Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

dynamiek en stagnatie in de goude eeuw

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 5526 woorden
  • 24 maart 2010
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
12 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
Hoofdstuk 1; belangrijke vragen.

Leg uit waarom in de Hollandse steden veel kansen lagen voor de ontwikkelingen van handel en nijverheid.
Deze steden lagen op het kruispunt van verschillende Europese handelsroutes, zowel aan zee als aan de grote rivieren. Daardoor werden ze een soort spin in het web ( van handel).

Redenen voor het ontstaan van een gecommercialiseerde landbouw;
1; door de urbanisatie waren er weinig boeren, en was er dus veel vraag naar landbouwproducten.
2; er was een extra vruchtbare landbouwgrond door het weggepompte water.
3; in Holland, Zeeland en Friesland bezat de adel weinig grond. Hierdoor konden boeren vrij produceren, dit zette ze aan tot meer ontwikkelingen. Als ze namelijk wel onder de hoedde waren van de adel moesten ze meer afgeven en maakt de winst dus niet uit.

Leg uit hoe er door het ontbreken van een feodale traditie een landbouw revolutie mogelijk was in Holland, Zeeland en Friesland.
in Holland, Zeeland en Friesland bezat de adel weinig grond. Hierdoor konden boeren vrij produceren, dit zette ze aan tot meer ontwikkelingen. Als ze namelijk wel onder de hoedde waren van de adel moesten ze meer afgeven en maakt de winst dus niet uit.

Welke verschillen waren er tussen kust en land provincies?
In de kustprovincies was er veel commerciële landbouw, in de landprovincies was de meeste landbouw zelfvoorzienend.
In de kustprovincies was er een grote verstedelijking, in de landprovincies was dit veel minder. In de kustprovincies hadden regenten het voor het zeggen, en in de landprovincies had de adel nog veel invloed.

1.1;

veenlagen bestonden uit water en verteerde plantenresten.

Rond het jaar 1000 was de provincie Holland vrijwel onbewoonbaar. Maar na het ontginnen kon er rond 1300 wel gewoond worden. Door het ontginnen (het veen lek prikken, er werden sloten gegraven en landbouw kon worden gevormd)bleef er vruchtbare grond achter, hierdoor ontstond er landbouw en werd het een van de machtigste provincies.

Maar rond de 14e en 15e eeuw ontstond er een crisis. Het land klonk weer in en zakte tot onder het zee niveau. Hierdoor werd het land drassig en kan er niet meer verbouwd worden.
Ook werden er hele dorpen weggespoeld met overstromingen. Zo ontstond er weer urbanisatie, iedereen vluchtte van het wederom woeste Holland naar de ´veilige´ grote steden.

Door deze crisis gingen steeds meer mensen werken in in de handel, visserij en nijverheid. Doordat de provincies Holland en Zeeland gunstig lagen voor deze handel werden ze heel machtig. Dordrecht werd een stapelmarkt voor wijn en hout.
Haringvisserij werd heel belangrijk voor de export. Middelburg werd een voorhaven voor Brugge en Antwerpen. Vissers konden meer vangen door haring kaken en haringbuizen.
Haring kaken was het direct aan boord ontleden van de vissen en haringbuizen waren buizen met zout water zodat de vis langer bewaart kon worden en ze dus langer op zee konden blijven.
Maar Holland was niet rijk, het had geen grote kooplieden en weinig inwoners. Ook vervoerde ze goedkope producten zoals graan en wol. Er moest wel steeds meer graan ingekocht worden, zo werd brood heel duur. Maar rond de 16e eeuw liep Holland zijn achterstand in door stapelmarkten en hadden ze als een van de weinige geen last van malthusianisme spanningen.

Er werd veel bier gedronken omdat schoon water schaars was. Ook bestonden koffie en thee nog niet, hierdoor werd bier belangrijk.
Door de ontwikkeling van de handel konden steden zich specialiseren.

Fluitschip:
boten met een minder groot oppervlak op het dek, en een groter oppervlak onderin. Zo kon er mee vervoerd worden en moesten ze minder tol betalen bij de Sontsteden. De tol werd namelijk geheft over de grote van het dek. Ook hadden ze minder personeel nodig. Zo hadden ze meer winst.

Bulkgoederen; graan en wol

malthusiaanse spanningen;
de voedselproductie blijft achter op de bevolkingstoename. Dit leid tot spanningen onder de bevolking met als gevolg hongersnood epidemieën en oorlogen.

Trafiek; een veredeling bedrijf waar grondstoffen tot eindproduct worden gemaakt. Houtzagerijen, zoutziederijen en zeepziederijen.
Verschil tussen trafiek en fabriek: trafiek is met de hand en een fabriek zijn grootschalige producties.

Hanzesteden: een verbond van steden die de rivierhandel domineerden. Dit deden ze d.m.v. Tol die voor steden die ze als concurrent zagen.

1.2;

Door het succes werd er steeds minder graan geproduceerd in Nederland en werd er steeds meer van buiten gehaald. Rond 1500 voerde er jaarlijks 100erde schepen naar Danzig en andere oosthavens. Het graan was daar goedkoper omdat het daar geproduceerd werd door horige boeren. tussen 1438 en 1544 werden er 4 Sont-oorlogen uitgevochten. De Sont is de zeestraat tussen de Noordzee en de Oostzee. Rond 1560 werd er genoeg voedsel aangevoerd uit het oosten om heel Nederland meet te voeden.

Om al dit graan te kopen moesten Nederlanders verschillende producten exporteren, zout; haring; textiel; wijn.
De Hollanders vaarde op de Oostzee en de Zeeuwse en Zuid-Hollanders naar het zuiden en westen.
Er werd ook steeds meer teer, pek en hout ingevoerd, dit was voor de boten en huizen. Er werd veel meer gevaren door de groeiende en steeds meer winstgevende handel. Door al deze bouw werden de schepen steeds iets beter. Eerst werd er alleen ver gevaren voor luxe goederen, omdat de kans op een veilige terugkomst vrij klein was. Maar toen er betere schepen kwamen durfde Nederlanders sneller te varen.

Doordat er in Holland de landbouw weer beter werd gingen de boeren ook weer terug naar hun land, zo kwam er de-urbanisatie en ontstond er een gecommercialiseerde landbouw. Dit is een landbouw waarbij boeren produceren naar de vraag van de stad. Doordat er genoeg graan werd ingevoerd konden boeren zich specialiseren in andere producten. Zo ontstond de vetweiderij, dit is het vetmesten van runderen voor de slacht. Ook kwamen er handelsgewassen in Nederland, hennep voor touw; vlas voor linnen en koolzaad voor olie. Door een kleine ijstijd van de 16e tot de 19e eeuw daalde het water niveau, dus de boeren kregen hier ook geen last meer van.
Maar ook de watermolens die in de 15e eeuw ontdekt werden hielpen een handje. In 1560 lukte het om kleine wateren leeg te pompen.

Tot de 16e eeuw onderhield elke boer zijn eigen stuk dijk, maar dat werd later bij gehouden door waterschappen, dit koste de boeren wel geld want er werden gespecialiseerde dijk werkers aangenomen die er kennis van hadden.

1.3

tot de 15e eeuw was Brugge de voornaamste havenstad, hierna nam Antwerpen het over. Textielhandel stond op de eerste plaats.
Vanaf 1500 begon de handel meer naar de Atlantische oceaan te schuiven. Eerst werd alle Aziatische producten zoals zijde en specerijen via Italië binnen gevoerd. Maar toen in 1498 door Portugal een directe zeeroute naar Azië (toen Indië genoemd) had ontdekt werden zij de grootste leveranciers hiervan.
Omdat in 1500 door de Portugezen werd besloten dat ze alles in België wilde opslaan profiteerde Antwerpen hiervan. Rond 1550 had Antwerpen 80% van de Nederlandse export in handen. De stad groeide snel.

Maar Antwerpen raakte in de problemen. Één oorzaak hiervan is dat Spanje in 1557 failliet ging. Ze voerde te veel oorlogen. De Spaanse koning had een grote lening afgesloten in Antwerpen en kon dit niet meer terug betalen, hierdoor gingen veel kooplieden ten onder. Ook werd de Nederlandse opstand Antwerpen teveel, Spanje ging hierdoor weer failliet en kon zijn soldij niet meer betalen. Toen de Nederlanders ook nog eens de schelde afsloten en Antwerpen werd afgesloten van de zeehandel was het boek helemaal gesloten. Ook haalde Portugal hun zilver niet meer in Antwerpen maar in Sevilla.
In 1575 werd Antwerpen geplunderd en werden 8000 mensen vermoord.

Na de val van Antwerpen schoof de economische hegemonie van het zuiden naar het noorden, dus naar Amsterdam. Alle rijke kooplieden gingen daar heen. In de jaren 1572-1575 was daar veel gevochten, maar in 1557 verschoof de strijd naar het zuiden en het oosten. vergeleken bij Antwerpen bleef Amsterdam klein, ondanks dat ze in de 16e eeuw al een kwart van de Oostzeehandel in handen had.

1.4;

vanaf de 15e eeuw begonnen bourgondische vorsten met de vorming van een centraal bestuur in Nederland. Zo werd de raad van staten opgericht door Karel V, een soort regering. In 1542 werd het begrip BTW geïntroduceerd . Er kwamen accijnzen op bier, wijn en laken (wollen stoffen).

In 1588 had de republiek meerdere economieën. Stedelijke en regionale. Elk gewest had eigen belastingstelsels, munten en in-en-uitvoerrechten.
In 1589 kregen Gouda, Dordrecht en Haarlem het voor elkaar dat er geen directe vaar verbinding was met Amsterdam, zodat schepen niet de tol konden ontwijken. Om ondernemers nar hun stad te lokken boden stadsbesturen gratis bedrijfsgebouwen aan.

Om de lokale ambachten te beschermen ontstonden er gilden. De leden van zo´n gilde hadden het alleen recht op productie en verkoop. Ook probeerde ze om alle ambachten in de stad te laten plaatsvinden i.p.v. Op het platteland.
De nijverheid bloeide vaak het meest in de streken waar de concurrentie het minst beperkt werd.
Mensen gingen dan namelijk oplossingen zoeken om goedkoper te produceren en zo ook goedkoper te kunnen verkopen.

De ooit zo bloeiende Hanzesteden waren niks meer. Er was weinig commerciële landbouw in provincies zoals Overijssel Gelderland Drenthe en delen van Utrecht. Ook was er nog een feodale traditie (adel) in provincies als Overijssel en Gelderland.
In Holland ontstond er in de 15e eeuw een eenheid. Er ontstond een overlegcultuur gericht op compromissen. Er was niet 1 centraal bestuur, burgers moesten er met geven en nemen vanaf komen. Iedereen moest water bij de wijn doen.
Waterschappen was een belangrijk leerdoel: deelnemers werden gedwongen om hun eigenbelang ondergeschikt te maken.

Hoofdstuk 2 ;
aantekeningen:

voc : naamloze vennootschap. Je kon aandelen kopen zodat je een gedeelte van de boot bezat, als deze boot dan terug kwam kreeg je een deel van de winst.

Het was een handelsorganisatie met overheidstaken. Ze mochten oorlog voeren en contracten met landen maken. Ook hadden ze het handelsmonopolie, deze macht kregen ze van de staten generaal.

Kaapvaart: toestemming van de overheid om Spaanse schepen en Portugese schepen en hun lading in bezit te nemen. Dus legale piraterij.

driehoekshandel: Europa

tabak en suiker
naar Europa
wapens vuurwater naar Afrika

Amerika slaven naar Amerika Afrika

belangrijke vragen:

leg uit dat niet alleen handel maar ook koopvaart een belangrijke economische motor was.
De Republiek verzorgde zelf het vervoer vand e producten die gekocht en verkocht werden. Er was dus een grote koopvaardijvloot, wat ookop land veel werk opleverde (bijvoorbeeld scheepsbouw, lijnbanen en zeilmakerijen).

Welke drie intercontinentale bestemmingen werden in de 17e eeuw bereikt en in welke producten werd daar gehandeld?
Azie → peper en andere kostbare specerijen, zijde, katoen, kaneel, porselein.
Afrika → goud, ivoor, slaven.
Amerika → zout, suiker, tabak.

Noem twee manieren hoe handel en nijverheid elkaar stimuleerden.
1; door de handel nam de vraag naar nijverheidsprocuten toe. Vooral de internationale handel opende nieuwe markten en mogelijkheden, ook voor bedrijfjes die vooral voor de binnenlandse markt produceerden .
2; de handel voerde nieuwe grondstoffen aan, zoals rietsuiker en tabak. Dat leidde tot het ontstaan van nieuwe trafieken.

Waardoor bleven landprovincies economisch achter bij de kustprovincies?
zij hadden meer te lijden van de Tachtigjarige oorlog omdat er op hun grondgebied nog gevochten werd.
In de landprovincies was vooral zandgrond, en die was minder geschikt voor commerciële landbouw.
Er was minder aansluiting op het netwerk van waterwegen, terwijl de steden in de landprovincies zelf klein bleven.

2.1;

in 1585 namen de handel en de scheepvaart van de republiek spectaculair toe. De Oostzeehandel werd de moedernegotie genoemd, hun basis. Tijdens het bestand met Spanje → 1609 – 1621 was er een hoogtepunt. De oorlog was een tegenslag maar de handel in hout zout en haring begon toch weer te groeien .
Tijdens de 80-jarige oorlog mocht er eigenlijk niet gehandeld worden met Spanje, maar omdat er voedseltekort was daar hielden ze de blokkades nooit lang vol. ze hadden ook het hout nodig voor boten. Maar de republikeinen hadden de Spanjaarden ook nodig, want zij brachten goud uit zuid-Amerika.

Traditionele bestemmingen: Spanje, Frankrijk, Engeland en de Oostzee. Maar vanaf 1585 voeren ze ook naar Rusland. Daar kochten ze huiden, bont en graan. Vanaf 1611 werd er in Zweden ijzer, koper en wapens ingekocht.
Door de vaart naar deze landen begon Nederland met de walvisvangst. Ze kookte het spek tot traan. Deze traan werd voor olie gebruikt wat voor verlichting kon worden gebruikt. Vanaf 1612 werd traanolie een belangrijke export.

Italië: marmer, olijfolie, krenten en citrus. Ze brachten graan voor de hongersnood.
Turkije; zijde, katoen en angorawol, dadels vijgen en abrikoos.

Tot de 16e eeuw hadden de Portugezen de monopolie op de zeehandel met oost-Azië. Maar de aanvoer bleef achter bi de vraag. Vanaf 1595 zochten de Republiek Sacha een weg naar Indië en in 1597 kwamen de eerste Javaanse producten binnen.
Vanaf 1600 werden ze de belangrijkste importeurs van Indische specerijen.
In 1598 gingen ze voor het eerst naar Afrika en werd er goud en ivoor gehaald.
Ook gingen ze voor het eerst naar Amerika en in 1609 in noord Amerika.

2.2;

om de handel met mensen uit verschillende werelddelen makkelijker te maken ontstonden er na 1600 verschillende instituten.
In 1609 werd de Amsterdamse wisselbank opgericht. Kooplieden konden geld in bewaring geven wisselen en overboeken.

Het belangrijkste handelsinstituut werd de Amsterdamse koopmansbeurs. Je kon hier handelen, VOC-aandelen kopen, termijncontracten afsluiten en verzekeringen afsluiten. Een termijn contract gaf je recht om op een vastgelegd tijdstip voor een vaste prijs partijen goederen te kopen.

Hoe ontstond de VOC :

er waren heel veel kleine bedrijfjes die allemaal handelde naar het Oostzee gebied. Er was een moordende concurrentie. Eerst was er veel winst maar er kwamen hogere inkoopprijzen in Azië omdat er veel concurrentie was. In 1602 werd daardoor een nieuw bedrijf opgericht door de staten-generaal. Alle voor-compagnieën gingen hier in op.

Deze compagnie, de VOC, kreeg verschillende rechten. Ze hadden de monopolie op de handel en ze mochten optreden als overheid. Ze mochten forten bouwen en soldaten in dienst nemen.

De WIC:
de WIC is opgericht in 1621, toen de oorlog met Spanje werd hervat. Ze kregen ook het monopolie, maar dan op de handel naar west- Afrika en Amerika. Er was veel concurrentie. Ze probeerde koloniën te stichten in Amerika en er ontstond een driehoekshandel.

Verschillen VOC – WIC

VOC was veruit het belangrijkste Europese bedrijf.
WIC had veel concurrentie
VOC stond handel voorop.
WIC stond kaapvaart voorop.

2.3;

er was een nauwe verbintenis tussen de nijverheid en de handel. Alle Nederlanders haddene en mogelijkheid tot handel en export. In deze tijd ontstonden er ook nieuwe trafieken, zoals suikerraffinaderijen.

Er was veel vertrouwen voor de staat omdat ze stand hielden in de oorlog tegen spanje. Hierdoor gingen veel mensen veel sneller investeren. Er was een lage rente en ze trokken hierdoor veel kooplieden aan.

In de gouden eeuw namen de bevolking en de welvaart toe. En de vraag naar nijverheidsproducten was dus ook gegroeid.
De landbouw werd steeds minder zelfvoorzienend, en steeds meer commercieel.

In 1595 werd het fluitschip ontworpen, dit schip had een paar voordelen:
sneller, stabieler
meer laadvermogen
minder bemanning nodig

ook werd er een houtzaagmolen ontworpen. Fluitschepen konden sneller en goedkoper worden geproduceerd.

Natuurlijke hulpbronnen:
wind → windmolens
turf → industrieen
hout → energie

om in de 17e eeuw turf in Holland te krijgen werden er kanalen aangelegd. Hierdoor ontstond er een uitgebreid netwerk. Er kwamen jaagpaden naast de kanalen zodat paarden de boten konden trekken.
Dit heette trekvaart en dit was een van de belangrijkste vervoer manieren in Nederland.

2.4;

in 1590 braken er gouden tijden aan voor de landbouw. Hollandse boeren hadden geen last meer van plunderingen omdat de oorlog zich buiten de grenzen had verplaatst.
Er waren bijna geen boeren meer die alleen voor zichzelf produceerde. Ze produceerde naar de vraag van de steden. Melk boter kaas en vlees.
Kaas werd een belangrijk export product.

Hoe profiteerde Nederland van de 30-jarige oorlog?
Grote delen van het Duitse platteland werden verwoest en steeds meer voedsel moest uit het buitenland gehaald worden. Vlees vis kaas en boter gingen er heen.

Waardoor gingen veel ondernemers met hun bedrijf naar het platteland in de gouden eeuw ?
Lonen waren lager, hout kon er makkelijk komen. Ook werden producties niet tegengehouden door gildes → textiel en scheepsbouw.

Veel werk werd gedaan door thuiswerkers en boeren die wilde bijverdienen.

Hoofdstuk 3

3.1

het bestuur in de republiek was verre van efficiënt.
Alle steden en gewesten waren gericht op hun eigenbelang, particularisme.
Met in-en-uitvoerrechten bevorderden ze hun eigen handel en nijverheid en benadeelden ze elkaar.
De Hollandse staten hadden negentien zetels, achttien steden elk één en eentje voor de adel.
Dit betekende dat de burgerlijke regenten de dienst uitmaakten en niet de adel.
In Overijssel en Gelderland had de adel meer macht, ze hadden de helft van de statenzetels.

In de Staten-Generaal was nog meer verdeeldheid. Daar moesten niet alleen de gewesten het met elkaar eens worden, maar ook de gewestelijke delegaties onderling. Belangrijke besluiten werden alleen unaniem genomen en de leden van de Staten-Generaal hadden vaak maar beperkte volmachten meegekregen. Geregeld werden discussies afgebroken omdat de afgevaardigden weer met hun gewest moesten gaan praten.
Voor de Grote Vergadering van 1651 stelde Holland de andere gewesten daarom voor alle Statenleden te sturen. Dan kon er snel worden beslist, zonder dat de delegaties voortdurend naar hun gewest terug moesten. Maar de gewesten waren dan bang dat Holland zo te gemakkelijk hun mening kon doordrukken. Daarom leidde alleen al de samenstelling van de delegaties tot eindeloze discussies.

Er kwamen steeds meer accijnzen in de republiek. Turf, vlees, zout, zeep, boter en andere basisproducten werden belast.
Gedurende de tachtigjarige oorlog moesten de Hollanders wel 10x zoveel belasting betalen, maar ze gingen er niet aan te gronde. De inwoners van de Republiek konden ook meer belasting betalen doordat hun economie commerciëler was.
Ook was het in het voordeel van de Republiek dat de bestuurders de belangen van handel en nijverheid vooropstelden. Als het om de handel ging konden de Staten-Generaal wel degelijk voortvarend zijn. Zo gaven ze de VOC en de WIC alle nodige middelen ome en handelsimperium op te bouwen. Ook zorgden ze ervoor dat de koopvaardijvloot met oorlogsschepen werd beschermd tegen piraten en andere vijandelijke schepen.

Ondanks de verdeeldheid van de republiek slaagde ze er toch in om een sterk leger op de been te brengen. In de eerste helft van de 17e eeuw had de republiek op Spanje na het grootste leger van Europa dat betaald werd door de gewesten. Het gewest end e steden leenden ook veel . Dat deden ze door middel van obligaties, waarover ze een vaste rente betaalden. De schuld liep hierdoor in de tachtigjarige oorlog hoog op.

De overheidsschuld vergrote de wederzijdse afhankelijkheid van de overheid, ondernemers van financiers. De overheid had de ondernemers nodig als financiers en producenten onder meer van wapens en oorlogsschepen. De ondernemers hadden de overheid nodig voor rente-inkomsten, voor de bescherming van hun schepen en voor gunstige voorwaarden voor hun handel en nijverheid. Bovendien was de overheid een grote klant, bijvoorbeeld als koper van wapens en uniformen . Ook bij sociale conflicten leunden de ondernemers van de overheid.

3.2
Als Spanje zich alleen op de republiek had gericht waren ze ten onder gegaan.
Maar in 1590 word de republiek gered doordat Filips II ineens troepen uit de Nederlanden naar het zuiden stuurde om Frankrijk aan te vallen. Toen Spanje acht jaar later vrede sloot met Frankrijk had de Republiek het na Spanje grootste leger van Europa gevormd en had ze grote delen van Noord en Oost Nederland heroverd.
Nadat de oorlog in 1621 was hervat, rukten de Spaanse troepen weer op. Maar uiteindelijk ontsnapte de Republiek uit de wurggreep, onder meer dankzij de verovering van de spaanse zilvervloot. Elk jaar voer er een vloot met zilver van Zuid- Amerika naar Spanje. Met dit zilver betaalde Spanje altijd de oorlog, maar door een fout werd het niet beschermd en kon het door de WIC onderschept worden.
Dankzij deze buit konden de Nederlandse oorlogsuitgaven omhoog.
Spanje was te zwaar belast om de oorlog op volle kracht voor te zetten. Het vocht ook in de Dertigjarige Oorlog, voerde vanaf 1635 weer oorlog tegen Frankrijk en kreeg te maken met opstanden in Catalonië en Portugal. Pas in 1648 kwam met de Vrede van Munster een eind aan de tachtigjarige oorlog.

Om de Spaanse embargo´s te omzeilen waren de Hollandse en Zeeuwse kooplieden zelf gaan varen op Azië, Afrika en Amerika. En overal waar de oorlog schaarste had veroorzaakt, waren de Hollandse kooplieden opgedoken als leveranciers. De handel leed onder de embargo's en onder de vele kapers die met steun van Spanje opereerden. Tijdens het bestand bloeide de handel dan ook sterk op.
De hervatting van de oorlog met Spanje in 1621 stortte zelfs de hele economie in een crisis. Toch begon rond 1630 een nieuwe bloeiperiode. De economie werd aangezwengeld door de koloniale handel en de bloei van de nijverheid en de landbouw. Boeren en textiel ondernemers profiteerden nu juisr van de Dertigjarige oorlog omdat in Duitsland op grote schaal akkers en textielsteden werden verwoest.

Nu de embargos waren opgeheven, herwonnen de Nederlander het verloren terrein in Zuid-Europa en Spaans Amerika. Engeland besloot de eigen handel te beschermen met mercantilistische maatregelen. In 1651 kondigde het de Akte van Navigatie af, die bepaalde dat buitenlandse koopvaarders alleen goederen naar Engeland mochten brengen die in hun eigen land waren geproduceerd. Dat was gericht tegen de Hollanders die van over de hele wereld handelswaar naar Engeland transporteerden. De Republiek had natuurlijk belang bij vrijhandel. De spanningen leidden in 1652 tot de eerste Engelse oorlog. Ze dwongen Engeland bij de vrede in 1654 de akte van navigatie in te trekken. In 1665 brak de tweede Engelse oorlog uit. In 1667 moesten ze opnieuw de Akte van Navigatie intrekken. In 1659 sloot Frankrijk vrede met Spanje. Hetzelfde jaar nam het zijn eerste mercantilistische maatregelen tegen Nederland. Met steeds hogere tarieven werden Nederlandse schepen uit de Franse havens geweerd.

3.3

in de 17e eeuw werden de verschillen tussen arm en rijk groter omdat er een steenrijke laag ontstond met regenten rijke kooplieden en de edelen.
In het begin kon je als nieuwkomer je nogwel tussen de rijke kooplieden wormen en er bij gaan horen, later lukte dit echt niet meer. Het werd een besloten genootschap. Alle kinderen werden voorbereid op het regentenbestaan en de baantjes werden van vader op zoon gegeven.

Sociale piramide:

Regente en edelen → kooplieden, bestuurders
Gegoede burgerij → stedelijke regenten, artsen, predikanten,officieren en fabrikanten
kleine burgerij → brede, gevarierde groep van ambachtslieden winkeliers kantoorbedienden en schoolmeesters.
Volksklasse → geschoolde arbeiders, dienstmeisjes, zeelieden, soldaten en vissers.

Waardoor was er voor de mensen die niet tot de gegoede burgerij behoorden, maar er onder, maar weinig bestaanszekerheid?
Wie door economische tegenslag, ziekte of ouderdom niet kon werken, kwam zonder inkomsten te zitten.

Noem argumenten om te betogen dat de volksklasse in Holland beter af was dan elders in europa:
er was altijd genoeg voedselproductie
de lonen waren in Holland hoger dan elders
door de economische groei was er meestal volop werk
voor mensen die geen werk hadden, was er een goed georganiseerd stelsel van armenzorg.

Voor mensen uit de kleine burgerij die in nood kwamen was er altijd hulp van hun gilde.
Manufacturen zijn grote nijverheidsbedrijven en er was wenig loonrecht.

3.4

immigranten naar de republiek:

zuidelijke Nederlanden : ontvluchtte het oorlogsgebied van de 80-jarige oorlog
duitserijk : de 30-jarige oorlog.
Portugese en oost-Europese joden : vervolgingen in eigen land.
Franse protestanten : vlucht voor vervolgingen om hun godsdienst

waarom was de groei in Holland opmerkelijk?
Er was een sterfte overschot, er gingen meer mensen dood dan dat er geboren werd. Toch groeide de bevolking, dit kwam door immigranten.

Transmigranten dit zijn vreemdelingen die weer verder trokken, meestal n dienst van de VOC of WIC.

Joden mochten niet lid worden van een gilde, mochten niet overal synagogen bouwden en werden in Utrecht net toegelaten.
Veel immigranten trokken om economische reden naar Holland.

De natuurlijke bevolkingsgroei in de republiek was beperkt doordat heel veel mensen ongehuwd bleven, en als ze wel huwde was dat op late leeftijd. Scheiden mocht alleen onder bepaalde voorwaarden zoals overspel.
Er was een grote vrijheid voor vrouwen in de republiek. Als ze niet getrouwd of weduwe waren hadden ze de zelfde rechten als mannen. Ze konden lezen schrijven en waren gelijke huwelijkspartners. Echtgenoten waren vaak partners in een bedrijf. Als weduwe zette je vaak het bedrijf van partners verder.

Bestuur in de republiek :

burgemeesters/vroedschap → gewestelijke staten → staten generaal

Hoofdstuk 4

4.1

de internationale handel van de republiek kreeg al in de tweede helft van de 17e eeuw klappen. De oorlogen met Engeland en Frankrijk leidden tot ernstige inzinkingen. In tijden van vrede herstelde de handel zich wel.
De republiek had last van het mercantilisme van andere Europese landen en van de toenemende concurrentie van havens als Londen en Hamburg.
Wel werd de positie verzwakt door voorbijlandvaart, waarbij handelaren goederen direct vanuit een buitenlandse haven naar buitenlandse afnemers brachten . Stapelmarkten waren dus niet meer nodig. De republiek kreeg ook last van de verzanding van havens en rivieren. Amsterdam en andere steden moesten steeds meer geld uitgeven om havens en vaargeulen uti te baggeren. De binnenlandse handel leed onder het trage tempo van de trekvaart. Terwijl in Engeland, frankrijk en Duitsland wegen werden verhard, bleef in de republiek het landenvervoer afhankelijk van slingerende paden, waarop karren vastliepen in modder of zand.

In de moedernegotie begon de neergang al in de jaren 1660. de waarde van de goederen die uit de oostzee naar de republiek werden vervoerd was in de jaren 1720 nog maar de helft van wat rond 1650 normaal was geweest. De graan prijzen daalden doordat de europese bevolking niet meer groeide end e graanproductie steg. Rond 1720 was het oostzeegraan bijna alleen nog bestemd voor de binnenlandsemarkt van de republiek.

Ook ging de zeevisserij achteruit. Vanaf de 17e eeuw liep het langzaam terug en raakt het in de 18e eeuw diep in verval. Net als de handel leed de haringvisserij onder oorlogen en buitenlandse concurrentie. Ook daalde de haringconsumptie. De walvisvaart bereikte in de 17e zijn hoogtepunt.
Rond de 18e eeuw werden de walvisvissers al geconfronteerd met overbevissing. Ook kwam er engelse concurentie. Ze hieven hele hoge imortkosten op nederlands traan, zodat hun markt verloren ging voor de hollanders.

De groei in de oostzeehandel zat vooral ni industriele grondstoffen als ijzer en hennep. De handel daarin was niet in handen van de nederlanders maar van de engelsen. Er werd neergekeken op de republiek.
Nederland bleef een belangrijke handels natie : groei van de rivierhandel, opdrachten van buiten voor schippers, kooplieden gingen over op bankieren en commissiehandel.

4.2

in 1680 begon de koloniale handel met azie aan een groei die een halve eeuw zou duren . De goederen stroom naar de republiek werd twee keer zo groot. Ook het assortiment groeide. Peper en fijne specrijen textiel proselein suiker koffie en thee werden naar de republiek gebracht. Koffie en thee werden ontdekt. Koffie en suiker vormden ook de motor achter de groei van de driekhoekshanden naar afrika en amerika.
Nederland ging zich op suriname richten omdat koloniale mogendheden in Amerika mercantilisme gebruikte tegen Nederland. De handel werd niet alleen verzorgd door de WIC. Al in de 17e handel werd de meeste handel vrijgegeven. Alleen slavenhandel bleef een WIC-monopolie. Maar dit verloren ze ook in 1734, nadat plantage houders hadden geklaagd dat ze te weinig slaven kregen.
Om de handel van de VOC zeker te stellen voerde ze kostbare militaire operaties uit en veroverde ze gebieden op java en Ceylon. De VOC had steeds meer last van corrupt personeel, dat zichzelf verrijkte door met de VOC-producten privehandel te drijven. De WIC was nooit een winstgevende onderneming geweest in de handel, op slaven wel.

Wel werd er veel geld verdient met geldhandel in de republiek na 1750 groeide de kapitaal markt enorm. De bankiershuizen werden opgericht door kooplieden die hun geld en internationale contacten gebruikten om van de goederenhandel geen of gedeeltelijk over te stappen naar financiële dienstverlening. Zie hielden zich bezig met kredietverlening en andere bankactiviteiten, verzekeringen en commissiehandel ( bij elkaar zoeken van koper & verkoper).
Banken trokken veel geld van beleggers aan voor de VOC, WIC en de planters in Suriname. Ook verkochten buitenlandse bedrijven via de Nederlandse banken aandelen en gebruikten staten de banken om obligaties te verkopen. De Republiek werd de grootste kredietverschaffer van Europa. De elite na de Goude eeuw werd alleen maar rijker, terwijl ze minder mogelijkheid kregen om het geld binnen de republiek te investeren. In de eerste helft van de 17e eeuw staken rijke investeerders veel geld in projecten als droogmakerijen, turfgraverijen en trekvaarten. Ook kochten ze obligaties van de staten-generaal, e gewesten end e steden, waarvoor ze een vaste rente kregen. Toen Holland na 1750 schuld ging aflossen, kregen de renteniers nog meer geld binnen, terwijl ze minder in Hollandse obligaties konden steken. Daardoor groeiden hun investeringen in de VOC, WIC, de Surinaamse plantages en in buitenlandse bedrijven en buitenlandse handelsactiviteiten.

4.3

de nijverheid leed onder toenemende buitenlandse concurrentie en onder het mercantilisme waar mee frankrijk, engeland en andere landen hun economie beschermden. Ook Nederlandse overheden probeerden hun nijverheid te beschermen. Ze namen maatregelen tegen ongewenste concurrentie en steeds meer nijverheidstakken kregen gewestelijke subsidies. Maar doordat de Nederlandse welvaart afhankelijk was van de export, konden die maatregelen het verval niet keren . De nijverheid was bovendien in het nadeel door het hoge loonpeil. De hollandse lonen bleven de hoogste lonen van europa.

De technische voorsprong van de repulkiek zorgde er voor dat de apt hoger was in het buitenland, en dat de producten in nederland beter van kwaliteit waren. Na de gouden eeuw ging die voorsprong verloren. De technologie ging niet meer vooruit, buitenlandse concurrenten namen nederlandse vindenen over (haringbuis) of namen zelfs een technologische voorsprong. De nederlandse nijverheid hiel wel andere voordelen. Veel nederlandse bedrijven bleven profiteren van de ruime beschikbaarheid van water,turf en windenergie. En de VOC werd als opdrachtgever steeds belangrijker omdat ze steeds meer schepen liet bouwen.

De Leidse en Haarlemse textielnijverheid werden al vroeg zwaar getroffen. Dat kwam doordat ze sterk afhankelijk waren van de export van hun producten en van de import van hun grondstoffen. In de strijd met de buitenlandse concurrentie verplaatsten leidse en haarlemse textielondernemers steeds meer werk naar het westen en het zuiden, want daar waren de lonen lager. Deze streken kenden dus economische groei.

Het verdwijnen van veel scheepvaart kan door de verzanding van de zaan zijn gekomen.
Het werd steeds moeilijker om tegen de buitenlandse concurentie op te gaan. Er was ook mercantilisme op de scheepvaart. Ook liepen ze achter bij de engelsen omdat ze geen ijzer gebruiken.

De steenbakkerijen hielden wel stand doordat veel kapiteins klinkers als ballast meenamen en in eht buitenland verkochten. Ook de suikerindustrie hield stand. Ze gingen eerst ten onder, kwamen daarna weer terug.
Papierindustrie bleef ook omdat ze een grote thuismarkt hadden in de republiek, veel mensen konden lezen.
De jeneverstokerij groeide het hardst. Het was een gevolg van de verandering van drinkgewoonten. De bevolking ging voor de vochthuishouding over van bier op koffie en thee en voor alcohol op sterke drank. De bloei van de jenever industrie was een verschijnsel van de crisis. Het alcoholmisbruik.

4.4

in 1660 begonnen de prijzen te dalen om de volgende redenen:

er kwam een eind aan de bevolkingsgroei.
De landbouwproductie nam toegelaten
in duitsland herstelde de landbouw.
In frankrijk leefde de landbouw op
engeland werd een concurrent

kapitaal krachtige boeren overleefden de crisis door de efficientie te verhogen en over te gaan op producten die beterder hun prijs hielden en minder arbeidsintensief aren. Veel boeren gingen over op melk en slacht vee.
In het zuiden en het oosten hadden de boeren minder te lijden. Dat kwam doordat zij meer voor eigen gebruik produceerden. Ze hadden minder personeel minder belastingen en konden de pacht vaak in natura betalen.

Hoe raakten boeren verbonden met de commerciële economie?
Grote boeren gingen graan verbouwen en keuterboeren gingen over op arbeidsintensieve handelsgewassen als tabak en hennep of verdiende bij in de opkomende plattelands nijverheid.
Na 1740 herstelde de landbouw zich doordat de bevolking weer begon de groeien.

Kaas werd een belangrijk export product. Landbouw werd de drager van de economie.

Doordat er weinig werk was in de nijverheid waren de meeste immigranten vrouwen . Zij konden als dienstmeisje werken. Veel mannen kwamen als seizoens migranten. Er kwam een vrouwen overschot door alle migranten , en alle mannen die met de VOC mee gingen.

Hoofdstuk 5

5.1

rampjaar: vrede:
1672 – 1679 → nijmegen
vijand: eng +frank
1688 – 1697 → rijswijk
vijand: frank
1702-1713 → utrecht
vijand: frank

willem III wilde doorgaan tot het franse gevaar helemaal was geweken. Lodewijk XIV wilde volgens hem heel europa overheersen en als de republiek daar niet tegen bleef vechten, zou ze uiteindelijk door frankrijk worden opgeslokt. Maar willems tegenstanders onder leiding van regenten wilde vrede. Maar Lodewijk ging na de vrede van nijmegen gewoon door met zin streven naar gebiedsuibreiding. In de jaren 1982-1684 nam hij straatsburg, orange en limburg in bezit. Boven dien trot hij in 1685 het edit van nantes in. Dat betekend dat er daar geen godsdienst vrijheid is.

Er kwam een europese oorlog, engeland en de republiek tegn spanje en oostenrijk.
Toen de spaanse koning in 1700 kinderloos overleed, bleek hij een kleinzoon van lodewijk tot erfgenaam te hebben benoemd. Dit betekend dat frankrijk en spanje een coalitie tegen de republiek vormden.

De republiek was ernstig verzwakt en had diepe schulden door haar leger. De handel met frankrijk en spanje had onder de oorlog geleden en de republiek had ook nog steeds last van het engelse mercantilisme. De republiek koos vanaf 1713 voor neutraliteit. Zo konden de kosten van leger en vloot worden beperkt. Bovendien leek dit het beste voor de handel, omdat oorlogvoerende landen neutrale landen gewoonlijk toestonden handel te drijven met iedereen. Toch werd de republiek in de 18e eeuw millitair steeds zwakker. De macht van engeland en frankrijk groeide ze kodnen hun belastinginkomsten verhogen doordat hun economie groeide en ze accijnzen en andere vormen van belastingheffing van de republiek overnamen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.