Dynamiek en Stagnatie in de Republiek

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 6635 woorden
  • 30 september 2009
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
33 keer beoordeeld

Samenvatting Dynamiek en Stagnatie in de Republiek

Jaartallen:
1478: Maria de Rijke trouwt met Maximilaan van Habsburg, de Nederlandse gewesten komen in Habsburgse handen.
1544: Hollandse handelaren krijgen het recht om in alle Oostzeehavens te handelen.
1555: Karel V doet afstand van de Nederlanden, zijn zoon Filips 2 volgt hem op.
1568: Begin van de Tachtigjarige Oorlog (ook wel de opstand genoemd).
1585: Spanjaarden veroveren Antwerpen opnieuw, afsluiting van de Schelde.

1602: Oprichting van de VOC.
1609: Begin van het Twaalfjarig Bestand. Een periode van 12 jaar wapenstilstand, waarin niet of nauwelijks door de opstandelingen in de Republiek en de Spanjaarden werd gevochten.
1612: Beemster wordt ingepolderd.
1628: Piet Hein verovert de zilvervloot.
1642: Rembrandt schildert De Nachtwacht.
1648: Vrede van Münster, waardoor er een einde komt aan de 80jarige oorlog.
1672: Het Rampjaar. Engeland, Frankrijk, Keulen en Münster vallen de Republiek binnen. Dit is het begin van de Hollandse Oorlog.
1688: Stadhouder Willem3 wordt koning van Engeland.
1780: Begin van de vierde Engelse oorlog.
1806: Lodewijk Napoleon wordt koning van Holland.

Oriëntatie
De Zeven Verenigde Nederlanden was een supermacht met de grootste handelsvloot van Europa, een bloeiende economie en invloed in grote delen van de wereld.


1672: is voor de Republiek het rampjaar. Engeland, Frankrijk, Münster en Keulen vielen het land binnen. Delen van de Republiek werden door de buitenlandse troepen bezet. De bevolking leek redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos. Een grote klap voor de Republiek die jaren daarvoor nog een onverwoestbare wereldmacht was geweest. De republiek nam een steeds minder belangrijke positie in de wereld in.

De Gouden Eeuw.
Europese vorsten streefden naar absolute macht. Wereldwijde handelscontacten bloeiden na de ontdekkingsreizen op, een wereldeconomie was ontstaan. Door de wereldwijde contacten en de wetenschappelijke revolutie nam de kennis van de mensen toe. De Republiek nam een bijzondere positie in ten opzichte van veel andere Europese landen. Dit kwam door de economische groei, politieke situatie, sociale structuur en de vele kunstenaars. De Dam in Amsterdam werd een belangrijke handelsstad. Vanuit heel de wereld kwamen schepen naar Amsterdam. Hier werden talloze producten geladen, gelost, opgeslagen en doorverkocht. Er kwam een nieuwe stadhuis, om de macht, rijkdom en aanzien te laten zien. Op de begane grond had de Wisselbank een aantal ruimtes in beslag. Handelaren leenden er geld voor investeringen en nieuwe aankopen. Kooplieden konden er hun geld in de grote bewaakte kelders veilig in bewaring geven.
Vanaf eind 18e eeuw kwam de Republiek onder grote invloed van de Fransen. Napoleon had in 1806 zijn broer aangesteld als koning van Holland. Het stadhuis werd nu zijn koninklijk paleis.

Hoofdstuk 1: op de drempel van de Gouden Eeuw.
Inleiding

1585 werd een berucht jaar voor Antwerpen. Antwerpen was een van de belangrijkste handelscentra van Europa. Maar in 1568 brak de 80jarige oorlog uit. Verschillende Nederlandse gewesten kwamen in opstand tegen de Spanjaarden. De Nederlandse gewesten, ook Antwerpen, maakten deel uit van het Habsburgse rijk met Filips2 aan het hoofd. Antwerpen had zich aangesloten bij de opstandelingen. Hertog van Parma kreeg belangrijke steden weer in Spaanse handen. Hij besloot in 1584 om ook Antwerpen te belegeren. Niemand kon de stad meer in of uit. Antwerpen gaf zich over om uithongering van de gehele bevolking te voorkomen. Tienduizenden inwoners vluchtten uit angst voor de Spanjaarden naar Noordelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk. Hierdoor groeide de bevolking, met name Amsterdam. Amsterdam zou de positie van handelscentrum van Europa overnemen.


Paragraaf 1
Hoe is de Republiek der Zeven verenigde Nederlanden ontstaan?
Nederland bestond in de 15e/16e eeuw nog niet. Men sprak over “de Nederlanden” of “de landen van herwaarts over”. Het was een verzameling van verschillende staatjes of gewesten die vanaf 1400 onder het gezag waren gekomen van de hertogen van Bourgondië. (Bourgondië lag in Noordoost-Frankrijk). De hertogen wisten door veroveringsoorlogen en het sluiten van huwelijken hun grondgebied te vergroten.

Karel de Stoute regeerde van 1467-1477
Erfgenaam: Maria de Rijke.
Maria de Rijke trouwde met Maximilaan van Habsburg, zoon van Duitse keizer.
Nederlandse gewesten werden onderdeel van Habsburgse rijk.
Erfgenaam: Filips de Schone, zoon van Maria en Maximilaan.
Filips trouwde met Johanna de waanzinnige, dochter van Spaanse koning.
Het Spaanse rijk werd ook onderdeel van het Habsburgse rijk.
Filips overleed, zijn zoon Karel V erfde alles.

Een aantal Nederlandse gewesten was nog niet in handen van het Habsburgse rijk. Karel probeerde deze te bemachtigen door oorlogen. Dit lukte in 1543, daarmee kwamen alle Nederlandse gewesten onder zijn bewind.
In 1548 werd besloten dat de Nederlandse gewesten een ondeelbare bestuurlijke eenheid moest vormen. Deze eenheid werd de Bourgondische Kreits genoemd.


Karel V was een machtige Europese vorst. Hij was heer van de Nederlandse gewesten, keizer van het Duitse Rijk, koning van Italië en spanje en door de Europese expansie bezat hij ook Spanje, Portugal, Midden- en Zuid Amerika. Hij was heerser van een rijk waar de zon nooit onderging.

De Nederlandse gewesten en de Bourgondiërs verschilden veel van elkaar. Er was geen sprake van eenheid. De inwoners voelden zich geen Nederlander, maar eerder Fries, Vlaming, of Hollander. In elk gewest had men een ander dialect en kende men andere gewoontes en gebruiken. En ieder gewest had zijn eigen regels, wetten en munten. Al die verschillende regels, afspraken en gewoonten maakte het lastig om het gebied efficiënt te besturen.

De Bourgondiërs wilden hun machtsgebied vanuit één plek kunnen besturen. De besluiten die genomen werden, moesten gelden voor iedereen in het rijk. Dit bleek uit de instelling van de Staten-Generaal in 1464. Alle gewesten moesten afgevaardigden sturen naar de vergadering.
De centralisatiepolitiek in de Nederlanden zou de Habsburgers uiteindelijk grote problemen opleveren. De staten-generaal gaf geen toestemming aan de landheer om nog meer belasting te innen, omdat dit geld door de vorst werd gebruikt voor zaken waar het gewest zelf geen direct voordeel aan had. Zoals het voeren van oorlogen in Europa.
De vorsten lieten zich adviseren door raadgevers die juridisch geschoold waren, waardoor de adel steeds minder invloed kreeg.

Tachtigjarige oorlog.
1568: de Nederlanden kwamen o.l.v. Willem van Oranje in opstand tegen Filips 2. Dit waren de gewesten Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overijssel, Friesland en Groningen. Deze opstand wordt ook wel de Tachtigjarige oorlog genoemd.
Twee oorzaken van de opstand:
- Ontevredenheid over de centralisatiepolitiek nam toe. De bevolking verloor de bevoegdheden en de belastingen werden steeds zwaarder.
- Onder de bevolking kwam er steeds meer kritiek op de strenge vervolging van protestanten. Filips 2 stond alleen het katholieke geloof toe. Maar tijdens de reformatie had het protestantisme veel aanhang gekregen.

Het gevolg van de opstand:
- Uiteindelijke scheiding van de Nederlanden. De Noordelijke gewesten slaagden er in de Spaanse troepen te verslaan en werden onafhankelijk van het Habsburgse rijk. Zij vormden vanaf de jaren 80 van de 16e eeuw de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Omdat men nog geen koning gevonden had, sprak men over een Republiek.

Paragraaf 2
De Economische situatie in de Nederlandse gewesten.
De economische groei in de 17e eeuw was zo sterk dat we deze ook wel de Gouden Eeuw noemen. Dat is opmerkelijk, want in de late Middeleeuwen was de economische positie van de Noordelijke gewesten niet sterk geweest.

De rijkste en machtigste gewesten waren de Zuidelijke gewesten. Brugge en Gent hadden handelscontacten met Engeland , Frankrijk, Italië en het Oostzeegebied. In de loop van de 16e eeuw werd Antwerpen het belangrijkste handelsgebied.

Voor de armoedige positie van met name Holland zijn 3 redenen:
- Grootschalige graanverbouw was in Holland onmogelijk. De grond was hiervoor niet geschikt. Vroeger was er veen ontgonnen om de landbouw opgang te brengen, maar de grond was niet vruchtbaar genoeg. De meeste boeren produceerden zelfs niet voldoende om er van te kunnen leven. Ze moesten het graan, het hoofdvoedsel, dus invoeren uit andere gebieden.

- Men kreeg regelmatig te maken met overstromingen. Landbouwgrond kwam regelmatig onder water te staan. De schaarste nam toe, waardoor de prijzen van levensmiddelen stegen.
- De steden in Holland waren vergeleken met de Vlaamse en de Hanzesteden klein en economisch niet erg ontwikkeld. Hanzesteden was een samenwerkingsverband tussen Noord-Europese steden. De handelaren probeerden de handel met het Oostzeegebied uit te breiden en te beschermen. De belangrijkste Hanzesteden in de Nederlanden lagen langs de rivier de IJssel.

De bevolking in Nederland groeide snel. De meeste mensen woonden in de stad. Maar de graanproductie was niet groot, er zou een hongersnood kunnen ontstaan. De econoom Thomas Malthus schreef dat als de bevolking snel zou groeien, de landbouw niet voldoende voedsel kon produceren. Er was dan sprake van malthusiaanse spanningen. Door hongersnood epidemieën zou de bevolking afnemen, maar hiervan was geen sprake.

Al vanaf de Middeleeuwen kochten Hollandse kooplieden hun graan in Gelderland, Utrecht, Engeland en Frankrijk. In de 14e eeuw trokken zij ook naar het Oostzeegebied. Door import van dit graan wist Holland de groeiende bevolking te voeden. Bovendien was de prijs ervan daar laag in vergelijking met de graanprijzen in andere Europese landen.
De graanhandel was van zo’n groot belang voor de Nederlandse gewesten dat men deze ook wel de moedernegotie noemde. (negotie is handel). Amsterdam werd de graanmarkt van Nederland. Graan werd niet alleen voor brood gebruikt, maar ook voor bier.

De toename van de Hollandse schepen in het Oostzeegebied leidde tot spanningen met de Hanzesteden. De Hanzesteden konden de concurrentie met de Hollandse schepen niet meer aan. En door massatransport konden de Hollandse handelaren de producten goedkoper aanbieden dan in Europa. Ze probeerden met allerlei mogelijkheden de Hollandse schepen tegen te houden. Door middel van geweld, door hogere tol betalingen. Maar het lukte ze niet om de Hollanders uit het Oostzeegebied te houden. Bij de vrede van Spiers in 1544 moest koning Christiaan3 van Denemarken de Hollanders toelaten tot het gebied, zonder een hoger bedrag aan tolgelden.


Wat waren de effecten van de handel in graan uit het Oostzeegebied op de landbouw en andere economische sectoren van de Noordelijke gewesten?
- De Hollandse landbouw werd de meest efficiënte van Europa. Om met landen in het Oostzeegebied te kunnen handelen moeste ze over gewilde handelsproducten beschikken. Ze handelden met vlas, koolzaad en hennep. Vlas en hennep werd verwerkt tot textiel of touw en uit koolzaad kon olie gemaakt worden. Op weilanden kon vee grazen, de boeren gingen over tot zuivelproductie.
- Om landbouwgrond te beschermen werden waterschappen gevormd. Deze zorgden voor de aanleg en onderhoud van dijken, en voor het droog houden
van de polders.

- Het Oostzeegebied had ook vraag naar laken, zout en wijn. Hollandse handelaren vervoerden deze producten vanuit Zuid-Europa naar de Nederlanden. En vanuit de Nederlanden werden ze doorverkocht aan het Oostzeegebied. En Amsterdamse schepen brachten graan naar Zuid-Europa, wanneer de oogsten daar slecht waren kon er met de verkoop van graan uit het Oostzeegebied veel geld worden verdiend.
- Haring bleek ook geliefd op het Oostzeegebied. Daarom groeide de haringvisserij.
- In de landbouw waren er door commercialisering minder mensen nodig. Er vond verstedelijking/urbanisatie plaats. De boeren gingen naar de steden, op zoek naar werk. Steden aan het water groeiden het snelst, omdat de handel en nijverheid zich daar eenvoudiger konden ontwikkelen.

Paragraaf 3
Door bevolkingsgroei en de commercialisering van de landbouw steeg de vraag naar allerlei producten en diensten. Dit was vooral merkbaar in de Zeeuwse en Hollandse steden. Hier groeide de textielnijverheid.

Ook de scheepsbouw en scheepvaart maakte gouden tijden. Voor de handel waren veel schepen nodig. Kooplieden investeerden vaak samen in de bouw van een schip. Hierdoor waren de financiële risico’s verspreid.
Met name in Amsterdam, Dordrecht, Haarlem, Edam, Hoorn en Enhuizenvestigden zich scheepswerven waar jaarlijks tientallen schepen werden gebouwd. In de 16e eeuw werd dat een type zeilschip: het karveel. Hiermee konden Hollandse handelaren binnen een jaar producten uit Zuid-Eropahalen, deze verhandelen in het Oostzeegebied en met andere handelswaar en winst terugkeren naar de havensteden in Holland.Ze namen ook veel ruwe grondstoffen mee. Deze werden bewerkt in trafieken tot eindproducten, voordat ze weer verhandeld werden. Bijvoorbeeld een houtzagerij.

In de Middeleeuwen was in veel Europese steden de nijverheid in handen van de gilden. Een gilde was een organisatie die opkwam voor mensen met hetzelfde beroep. Bijvoorbeeld wevers of bakkers. Je mocht vaak alleen een beroep uitoefenen wanneer je aangesloten was bij een gilde. Door de regels die de gilden stelden konden ambachtslieden niet zomaar doen wat ze wilden.

In Antwerpen was in de 16e eeuw merkbaar dat er een wereldeconomie op gang was. Door de Europese expansie kwamen er handelsstromen op gang naar andere werelddelen. Rond 1500 kozen de Portugezen ervoor om de specerijen die zij uit Azië haalden, vanuit Antwerpen te verhandelen. Langzaam nam Amsterdam de positie van Antwerpen over. Veel Antwerpse kooplieden hadden in die periode minder inkomsten, doordat de Habsburgse machthebbers bijna failliet waren gegaan aan de oorlogen die zij voerden. Door de financiële problemen daalde de vraag naar de luxe goederen.

1585: de Spanjaarden heroverden Antwerpen. Holland en Zeeland sloten de Schelde af voor de scheepvaart van en naar die stad. Hierdoor werd handeldrijven vanuit Antwerpen erg moeilijk. Veel mensen vluchten naar de Noordelijke Nederlanden. De meeste vluchtelingen kwamen in Amsterdam terecht. Mede door kennis, kapitaal en handelscontacten werd Amsterdam een van de belangrijkste steden in West-Europa.

Amsterdam had de stapelmarkt van Antwerpen overgenomen. De grondstoffen en producten werden bewerkt, opgeslagen en bij voldoende vraag doorverhandeld.
Er ontstond handelskapitalisme: de handelaren verdienden veel geld met het inkopen van grondstoffen, het bewerken en het doorverkopen.

De handel was in handen van een klein groepje koopliedenregenten. Deze rijke burgers werkten veel met elkaar samen en verdeelden de belangrijkste baantjes onderling. Ook hadden ze veel contacten met andere koopliedenregenten, waardoor er een eenheid ontstond.


Er was nog wel een lange tijd verschillende stedelijke en regionale economieën. Door tolbarrières, handelsbeperkingen, verschillende belastingstelsels, eigen munten en deels zelf te bepalen in- en uitvoerrechten. En niet in alle steden werd voornamelijk gehandeld over grotere afstanden.

Hoofdstuk 2: De Gouden Eeuw 1585-1672
Inleiding

Batavia was de belangrijkste handelsbasis van de VOC in Indië. De VOC wordt vaak gezien als een belangrijk symbool van de Gouden Eeuw. Het was een multinational dat de Republiek grote inkomsten opleverde.
Schilders uit de Republiek zoals, Rembrandt, Vermeer, Hals en Cuyp hebben duizenden meesterwerken nagelaten. Schilderen was niet alleen een kunstvorm, maar ook een omvangrijke bedrijfstak. Maar zijn schilderijen wel betrouwbare bronnen voor onze kennis over de Gouden Eeuw?

Paragraaf 1
Twee kenmerken die de Republiek op politiek gebied bijzonder maakt:

- De republiek was een statenbond van grotendeels zelfstandige gewesten (Holland, Zeeland, Friesland, Groningen, Overijssel, Gelderland en Utrecht). Ieder gewest werd bestuurd door gewestelijke staten, waarin adel, rijke boeren en de steden zaten. De gewestelijke staten stuurden weer afgevaardigden naar de Staten-Generaal in Den Haag. Het gewest Holland had de meeste invloed op de Staten-Generaal, omdat Holland voor de meeste inkomsten zorgde. Met elkaar namen de gewesten in de Staten-Generaal besluiten die te maken hadden met de buitenlandse politiek, de defensie en het bestuur van de generaliteitslanden (Groningen, Limburg, Brabant, Vlaanderen). Waarom uniek? De meeste EU landen werden vanuit één centraal punt bestuurd. In de Republiek was er sprake van particularisme. Elk gewest of stad afzonderlijk doet veel zaken op zijn eigen manier en regelt het op grond van eigen belang. Het gezag ligt dus bij de gewesten.
- De republiek had geen vorst als staatshoofd. Vanaf 1588 was er sprake van een Republiek. Dat was uniek, want bijna alle andere Eu landen waren monarchieën. In de Republiek waren de stadhouders en de raadspensionaris van Holland machtig. Ieder gewest koos een eigen stadhouder. De stadhouder had politieke macht. Hoewel de staten besluiten namen, was de stadhouder betrokken bij de benoeming van bestuurders van steden en gewesten. Ook mocht de stadhouder veroordeelde misdadigers gratie verlenen. Vaak waren er gelijktijdig 2 verschillende stadhouders: een van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel ( Frederik Hendrik uit het huis van Oranje) en een van Friesland en Groningen (Ernst Casimir uit het huis van Nassau-Dietz, afstammelingen van de broer van Willem van Oranje). De raadspensionaris was de belangrijkste adviseur van de Gewestelijke staten van Holland. Hij leidde de vergaderingen, voerde de besluiten uit en onderhandelde met buitenlandse bestuurders. Ook stond hij aan het hoofd van de afgevaardigden van het gewest Holland die naar de Staten-Generaal gingen.

Belangrijke raadspensionarissen in die tijd waren Johan van Oldebarneveldt (1586-1618) en Johan de Witt (1653-1672).

Paragraaf 2
De Hollandse boeren werden aan het eind van de 16e eeuw zeer succesvol in hun bedrijfsvoering en droegen bij aan de hoge welvaart van de Republiek. De landsbouwsector was nauw verbonden met de handel en de nijverheid.

Waarom werden de boeren echte commerciële ondernemers?
De Republiek haalde goedkoop graan uit het Oostzeegebied. Amsterdam was de graanschuur van Europa geworden die de bevolking kon voeden. Er was voldoende goedkoop graan voorradig. Daarom gingen de boeren zich specialiseren in de verbouw van gewassen die gewild waren als exportartikelen. Met handel viel veel geld te verdienen.


Het inwoneraantal steeg, dus ook de vraag naar landbouwgewassen. Ook zij gingen producten verbouwen die in de nijverheid gebruikt konden worden. Er waren nauwelijks meer keuterboeren te vinden, er kwamen steeds meer commerciële boeren. De bodem was niet geschikt voor akkerbouw, maar wel voor grasweiden. De boeren hielden op hun graslanden koeien, waar zuivelproducten van gemaakt konden worden. Door de hoeveelheid vee was er voldoende mest om de grond beschikbaar te houden.

Vermogende burgers in steden ontdekten dat er met landbouw veel geld te verdienen was. Ze investeerden daarom in grootschalige projecten die de infrastructuur verbeterden en dus zorgden voor landaanwinning. Er werden trekvaarten aangelegd. Paarden die langs het kanaal over het jaagpad liepen, trokken de trekschuiten door het kanaal. In 1631 werd de eerste trekvaart voor personenvervoer gegraven tussen Amsterdam en Haarlem. Het transport van personen en goederen verliep sneller.

Ook werd er veel geld geïnvesteerd in inpoldering (het droogmaken van meren). Een beroemde droogmaking is die van Beemster in 1612. Jan Adriaanszoon Leeghwater (molenbouwer en waterdeskundige) kreeg de opdracht op dit project uit te voeren. De molengang zorgde ervoor dat het water werd weggepompt waardoor er een reusachtig nieuw stuk landbouwgrond ontstond.

En er werd op grote schaal geïnvesteerd in turfwinning. Turf werd gebruikt als brandstof en was volop in de Nederlandse bodem te vinden. Dit as weer gunstig voor de opkomst van de nijverheid, waar turf werd gebruikt als energiebron.

Ondanks de daling van de prijzen van belangrijke landbouwproducten leed de Republiek er niet onder. De Hollandse boeren waren behoorlijk kapitaalkrachtig en konden door nieuwe investeringen nog efficiënter produceren.

Paragraaf 3
De steden in de gewesten Holland en Zeeland groeiden enorm. Dit kwam door een vestigingsoverschot. Er verhuisden meer mensen naar de steden dan dat er mensen vertrokken.

Na 1585 steeg zowel de binnenlandse als de buitenlandse vraag nar nijverheidsproducten. De binnenlandse vraag nam toe door bevolkingsgroei en toenemende welvaart.

Stimulatie van de nijverheid in de Republiek:
- In de Republiek was kapitaal/geld beschikbaar. Je kon tegen lage rente geld lenen, waardoor er veel geïnvesteerd kon worden. Dus groei van de werkgelegenheid.

- Amsterdam groeide uit tot stapelmarkt van Eu, hierdoor waren er voldoende grondstoffen aanwezig om bewerkt te worden. Er ontstonden trafieken.
- De export mogelijkheden in de Republiek waren enorm. Ze lagen aan zee en beschikte over grote handelsvloot.
- In 1585 waren er veel mensen uit Antwerpen naar de Noordelijke gewesten gevlucht. Dit zorgde voor toename van geschoolde arbeidskrachten.
- In de Republiek waren naast spierkracht van mens en dier ook andere energiebronnen aanwezig: turf en windkracht.
- Er werden op grote schaal schepen gebouwd. Voor de bouwmaterialen golden lage invoerrechten.

Een belangrijke vernieuwing was de fluitschip. Dit schip was geschikter voor de handel, omdat er meer laadruimte was. En hierdoor waren er minder schepen nodig en hoefde men ook minder tol te betalen.

In de steden werkten de ambachtslieden in trafieken of manufacturen, kleine werkplaatsjes.

In de bedrijven in de Republiek was sprake van grote vrijheid. Er golden soepelere regels dan in d rest van EU. Langzaamaan werd de productie kapitalistisch. De productie werd in fasen opgedeeld elke fase werd uitgevoerd door een andere arbeider. Ze werkten tegen lage lonen en hadden weinig rechten, waardoor er regelmatig conflicten uitbraken tussen werkgever er werknemer.
Ook kinderen werden aan het werk gezet. Zij waren goedkope arbeidskrachten. De kinderarbeid vond plaats onder zeer slechte omstandigheden, zoals lange arbeidstijden en mishandeling.

Paragraaf 4
Na 1585 breidden de handel en de schepvaart van de Republiek zich spectaculair uit. Amsterdam werd het handelscenturm van Europa in plaats van Antwerpen. Dit werd enorm gestimuleerd door de afsluiting van de Schelde, waardoor Antwerpen moeilijk bereikbaar was. Koopvaardijvloot van de Republiek was de grootste van Eu. Veel schepen voeren op Frankrijk en de Oostzeelanden, waar graan, hout en zout werden ingekocht. Daarnaast voeren schepen vauit de Republiek ook naar het Middellandse Zeegebeid en het noorden van Rusland.

De handel beperkte niet tot Eu, ook Spanje en Portugal zeilden naar Azië om specerijen in te kopen. De winsten die te behalen w waren met het verhandelen van deze specerijen maakten de koloniale handel aantrekkelijk. Daarom probeerden de Nederlandse kooplieden achter de handelsroute naar Azië te komen.

In 1595 bereikten voor het eerst Hollandse schepen het eiland Java. Om de risico’s zo klein mogelijk te maken, gingen de handelaren samenwerken in compagnieën. De Eerste Schipvaert van 1595 was gefinancierd door de negen kooplieden uit Amsterdam. Financieel gezien leden ze met deze eerste poging zwaar verlies. Maar de winst was dat de route naar Indië nu bekend was.

In 1602 werden de verschillende compagnieën die inmiddels waren ontstaan, onder leiding van Johan van Oldebarnevelt samengevoegd tot de VOC. Deze verkreeg van de Staten-Generaal het alleenrecht op de handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop. Ze verhandelden vooral specerijen, textiel en thee.


Naast Azië waren er ook veel handelscontacten met West-Afrika, het Caribische gebied en de noordoostkust van Afrika. Voor de handel met deze gebieden werd in 1621 de WIC opgericht. De handelsroute van de WIC had de vorm van een driehoek. Vandaar de driehoekshandel. E verhandelden goud, tabak, suiker, maar er vond ook slavenhandel plaats. Naast deze handel hielden ze zich ook bezig met kaapvaart. Vijandelijke schepen, voornamelijk Spanje, mochten van de Staten-Generaal worden geënterd, waarna de vracht werd buit gemaakt.
1628: Piet Hein veroverde de zilvervloot. De spaanse schepen moesten grote hoeveelheden zilver vanuit de Zuid-Amerikaanse koloniën naar Europa verschepen. Piet Hein keerde als held met de buit terug naar de Republiek.

Naast de VOC en de WIC werd in 1614 de Noordse Compagnie opgericht. Deze kreeg het alleenrecht op het jagen op robben en walvissen. Walvisvaart was een bealngrijke pijler van de handel. Door internationale handelscontacten ontstnd in Amsterdam een stapelmarkt. Hier kwamen de producten samen. Dit waren met name bulkgoederen, dat zijn producten die niet per stuk worden verpakt maar waar mee scheepsruimten volgestort kunnen worden.
Ook andere Eu landen stichtten handelsposten en kolonies in andere werelddelen. Via deze intercontinentale relaties ontstond een wereldeconomie.

Rond 1600 kwamen er in Amsterdam speciale instellingen die voor de handel ene belangrijke rol speelden, namelijk:
- De Wisselbank. Hier kon je je geld onderbrengen, of inwisselen tegen een ander valuta. Je kon hier wisselbrieven krijgen, dat zijn waardepapieren die je bij een andere bank kon inwisselen voor het bedrag dat er op stond.
- De Koopmansbeurs. Dit is een permanente jaarmarkt. En je kon informatie over prijzen, goederen, verzekeringspremies en beurtdiensten opvragen.

- De bank van lening. Hier kon geld worden geleend om te investeren in je bedrijf. Men kreeg alleen geld als men goederen als onderpand aan de bank van lening kon geven.

Paragraaf 5
Veel economische historici verschilen van mening of de economie van de Republiek tijdens de Gouden eeuw wel een nationale economie was.
Holland en Zeeland waren de meest welvarende en toonaangevende gewesten van de Republiek tijdens de Gouden Eeuw. De landgewesten in het zuiden en oosten bleven economisch in ontwikkeling achter.

Uit de volgende voorbeelden blijkt de achtergestelde positie:
- De bevolking nam er in vergelijking met Holland nauwelijks toe.
- De verbindingen met het westen waren niet altijd goed.
- De meerderheid van de bevolking was werkzaam in de landbouw. Ze waren grotendeels zelfvoorzienend. Een uitzondering vormden kleine boerderijen tussen Amersfoort en Arnhem. Zij waren opgenomen in de markteconomie, omdat er hier tabak werd geteeld, dit was een geliefd handelsgewas.
- Grootschalige nijverheid kwam nauwelijks voor.

Ondanks deze verschillen zijn er overigens andere historici die erop wijzen dat de verschillende economische sectoren en de verschillende steden en regio’s wel samenwerkten wanneer dit nodig was. In dat geval zou er wel sprake zijn van één nationale markt.

Paragraaf 6
Met name het westen van de Republiek had een zogenaamde open samenleving, er waren mogelijkheden om te klimmen op de sociale ladder. Het was niet zo dat de adel de meeste macht in hadden had, zoals in de meeste andere Europese landen het geval was. Het waren de (rijke) burgers die in de Republiek de dienst uitmaakten. Daarom spreekt men ook wel van een burgerlijke samenleving.

De bevolking van de Republiek kan worden ingedeeld in de volgende groepen:
- De Gegoede Burgerij: minder dan 10% van de bevolking. Zij maakten in de politiek de dienst uit. Regenten, leden van rijke families uit de gegoede burgerij, verdeelden de bestuursfuncties onder elkaar.
- De Kleine Burgerij: ongeveer een kwart van de bevolking. Hieronder vallen kleine ondernemers, zoals winkeliers en gegoede ambachtslieden.
- De Volksklasse: zo’n 60% à 70% van de bevolking. Dit waren de geschoolde werklieden, vaste en losse arbeiders, dienstpersoneel en de bedeelden. Deze mensen verdienden net genoeg om van te kunnen leven. Ouderen en wezen hadden vaak niet genoeg inkomsten om voor zichzelf te zorgen, daarom werden organisaties voor armenzorg en liefdadigheidsinstellingen aangesteld.

Regenten.
De regenten speelden een belangrijke rol in de vroedschappen, een groep van enkele tientallen burgers die de stad bestuurden. Ze hadden naast hun bestuurlijke functies in de stad ook nog een belangrijke leidende rol in een handelsbedrijf. Ze probeerden op diverse manieren de handel, scheepvaart en nijverheid te bevorderen.


Het gezin.
De meeste Nederlanders woonden in kerngezinnen. Gezin met ouders en kinderen. De vrouwen werkten meestal mee, zeker wanneer de man een eigen ambachtsbedrijfje had of in de scheepvaart werkzaam was. Men trouwde op late leeftijd. Wanneer je ging trouwens moest je genoeg gespaard hebben om voor jezelf en je gezin te kunnen zorgen. Men koos meestal iemand met dezelfde religieuze en sociale achtergrond. De man was de baas, de vrouw was ondergeschikt en was handelingsonbekwaam. Toch waren de vrouwen vaak betrokken bij de leiding van het bedrijf van hun man. En als weduwe zette ze vaak het bedrijf van haar man voort. Vrouwenarbeid was in de Republiek vanzelfsprekend.

Immigranten.
De steden groeiden explosief. Onder andere door de komst van de immigranten. Immigranten kwamen af op de vraag naar arbeiders en de hogere lonen. Na 1620 kwam de grootste stroom immigranten uit Duitsland. Van hen kwam de overgrote meerderheid uit de armste bevolkingslagen. De meeste immigranten vestigden zich in Amsterdam.
Ook religieuze motieven speelden een rol. In de Republiek heerste een relatief tolerant klimaat voor minderheden. Soms was er wel angst voor de Joden, maar van pogroms was geen sprake. Er werden soms wel beperkte maatregelen genomen (bouwen van synagoge was niet altijd toegestaan) en werden joden soms het slachtoffer bij stadsoproeren.
Een groot deel van de buitenlanders kwam als transmigranten, landverhuizers op doortocht. Die kwamen meestal in dienst van de VOC of WIC en vestigden zich in Azië of Amerika.
Ook was er sprake van buitenlandse seizoenarbeiders.
Migranten hadden vaak laaggeschoold en dus slecht betaald werk. Ze behoorden tot de onderklasse van de samenleving.


Paragraaf 7
Oorlog is ongunstig voor de Economie. Toch bleef de economie opgang ondanks de Tachtigjarige oorlog.

Hoe komt het dat er sprake was van een economische bloei tijdens de Tachtigjarige oorlog?
In de beginjaren was het gunstig voor de Republiek dat Spanje tegelijkertijd ook tegen andere landen oorlog voerde. Wanneer Spanje zich concentreerde op die vijanden, kon de Republiek haar strategische positie verder uitbouwen.
Maar vrede is natuurlijk altijd nog het best voor de handel. Tussen 1609 en 1621 was het Twaalfjarig bestand tussen Spanje en de Republiek van kracht. De partijen waren overeengekomen dat er tijdelijk niet werd gevochten. Met Spanje kon weer worden gehandeld, het handelsembargo werd opgeheven.
In 1621 eindigde het bestand en werd het conflict hervat. De Vlaamse kapersvloot werd weer actief. De handel met Spanje, Portugal en het Middellandse Zeegebeid werd weer een stuk moeilijker.
Tussen 1618 en 1648 vond Dertigjarige Oorlog plaats in Duitsland. De textielproductie leed daar grote schade, maar de Leidse en Haarlemse textielindustrie bloeiden op.
Ook in de landbouw beleefde een bloeiperiode door de export naar Duitsland en de Zuidelijke Nederlanden. Dit werd merkbaar toen er een einde kwam aan de Dertigjarige oorlog.

De tachtigjarige oorlog werd afgesloten met de vrede van Münster in 1648. Spanje erkende de Republiek als soevereine staat. Het Spaanse handelsembargo werd opgeheven.

Vanaf het midden van de 17e eeuw nam de concurrentie tussen Eu landen verder toe. Frankrijk en Engeland namen mercantilistische maatregelen. Dit zijn maatregelen die worden ingesteld door de centrale overheid en die bedoeld zijn om de eigen handel te beschermen. Voorbeelden zijn: de Engelse Acte van Navigatie en de verhoging van de Franse invoerrechten.

De spanningen tussen de Republiek en Engeland namen toe door de mercantilistische maatregelen. Men wilden in de Republiek iets tegen deze zaken doen, omdat ze schadelijk waren voor eigen handel. Een gevolg hiervan waren de Eerste en Tweede Engelse oorlog. ( 1652-1654 en 1665-1667).

In 1650 stierf stadhouder Willem II. De meeste gewesten kozen onder aanvoerig van holland geen nieuwe stadhouder aan. Men spreekt daarom ook wel van het eerste stadhouderloze tijdperk. De stadhouder had een belangrijke militaire functie, maar doordat deze functie niet werd vervult raakte het handleger in verval. Dit werd duidelijk in 1672 toen de Republiek werd aangevallen door Engeland, Frankrijk, Münster en Keulen. Op 12 Juni trokken Franse troepen onder leiding van Lodewijk XIV zelf het grondgebied van de Republiek binnen. Het zou jaren duren voordat de schade aan de nijverheid en handel hersteld was. Het jaar 1672 heet daarom het Rampjaar.

Hoofdstuk 3: De Zilveren Eeuw 1672-1780
Inleiding:

De Gouden Eeuw was over haar hoogtepunt heen. Frankrijk en Engeland waren sterke concurrenten van de Republiek geworden. Dat was merkbaar in de nijverheid, landbouw en handel. De Republiek zou haar leidende rol in de wereldhandel langzaam verliezen.

Paragraaf 1
1672: rampjaar, de Republiek had de aanvallen van Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen doorstaan. De Hollandse waterlinie had de Franse troepen tegengehouden.

De Hollandse waterlinie is een verdedigingsstelsel dat bestond uit vestingwerken en tussenliggende gebieden die onder water gezet kunnen worden. En dankzij het optreden van Michiel de Ruyter was een Engelse invasie op de kust van Holland en Zeeland voorkomen.

De roep om een stadhouder die de militaire problemen aan kon pakken werd groot. Willem III werd in 1672 door H, Z, U, G en O benoemd tot stadhouder. Het eerste stadhouderloze tijdperk was voorbij. Willem III wist als legeraanvoerder de bezette gebieden te bevrijden. De Republiek was gered. Johan de Witt kreeg de schuld van de gevaarlijke situatie waarin de Republiek was terechtgekomen. Samen met zijn broer werden ze in de Gevangenpoort opgesloten. Op 20 augustus 1672 werden ze gelyncht.

Coalitiepolitiek
Willem III wilde samen met andere Europese landen een sterk blok vormen tegen Lodewijk XIV. Dit wordt ook wel de coalitiepolitiek genoemd. Niet iedereen in de Republiek steunde dit streven, veel regenten waren bang dat de winstgevende handel met Frankrijk door deze politiek in gevaar werd gebracht.
De Franse buitenlandse politiek werd steeds agressiever. Het land stelde hoge importheffingen in en in 1685 werd het Edict van Nantes ingetrokken. Toen Lodewijk dit terugdraaide, moesten zij weer vrezen voor hun leven. Tienduizenden hugenoten vluchtten naar de Republiek.

Edict van Nantes:
Werd in 1598 door de toenmalige Franse koning uitgevaardigd om de hugenoten de vrijheid te geven om hun geloof te belijden zonder dat zij gevaar liepen door katholieken te worden vervolgd.

Willem III
1688: Willem III werd koning van Engeland. Hij trouwde met Mary Stuart, de dochter van de Engelse koning Jacobus II. Jacobus was niet erg populair onder de bevolking. In het geheim werd een plan ontwikkeld om Willem III en Mary op de Engelse troon te krijgen. Dit lukte in 1688, waarop Lodewijk XIV direct de oorlog verklaarde aan de nieuwe Engelse koning en stadhouder van de Republiek. Deze negenjarige oorlog begon met een bezetting door de Fransen van gebieden in de Zuidelijke Nederlanden. Uiteindelijk erkende Lodewijk in 1697 Willem als koning. Het zou alleen niet lang vrede blijven, want in 1701 brak er weer een oorlog uit met Frankrijk. Bij dit conflict, dat ook wel de Spaanse successieoorlog wordt genoemd, kwamen verschillende Eu landen in actie tegen Lodewijk XIV.

1713: De zoon van Lodewijk XIV werd koning van Spanje.

1702: Willem III stierf.

De republiek was weer in financiële problemen geraakt door de oorlogen. Ze wilden geen nieuwe stadhouder. De staten- Generaal waren overtuigd van de voordelen van een neutrale politieke koers en een maritiem verbond met Engeland. Daarmee hoopten de regenten de handel en nijverheid zoveel mogelijk te beschermen. Toch waren er wel vaak discussies over de militaire sterkte van de Republiek. De bestuurders van de zeegewesten wilden een oorlogsvloot versterken. De andere gewesten, die niet aan zee lagen, wilden juist het landleger versterken. In de tweede helft van de 18e eeuw werden er veel pamfletten geschreven. Dat is een kort geschrift waarin de schrijver op een felle manier zijn standpunt naar voren brengt. Uiteindelijk raakten veel mensen ervan overtuigd dat de zeehandel van de Republiek alleen kon voortbestaan als men de kant koos van Engeland.

1747: roep om een stadhouder was groot.
Frankrijk dreigde met een militaire aanval, maar de Republiek had zijn leger en vloot verwaarloosd. Ze benoemden Willem IV tot stadhouder, en besloten dat de functie van stadhouder voortaan erfelijk zou zijn.

Patriotten.
Vanaf 1751 kwam Willem V aan de macht. Er kwam steeds meer kritiek op de macht van de stadhouder. De patriotten eiste meer invloed in het bestuur. Patriotten is een groep tegenstanders. Zij maakten zich zorgen over het land, positie van de stadhouder. Het aantal regenten werd steeds kleiner.
De opvattingen van de Patriotten pasten bij de ideeën van de verlichting. De verlichting is een periode in de 18e eeuw waarin steeds meer mensen kritiek kregen op de staat en de samenleving.

De zorgen van de patriotten werden vergroot door de 4e engelse oorlog in 1780-1784. Veel inwoners van de Republiek hadden de Amerikaanse kolonisten gesteund. Die wwaren in 1775 in opstand gekomen tegen het Engelse koloniale bestuur. Deze opstand leidde tot de onafhankelijkheid van de dertien Engelse koloniën in Amerika en de stichting van de Verenigde staten in Amerika. Vanwege de steun aan deze opstand verklaarden de Engelsen de oorlog aan de Republiek.

Paragraaf 2
De conflicten met Frankrijk en Engeland in de 17e eeuw waren niet goed voor de economie.

De historicus Jonathan Israel beschrijft de economische ontwikkelingen in de Republiek. Hij toont aan dat sommige sectoren met een echte achteruitgang te maken kregen, maar op andere terreinen was er juist weer sprake van groei. De achteruitgang was relatief. Er was nog wel een economische groei, maar minder groot dan die van Engeland en Frankrijk.

Toch is de achteruitgang van de economie een groot verschil met de gigantische bloei tijdens de eerste helft van de 17e eeuw. Internationale ontwikkelingen in de 18e eeuw kunnen worden gezien als externe oorzaken voor het relatieve verval van de Republiek. Hier onder staan een paar van die internationale ontwikkelingen beschreven.

- In de 18e eeuw heerste er een politieke rust in Engeland en Frankrijk. Er was sprake van bevolkingsgroei, wat positief is voor de economie.
- De fransen en Engelsen bouwden hun koloniale bezit steeds verder uit. Dat was gunstig voor hun economie.
- Engeland en Frankrijk namen steeds meer maatregelen om hun eigen economie te beschermen. Een belangrijke maatregel was de Acte van Navigatie. Deze wet hield in dat alleen Engelse schepen niet-Europese producten naar Engeland mochten verschepen. Dit schaadde de werkgelegenheid en de handel van de Republiek.

Paragraaf 3:
Achteruitgang agrarische sector:
- Boeren hadden te maken met afzetproblemen. Concurrentie was groot.

De lonen lagen hoog. Door oorlog gingen de belastingen omhoog. Dijken
hadden onderhoudsbeurt nodig.
- In de 18e eeuw brak er 3maal veepest uit in de Republiek. 80% van de
veestapel stierf.

De boeren waren op zoek gegaan naar technische verbeteringen.
- arbeidskosten konden bespaard worden.
- pachtprijzen daalden.
- belastingdruk werd verlaagd.
Er groeide een nieuw type boerenbedrijf: Mesterijbedrijf.
De restafval van graan werd als goedkope voeding gebruikt om varkens en runderen mee vet te mesten.

18e eeuw: economische gewicht van de Republiek ging achteruit ten opzichte van Engeland en Frankrijk, ondervond ook de nijverheid problemen. In de scheepsbouw en trafieken probeerden ze zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden.

In de kleine steden speelden de gilden nog een rol. Zij probeerden met maatregelen de eigen nijverheid te beschermen door nieuwe concurrenten in de stad niet toe te laten.


Een paar bedrijven bleven ondanks de economische situatie wel goed functioneren:
- jeneverstokerijen
- papierindustrie
- suikerraffinaderijen
- steenbakkerijen.

Paragraaf 4:
Buitenlandse concurrentie nam toe. Havensteden zoals le Havre en Londen groeiden snel. Veel landen beschermden en stimuleerden eigen handel door mercantilistische maatregelen.
- het tegengaan van invoer van eindproducten van Frankrijk
- engelse scheepvaart beschermen tegen concurrentie van de Hollanders.

Verschillende oorlogen was niet goed voor de goederenhandel. Er moesten hoge kosten worden gemaakt om de verzanding van havens en rivieren in de Republiek tegen te gaan.

Door technische verbeteringen van schepen konden vervoer over zee sneller plaatsvinden. Goederen werden vaak uitgewisseld zonder tussenkomst van Amsterdam. De kapitaalmarkt van Amsterdam groeide zo uit tot het financiële centrum van Europa.


De VOC en WIC leenden het geld van de rijke burgers.
De producten namen toe. Variatie werd groter. Men verhandelde binnen Azië ook producten. Maar dit zorgde ervoor dat de VOC steeds meer geld moest steken in bestuurlijke en militaire zaken. Dit werd verergerd door corruptie binnen de VOC.

De haringvisserij bracht minder geld op. De smaak veranderde, waardoor de vraag afnam.

Paragraaf 5:
De belastingen waren hoog in holland vanwege de hoge schulden. Maar door de hoge belastingen was de koopkracht teruggelopen. De belastinginning verliep via verpachting van de belastingen. Er werd een pachtsom afgesproken met de overheid. Dit bedrag moesten de belastingophalers minimaal ophalen.

1747-1748: pachtersoproeren, e bevolking kwam in opstand tegen de belastingpachters. Ze hadden kritiek op de regenten en de groei van het aantal ommigrante.

Sommige burgers hadden zich georganiseerd als hollandse doelisten. Door samenwerking oopten zij een blok te kunnen vormen tegen de regentenkliek. De aanpak had effect, want de belastingpacht werd afgeschaft.

Hoofdstuk 4.
Paragraaf 1:
De patriotten wilden economische en politieke hervormingen om de positie van de Republiek te redden. Stadhouder Willem V wilde hier niets van weten.


1780-1784: 4e engelse oorlog.
Engeland won bij de Zeeslag van Doggersbank met overmacht aan schepen. De republiek had onvoldoende financiën om de positie van wereldleider te behouden. De overzeese handel kwam bijna helemaal stil te liggen.

Patriottenwilden economische en militaire problemen daadkrachtig aanpakken. Ze hadden kritiek op Willem V.
- Willem V had de vloot niet sterk genoeg tegengehouden.
- Hij benoemde alleen vriendjes op belangrijke bestuursfuncties.
- Deze regenten hadden te veel macht.
- Ze waren uit op eigen belang.
- Ze investeerden alleen in buitenland, niet meer in eigen land.

Er ontstond een burgeroorlog.
Patriotten stonden tegenover de Oranjegezinden.
Patriotten namen het bestuur over in een groot aantal steden.
Patriotten waren het niet veel met elkaar eens, ze werden alleen met elkaar verbonden door hun afkeer tegen Willem V.

1787: Pruisische leger kwam Willem V te hulp. Het lukte om in macht te herstellen. De patriotten werden uit de Republiek verjaagd.

1792: Frankrijk verklaarde de oorlog aan Willem V.
1794: Frankrijk viel de Republiek binnen.
1795: Willem V vlucht naar Engeland. Men sprak nu van de Bataafse Republiek. Deze stond onder de leiding van de patriotten, maar franse invloed bleef groot.
1806: Napoleon benoemde zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning van Holland.

Paragraaf 2:
Achteruitgang van de Republiek:
- Republiek kreeg concurrentie met andere EU staten. Aandeel in de wereldeconomie van de Republiek werd steeds kleiner.
- Kooplieden investeerden het geld niet in economie, maar gingen het beleggen of uitlenen. Hiermee verdienden ze veel geld.
- Geld stopten ze in een luxueus leven. De Pruikentijd.
- Er was geen eenheid. De eenheid was nodig als tegenwicht aan concurrenten.
- Grote staatsschuld. Hierdoor moesten de belastingen omhoog. Amsterdam verloor haar positie als stapelmarkt.

REACTIES

K.

K.

Superrrrr!!!!!

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.