 1% van alle belastingen betaalde. Holland betaalde het meest en had dus ook het meeste macht in de Staten Generaal.
De raadpensionaris van Holland was de machtigste man in de Staten Generaal.
Ieder gewest kon zelf zijn legeraanvoerder of stadhouder kiezen. Eigenlijk waren stadhouders altijd leden van het Huis van Oranje. Er waren meestal 2 stadhouders, een uit Holland en een uit Friesland. Ze waren dan elk stadhouder van een aantal gewesten.
Er waren regelmatig meningsverschillen tussen stadhouders en raadpensionarissen van Holland. Soms ging dit zelfs met geweld gepaard.
De steden werden voornamelijk bestuurd door burgers. Een kleine groep, ook wel de regenten genoemd, speelde een belangrijke rol in het besturen van de steden. Zij waren vaak rijk en machtig door handelsactiviteiten en nijverheidsactiviteiten.
2.3: veranderingen op de agrarische markt.
Boeren gaan door met commercialisering landbouwIn de Gouden Eeuw gingen de boeren verder op de weg van commercialisering die in de 16e eeuw was ingeslagen. Doordat Amsterdam de centrale graanmarkt van Europa was, was er in heel Nederland altijd genoeg (goedkoop) graan. Hierdoor gingen boeren zich specialiseren in andere dingen, omdat zij zelf niet voor graan hoefden te zorgen.
Na 1650 daalde de prijzen van de voornaamste landbouwproducten. Kapitaalkrachtige Hollandse boeren gingen goed om met deze prijsdaling:
• Zij extensiveerden (minder op het land zelf werken) hun bedrijfvoering, zo hadden ze minder personeelskosten,
• Zij verhoogden de efficiëntie,
• Zij legden zich toe op producten die het beste hun prijs hielden, omdat in 1650 de vleesprijs bleef stijgen gingen veel boeren over op vetweiderij.
Rijke burgers investeren op grote schaal in infrastructuur, landaanwinning en turfwinning
Rijke burgers gebruikten hun geld om in dingen te investeren:
• Zij verbeterden de infrastructuur, hierdoor werden steden verbonden dmv wegen,
• Zij begonnen projecten voor het droogleggen van meren voor landaanwinning,
• Zij investeerden in turfwinning,.
Turf werd gebruikt voor verwarming van huizen en ook als energiebron. Turfwinning was daarom gunstig voor de opkomst van vele energie-intensieve vormen van nijverheid, bijvoorbeeld suikerraffinaderijen, koffiebranderijen, jeneverstokerijen, zeepziederijen en ijzergieterijen. Via waterwegen kon de turf goedkoop vervoerd worden.
2.4: veranderingen in de nijverheid.
- Toenemende vraag naar nijverheidsproductenNa 1985 nam de vraag naar nijverheidsproducten sterk toe, zowel in het Republiek als in het buitenland. De oorzaken voor een stijgende vraag waren :
1. De bevolking groeide en de welvaart steeg, waardoor meer mensen konden lopen.
2. In de landbouw nam de zelfvoorziening af, waardoor boeren meer behoefte kregen aan nijverheidsproducten.
Investeringen in de nijverheid werd goed mogelijk:
∆ In de republiek was kapitaal dat tegen een late rente geleend kon worden, ruim beschikbaar.
∆ In de jaren 90 van de 16de eeuw, toen de opstand tegen de Spanje geslaagd leek te zijn, steeg het vertrouwen in het investeringsklimaat in Holland en trok de arbeidsmarkt aan.
- De Amsterdamse stapelmarkt bevordert de nijverheid
Doordat Amsterdam de Europese stapelmarkt was, waren voor de nijverheid voldoende grondstoffen en export mogelijkheden. De visserij en toegenomen handel veroorzaakte een groei. De visserij – vooral de haringvisserij – had veel zout nodig om de vis te zouten. Ongezuiverd zeezout werd aangevoerd uit het Caribische gebied en Portugal. Walvistraan was een grondstof voor zeep. Zowel het ongezuiverd zeezout als de walvistraan werden aangevoerd naar Amsterdam.
- Val van Antwerpen bevordert nijverheid in Holland.
De val van Antwerpen in 1585 had grote gevolgen voor de economie van Nederlanden:
Van het zuiden gingen ondernemers naar het noorden, zij zorgden voor een toevloed aan kapitaal en commerciële kennis.
Ook zorgde zij voor nieuwe bedrijfstakken. Dat gebeurde vooral in de sector textielnijverheid, die in het zuiden op een hoog niveau stond.
Naar het noorden uitgeweken geschoolde arbeidskrachten brachten veel technische kennis en kunde met zich mee die in de republiek nog niet aanwezig was.
Na 1635 verplaatsten de stedelijke ondernemers in toenemende mate een deel van de productie naar het platteland, omdat daar de loon lager was.
- De scheepsbouw komt tot bloei
De scheepsbouw profiteerde van de bloei van handel en verkeer. Een belangrijke technische innovatie was de bouw van het fluitschip. Bij de Oostzeehandel moest men de Sont passeren, waar tol werd geheven. Die tol werd gebaseerd op de oppervlakte van het scheepsdek. Dankzij de kleine dek werd de prijs goedkoper.
De scheepsbouw was in de Republiek relatief goedkoop :
• Ondanks de relatief hoge lonen werden schepen in de republiek goedkoop gebouwd dankzij de lage invoerrechten op scheepsmaterialen, de technische voorsprong en lage belastingen.
• De grootschalige productie maakte bovendien een zekere standaardisatie in de bouw mogelijk.
- Bloei van andere takken van nijverheid
Van de groei van de scheepsbouw konden andere bedrijfstakken profiteren.
De wapenindustrie en de buskruitfabricage groeiden vooral als gevolg van de volgende oorzaken :
1. niet alleen de overheid maar ook particulieren hadden veel wapens en buskruit nodig.
Ook moesten boten zich kunnen beschermen tegen piraterij en kaapvaart. Kaapvaart is het buitmaken van vijandelijke koopvaardijschepen.
2. de wapenindustrie en buskruitfabricage werden ook gestimuleerd door talrijke oorlogen.
Andere gunstige factoren voor de nijverheid waren:
# Het dichte waterwegennet maakte goede onderlinge verbindingen tussen de verschillende bedrijfstakken mogelijk.
# Er waren goedkope energiebronnen, zoals turf en de wind.
- Naast de gilden ontstaan nieuwe bedrijven met nieuwe verhoudingen.
De positie van de gilden was in de Republiek niet zo sterk als in sommige andere delen van Europa. Toch gingen ondernemers in de nijverheid de gilden steeds vaker als een hinderlijk keurslijf ervaren. De ambachtelijke productiewijze van de gilden was te zeer gebonden aan regels en ging te langzaam, toen de vraag naar bepaalde producten groter werd en er meer investeringen nodig waren om aan de vraag te voldoen.
Naast de gilden ontwikkelden zich binnen en buiten de steden niet alleen huisnijverheid, maar ook trafieken, manufacturen (werkplaatsen met veel loonarbeiders) en grootschalige bedrijven als scheepswerven en suikerraffinaderijen, waarin veel kapitaal geïnvesteerd moest worden. De ze bedrijven verschilden van de gilden door meer bedrijfsvrijheid, soepeler regels en een verregaande vorm van arbeidsdeling ( een arbeider maakte maar een bepaald aantal onderdelen van het eindproduct).
Dit proces ging gepaard met diepgaande veranderingen in de relatie tussen ondernemers en arbeiders. De productiewijze in de nieuwe bedrijven wasvaak kapitalistisch.
Dit schiep onrust tussen werkgever en werknemer.
Er ontstonden echter geen strijdbare organisaties van arbeiders. Factoren die daarbij een rol speelden waren:
- de arbeiders vormden geen eenheid, maar waren een heterogene groep van mannen, vrouwen en kinderen, die elkaar als werkkracht op de arbeidsmarkt beconcurreerden.
- Er kwamen steeds nieuwe immigranten die beleid waren voor een laag loon te werken.
- Kinderarbeid neemt toe
Aan het einde van de 16de eeuw was er sprake van toenemende kinderarbeid. Het loon van kinderen was zo laag dat goedkopere vrouwenarbeid soms verdrongen werd. De werkgevers namen liever kinderen dan vrouwen aan, omdat kinderen nog minder verdienden dan vrouwen. Het leerlingwezen leidde tot misbruik op het gebied van kinderarbeid, zoals lange arbeidstijden en mishandeling.
2.5: veranderingen in handel, scheepvaart en visserij.
Amsterdam kon uitgroeien tot een handelscentrum:
-de Vlaamse kust werd geblokkeerd dus kon Antwerpen niet meer over water handelen.
-Amsterdam lag centraal in Europa.
In Amsterdam was een stapelmarkt. Daar werd vooral graan verhandelt, maar luxe goederen kregen ook snel een belangrijke plaats in de handel. Kooplieden vanuit het hele land kwam daarvoor naar Amsterdam. Er kwam al snel een Koopmansbeurs, dit was een ontmoetingsplaats voor handelaars. Je kon er niet alleen handelen, maar ook leningen en verzekeringen afsluiten, personeel in dienst nemen enz.
Er kwam zelfs een wekelijkse krant van deze beurs. Daarin stond informatie over goederenprijzen, verzekeringspremies enz.
Er was ook een Wisselbank. Daar kon je geld wisselen en bijvoorbeeld geld lenen.
Ook kwam er een internationale Bank van Lening (Lommerd). Daar kon je geld lenen in ruil voor een onderpand.
Nog een oorzaak waardoor de handel positief beïnvloed werd was de koopvaardijvloot. De koopvaardijvloot van de Republiek was de grootste van heel Europa.
De Oostzeehandel bereikte zijn hoogtepunt tijdens het Twaalfjarig Bestand, de wapenstilstand met Spanje (1609-1621).
Vrede was meestal positief voor de handel. Oorlogen zorgden voor een afzetmarkt, maar ook voor hindernissen. In de 80 jarige oorlog was het bijvoorbeeld bijna onmogelijk om zout uit Portugal te importeren.
Met handel in specerijen kon je grote winsten boeken. De aanvoer uit Indië was in handen van de Portugezen. Tegen het einde van de 16e eeuw liep deze aanvoer sterk terug. Dit was door Britse kapers in de zuidelijke Atlantische Oceaan. Holland had bijna geen aandeel in de aanvoer van specerijen. Ze probeerden om een eigen handelsroute te vinden naar Indië. Na 2 jaar was dit eindelijk gelukt.
In 1602 word de VOC opgericht. De VOC kreeg van de Staten-Generaal:
-een monopolie op de handel met Kaap de Goede Hoop.
-soevereine rechten (bestuurlijke bevoegdheden van de S-G) in gebieden van het Oosten van Kaap, dit hield in dat:
-de VOC mocht zelf verdragen sluiten met Aziatische vorsten.
-zelfstandig oorlog voeren in Azië.
-forten mocht bouwen in Azië.
Ze moesten alleen de kosten zelf betalen.
Tegen het einde van de 16e eeuw voeren schepen ook naar het Caribische gebied. Dit was door het embargo van Filips II. Hierdoor konden de Hollanders en de Zeeuwen geen zout meer uit Portugal halen. Dit leidde ook tot handel met Amerika en West-Afrika. Er ontstond een driehoekshandel.
In 1621 wordt de WIC (West-Indische Compagnie) opgericht.
WIC-schepen voeren eerst naar Holland. Daar worden Hollandse nijverheidsproducten geruild tegen slaven, goud en ivoor. De slaven worden naar Amerika vervoerd en daar verkocht. Uit Amerika werden producten als suiker, koffie en cacao meegebracht naar de Republiek.
Het belangrijkste was de haringvisserij. Dit was een voornaam exportartikel.
Door contacten met Rusland en Noorwegen kwam men op de walvissenjacht. Dit leidde in 1614 tot de oprichting van de Noordse Compagnie. Deze kreeg een monopolie op het jagen op robben en walvissen in de Noordelijke IJszee.
In 1642 verviel deze monopolie en individuele ondernemers beleven walvissen vangen.
2.6: de overige gewesten.
De gewesten in het zuiden en in het oosten bleven achter qua ontwikkeling. Het was er alleen meestal wel beter dan in de rest van Europa:
- er waren niet altijd goede verbindingen naar het westen. In veel steden ontbrak goedkoop vervoer en waterwegen.
- de boerderijbedrijven produceerden voornamelijk voor zichzelf en dat was in het westen niet.
Er was maar een klein beetje sprake van economische samenwerking tussen de Republiek en het westen:
- een klein deel van de boeren uit het oosten en het zuiden werden opgenomen in de markteconomie van de kustprovincies.
- de wolweverij werd verplaatst naar Tilburg. Daar waren de lonen lager.
In gebieden buiten het economisch centrum van de Republiek ontstond soms specifieke nijverheid:
- de papierfabricage.
- weverij.
2.7: verandering in de overheid.
Ter bevordering van de overzeese handel werden er een aantal maatregelen genomen:
- Er werden uitvoerrechten geheven.
- Grote handelscompagnieën kregen een monopolie.
De overheid ondersteunde de ondernemers omdat de afhankelijkheid tussen hen groot was:
- De overheid maakte gunstige regels voor de ondernemers.
- De overheid werd de grootste klant van de ondernemers.
- De overheid werd de grootste schuldenaar van de ondernemers.
- Bij sociale ruzies tussen ondernemers en andere bevolkingsgroepen, kozen de stadsbestuurders de kant van de ondernemers.
Na het Twaalfjarig Bestand werd de handel in de Republiek agressiever:
- Dit uitte zich bijvoorbeeld tegen Spanje. Een voorbeeld is het kapen van de zilvervloot onder leiding van Piet Heyn.
- Ze wilden de zwakkere landen ook economisch klein houden. Daarom werden er discriminerende uit- en invoerrechten gehanteerd.
2.8: de internationale situatie.
In de 80jarige oorlog kon de Republiek een sterke houding in de handel en scheepvaart innemen:
- Stadhouder Maurits veroverde een aantal steden in het zuiden, oosten en noorden van de Republiek.
- Spanje voerde met meerdere landen tegelijk oorlog. En dat was gunstig.
- Landen als Engeland en Frankrijk hoorde schepen van de Republiek.
- In Frankrijk heerste er ook een godsdienstoorlog, die duurde 30 jaar.
Het Twaalfjarig Bestand was gunstig voor de handel:
- Het Spaanse handelsembargo wordt opgeheven.
- De Spaanse en Vlaamse kaapvaart wordt gestopt.
Toen na het Twaalfjarig Bestand de oorlog weer begon had dit ongunstige effecten:
- De Vlaamse kapersvloten werden groter.
- Door de vele kapingen ging de belasting omhoog. Daardoor gingen ook de prijzen van de goederen omhoog en had dit een ongunstig effect op de concurrentiepositie van de Republiek.
Dit werd gecompenseerd door:
- Het toenemen van de handel met de koloniën (VOC en WIC).
- De bloei van de textiel industrie.
- De vraag naar producten in de Zuidelijke Nederlanden nam toe.
De bloei van de textiel industrie kwam door de 30jarige oorlog. Dit begon met een conflict tussen de katholieken en protestanten in Duitsland. Het groeide uit tot een Europese oorlog. De Duitse textielindustrie werd verwoest en daar kon de Republiek van profiteren.
Ook de landbouw bloeide op. Duitsland kon geen producten leveren doordat alles verwoest was. En daardoor kon de Republiek meer exporteren.
In 1644 begon in Munster de grote Europese vredesconferentie. Aan de ene kant stonden de Habsburgers en aan de andere kant de Republiek, Frankrijk en Zweden. Na 4 jaar onderhandelen werd de vrede van Munster ondertekend. Hij maakte een einde aan de Tachtigjarige oorlog en aan de Dertigjarige oorlog.
De economie van de Republiek kon in de periode 1648-1672 haar hoogtepunt bereiken:
- De Vrede van Munster zorgde voor een definitieve opheffing van het Spaanse handelsembargo.
- De vraag naar hoogwaardige goederen steeg. Er kwam ook meer verscheidenheid in de goederen.
- Er kwam een einde aan de Vlaamse kaapvaart.
De vrede van Munster had ook ongunstige gevolgen:
- De vrachtvaart op de Oostzee van graan liep terug.
- De Hollandse handel liep terug door mercantilistische maatregelen van Engeland en Frankrijk. Een voorbeeld hiervan is de Engelse Actie van Navigatie.
- Spanningen op het handelsgebied met Engeland leidden uiteindelijk tot de Eerste en Tweede Engelse oorlog.
In de eerste jaren na de vrede van Munster stond de Republiek op het hoogtepunt van haar macht. Toen stadhouder Willem II overleed kreeg de Republiek geen nieuwe stadhouder. Het zoontje van Willem II, Willem III, werd geboren nadat zijn vader een week overleden was. Het Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672) was begonnen. Johan de Witt leidde de Republiek in feite.
Maar toen brak het rampjaar aan (1672). De Republiek werd van 4 kanten tegelijk aangevallen. Frankrijk, Engeland en 2 vorstbisschoppen uit Duitsland, Munster en Keulen. Dit was erg ongunstig voor de Republiek. Grote delen van het land werden tijdelijk bezet. Willem III werd stadhouder omdat de Republiek dat nodig had.
Holland en Zeeland stelden veel geld ter beschikking zodat Willem III snel een goed leger op kon zetten.
Het rampjaar bracht de Republiek veel economische schade.
2.9: sociale verhoudingen.
Er zijn verschillende bevolkingslagen:
- Gegoede burgerij, minder dan 10% van de bevolking.
- De kleine burgerij. Een kwart van de bevolking.
- De rest. 60-70% van de bevolking.
De overheid zorgde voor mensen die niet voor zichzelf konden zorgen. De Republiek had een heel goed ontwikkelt stelsel qua armenzorg.
Armen kregen vooral in de winter ondersteuning in geld of in natura. Dit heet ook wel bedeling.
In Holland was er nog steeds tekort aan arbeidskrachten. Daarom konden de armen en de ouderen deze taken op zich nemen. Economisch was dit een goed idee.
Kenmerkend voor samenstelling van de gezinnen:
- sterke migratie van platteland naar stad.
- hoge huwelijksleeftijd.
- grote aantal ongehuwden.
Als een vrouw getrouwd was, was de vrouw handelingsonbekwaam. Maar als de vrouw was gescheiden of weduwe was, werd de vrouw weer handelingsbekwaam.
2.10: veel immigranten komen naar de Republiek.
Rond 1585 kwamen er veel immigranten naar de Republiek:
- De meeste kwamen uit Antwerpen, dit was na de val.
- Na 1620 kwamen er veel immigranten uit Duitsland. Dit was door de Dertigjarige oorlog.
- Ook kwamen er duizenden Joden naar de Republiek. Ze kwamen vooral uit Portugal en Spanje.
- Transmigranten. Dit waren migranten die niet definitief in de Republiek kwamen wonen.
- Seizoensarbeiders. Zij kwamen meestal enkele maanden en gingen dan weer naar huis. Het jaar daarna kwamen ze meestal wel weer terug.
Immigranten waren goed voor de economie. In de steden was er constant een tekort aan arbeidskrachten.
Mensen waren bang voor de Joden. Ook vertrouwden zij hen niet. Dit was omdat ze hun eigen taal hielden. Dit uitte zich op verschillende manieren:
- Joden mochten geen lid van een gilde worden.
- Ze mochten lang niet altijd een synagoge bouwen.
In de steden was het sterftecijfer soms hoger dan het geboortecijfer. Toch groeide de stedelijke bevolking na 1590 sterk. Dit kwam door de komst van de immigranten.
Geschiedenis paragraaf 2.2
De Republiek nam ook op andere manieren een belangrijke plaats in:
De economische groei begon al eerder. Deze oorzaken staan ook in 2.1. De groei zette zich in de 17e eeuw door. De oorzaken die in 2.1 genoemd worden speelden zich af in de 15e en 16e eeuw. De volgende oorzaken spelen zich af in de 17e eeuw. Hierdoor groeide de economie dus verder:
- Particuliere ondernemers namen grotere risico’s in de handel. Ze kochten niet alleen op bestelling maar ook op eigen rekening. Ze vervoerden deze goederen naar vrije markten waar vraag en aanbod de prijs bepaalden.
- Een aantal Europese landen, ook de Republiek, stichtten in andere werelddelen handelsposten en kolonies. Via deze relaties ontstond er een wereldeconomie.
Ook begon het culturele gebied op te bloeien. Dit was op de gebieden van architectuur, schilderkunst en wetenschap. Dit vond plaats na 1590.
Door de bloei van de architectuur ontstonden er allemaal nieuwe soorten huizen.
In de schilderkunst ontstond een enorme productie. Schilderen was niet alleen een kunstvorm maar ook een grote bedrijfstak waarin veel mensen werk vonden. De bloei van de schilderkunst werd bevorderd door rijke burgers uit de Republiek die de grootste afnemers waren van de schilderijen.
In de wetenschap werden er ook nieuwe ontdekkingen gedaan.
Geschiedenis H3: de zilveren eeuw – de Republiek 1672-1780
3.1: de Republiek en de rest van de wereld
De Europese politieke en economische machtsverhoudingen veranderen in de Zilveren Eeuw:
- De invloed van Frankrijk en Engeland in de politiek werd groter. Ze hadden beide het voordeel dat er sprake was van interne rust. De bevolking groeide.
- Spanje kreeg minder invloed op politiek gebied.
- De Republiek speelde geen grote rol meer in de Europese politiek.
Oorzaken van de achteruitgang:
- De macht van Frankrijk en Engeland was flink toegenomen. In een oorlog stonden zij meestal tegenover elkaar dus de Republiek had geen invloed op deze uitslagen.
- Toen stadhouder Willem III koning van Engeland was geworden, moest de Republiek zich vaak naar de wil van Engeland schikken.
Ook in de koloniën waren er veranderingen:
- Doordat de economie groeide in Europa, importeerden ze meer uit de koloniën.
- In Azië ging de Republiek er economisch op achteruit. Dit was zo omdat Engeland er ook handelsposten ging bouwen op plekken waar de VOC actief was.
- In Suriname (een kolonie van de Republiek) waren plantages gebouwd. Dit was dus voordelig voor de Republiek.
- De slavenhandel die van Afrika naar Amerika liep, kwam grotendeels in de handen van de Engelsen. Maar dit bleef ook belangrijk voor de WIC, Doordat mensen in de Verlichting gingen geloven ontstond er wel kritiek op de slavenhandel. Maar hier werden verder geen maatregelen tegen genomen.
De gegoede burgerij eiste langzaam maar zeker meer macht in Europa. In Engeland waren ze voor een groot deel al aan de macht gekomen. Willem III was koning van Engeland, hij moest de Bill of Rights ondertekenen waarin de rechten van het volk staan.
In Frankrijk vergrootten de absolute machten hun macht. De burgers kwamen in de Franse Revolutie, die in 1789 uitbrak, in opstand.
In de Republiek lag de macht in handen van de regentenklasse. Die klasse werd alleen steeds kleiner omdat ze zich terugtrokken uit de actieve handel.
In de loop van de 18e eeuw hadden steeds meer burgers kritiek op de regenten. Aan het einde van de 18e eeuw stond een beweging van mensen die tegen de regenten en Willem V waren. Zij noemden zich patriotten.
De 18e eeuw wordt ook wel de eeuw van Verlichting genoemd. Het verstand speelt een grote rol.
3.2: veranderingen op de agrarische markt.
In de periode na 1670 waren er een aantal moeilijkheden:
- De landbouwprijzen daalden. Dit kwam omdat de bevolkingsgroei daalde en daardoor nam de vraag ook niet toe.
- De Engelse concurrentie veroorzaakte afzetproblemen.
- De lonen van landbouwarbeiders waren redelijk hoog. Dus de boeren hadden hoge kosten.
- De belastingen op onroerend goed gingen omhoog. Dit was doordat de Republiek in oorlogen betrokken was.
- Er waren veel ziektes waar het vee last van had.
- Vanaf 1730 kwam er paalworm in de dijken. Hierdoor werden de dijken aangetast.
De landbouw herstelt zich:
- In Europa ging de bevolking wee groeien, dus de vraag naar producten nam toe.
- De boeren gingen meer handelen.
- Door vernieuwingen kon er bespaard worden op loonkosten.
- Het gewest Holland verslaagde in 1750 de grondbelasting.
- De pachtprijzen waren gedaald, en ze bleven laag.
In de oostelijke gewesten hadden boeren minder last van economische achteruitgang:
- Zij produceerden meer voor eigen gebruik.
- De pachten werden meestal in natura betaald waardoor de boeren minder afhankelijk waren van landbouwprijzen.
- In een gemengd bedrijf kon de klap beter verwerkt worden omdat ze zich ook op een ander aspect van de landbouw konden gaan storten.
- Boeren konden bijverdienden aan huisnijverheid.
Boeren richten zich meer op de markt:
- Ze pasten zich aan op de vraag van de afnemers.
- De aardappelteelt werd groter.
3.3: veranderingen op het gebied van nijverheid.
Toen de economische positie achteruit ging, merkte de nijverheid ook verschil.
Alle takken van nijverheid kregen last van:
- Hoge lonen.
- De arbeidsproductiviteit bleef gelijk.
- Toenemende concurrentie.
In het gewest Holland merkte men hier het meest van omdat ze het meest met de internationale markten verbonden was.
Voorbeelden van nijverheden die bleven bestaan:
- De scheepsbouw in de Zaanstreek.
- Papiermolens bleven functioneren, papier was een exportproduct.
- De steenbakkerijen bleven bestaan.
- De suikerraffinage bloeide op.
- Jeneverstokerij was de nieuwste nijverheid.
Gunstige factoren van het voortbestaan van nijverheid:
- De beschikbaarheid van water, turf en wind.
- De producten waren van hoge kwaliteit.
De werkgelegenheid bleef bestaan:
- De Amsterdamse stapelmarkt zorgde voor veel werkgelegenheid.
- De VOC bood veel werk aan.
3.4: veranderingen op het gebied van handel, scheepvaart en visserij.
De koopvaardij bood veel mensen werk. De internationale handelsvaart van de Republiek bleef gelijk ook al waren er inzinkingen tijdens de oorlog. Engeland nam veel terrein over wat eerst van de Republiek was. Dit kwam door:
- de concurrentie van de havens in Londen en Hamburg.
- het Europees mercantilisme.
- oorlogen.
- de Republiek moest steeds meer betalen om verzanding in de rivieren tegen te gaan.
Amsterdam kreeg in de 18de eeuw een sterkere positie in de handel. Dit was doordat steeds meer Amsterdamse koopmanshuizen zich gingen richten op commissiehandel en voorbijlandvaart. Voorbijlandvaart houdt in dat goederen rechtstreeks van de buitenlandse leverancier naar de buitenlandse afnemer wordt gebracht.
De VOC wordt groter, maar verdient minder:
- de vloot werd groter.
- de toevoer van producten werd groter.
- ze breidde de inter-Aziatische handel uit.
- de militaire uitgaven in Azië stegen. De VOC sloot in Indonesië een bondgenootschap met verschillende vorsten. Daardoor raakte de VOC betrokken bij lokale conflicten en oorlogen.
- de bestuurskosten in Azië stegen. De VOC bracht gebieden onder haar bestuur. Maar ze hadden steeds meer personeel nodig.
- de corruptie nam toe in Azië. VOC personeel mocht geen eigen handel drijven. Dit deden ze wel en dit kostte de VOC veel geld.
De driehoekshandel op Afrika en Amerika was in de handen van de WIC. De Surinaamse plantages en de handel van suiker en koffie uit Suriname op Amsterdam werden betaald door bankiershuizen in Amsterdam. Het ging alleen niet goed. De winstgevendheid van de totale handel op de West was niet hoog:
- de WIC had te maken met hoge militaire uitgaven en bestuurskosten.
- de producten uit Amerika waren minder kostbaar dan producten uit Azië.
- de concurrentie van de Fransen en de Engelsen.
In 1674 ging de WIC failliet. De Staten-Generaal richtte een nieuwe op maar ook daarmee ging het heel slecht. In 1734 werd ie opgeheven. De particuliere ondernemers kregen een kans in de driehoekshandel.
De slavenhandel was ook een driehoekshandel.
De visserij ging in de 18de eeuw achteruit:
- haringvisserij. Dit kwam omdat de bevolking een andere smaak kreeg. En de haringtrek veranderde. De vraag nam af en de concurrentie nam toe.
- walvisvangst. Het aantal walvissen was drastisch afgenomen. De kwaliteit van de traanolie was slecht.
Omdat er in Holland sprake was van een achteruitgang, hoefde dat nog niet overal zo te zijn:
- de landbouw herstelde zich in de oostelijke gewesten.
- Friesland werd in de 18de eeuw belangrijk in de handel op de Oostzee.
- bij Tilburg was er een economische groei door de verplaatste textielnijverheid.
- op de Veluwe bleef de papierindustrie een belangrijke werkgever.
REACTIES
1 seconde geleden