Aantekeningen “de Boer”
Economisch onderwerp waarin de ontwikkeling wordt getoond van een agrarische samenleving naar een postindustriële samenleving. (Middeleeuwen, Moderne Tijd, Modernste Tijd)
De vaardigheden die centraal staan zijn:
# Oorzaak, gevolg & motief;
# Vergelijken;
# Verandering.
Inleiding
De boer =
· Een economisch onderwerp;
· Perioden: Middeleeuwen, moderne tijd, modernste tijd;
· Samenlevingstypen: agrarische samenleving, agrarisch-stedelijke/urbane samenleving, industriële samenleving, postindustriële samenleving.
Paragraaf 1 – agrarische samenleving / ME
Historisch overzicht (HO)
II 4e (pag. 313) + 5a (pag. 314)
Feodalisme - hofstelsel - autarkie
Een duidelijke politieke en economische verbondenheid met sociale gevolgen: standenmaatschappij
Feodalisme = militair systeem gebaseerd op persoonlijke trouw tussen koning en leenmannen, waarbij het land van de koning in leen wordt gegeven.
Hofstelsel = systeem van agrarische productie binnen de domeincultuur dus vooral autarkisch. De grond van de heer wordt geëxploiteerd door onvrije boeren (horigen) en vrije boeren die in ruil hiervoor herendiensten of andere betalingen moeten doen.
Stand = een sociale groepering met eigen voorrechten, plichten en rechtsregels, en functie.
1e stand: geestelijkheid, 2e stand: adel, 3e stand: vrije boeren, ambachtslieden en handelaars. Daaronder nog de horigen
Standenmaatschappij = een samenleving die verdeeld is in standen. Fundament van de indeling is grond. Tevens is de orde binnen de standenmaatschappij door God ingesteld.
Kenmerken agrarische samenleving
· Meeste mensen werken in lb: macht, inkomen, rijkdom, etc. ook gebaseerd op grond;
· Opbrengsten zijn gering - domeinen vaak autarkisch ingesteld;
· Boeren wonden in traditionele dorpsgemeenschappen;
· Standensamenleving;
· Weinig mensen die konden lezen en schrijven.
Waarom traditionele gemeenschappen vaak zelfvoorzienend/traditioneel in hun productiewijzen?
· Opbrengsten gering en dus 1) de boeren kunnen zichzelf net voeden en 2) hebben niet het lef voor experimenteren vanwege de continu dreigende schaarste;
· Weinig scholing en dus is er geen kennis m.b.t. vernieuwingen.
Waarom zijn de dorpsgemeenschappen kleinschalig?
· Autarkie kan nu eenmaal niet vele monden voeden;
· Mondelinge overlevering en dan kan nu eenmaal niet grootschalig;
· Persoonlijk gezag (erfenis vanuit feodaliteit en hofstelsel).
Ontstaan steden
Lboverschot - handelsknooppunten - ambacht - nijverheid (gilden) - in ruil voor ‘belastingen’ aan landheer stadsrechten: eigen bestuur, rechtsspraak en muur.
Structuur gilden
Leerling - gezel - meesterproef - meester
Sociale en economische voor- en nadelen?
Voordeel Consument Voordeel producent
Kwaliteit verzekerd Schaarste - goede prijs (e)
Geen concurrentie (e)
Steun bij ziekte en sterfgevallen (s)
Nadeel consument Nadeel producent
Hoge prijzen Geen vernieuwingen
Moeilijk meester te worden
Gilden ook concurrenten met huisnijverheid
Handel
Kleinschalig: interregionaal (graan uit Oostzeegebied)
Een beetje internationaal: luxe producten voor de ‘happy few’
Paragraaf 2 - agrarisch-stedelijke samenleving / Nieuwe Tijd / Republiek der Verenigde Nederlanden
Historisch overzicht (HO)
II 4e (pag. 313) + 5a (pag. 314)
Specialisatie in de lb
1. Hoogwaardige veeteelt, vooral in de laaggelegen veengebieden (West-Nederland);
2. Handelsgewassen
Oorzaken hoogwaardige veeteelt en handelgewassen:
· Laaggelegen veengebieden alleen maar geschikt voor veeteelt;
· Boeren lagen gunstig voor handel en export;
· Moedernegotie maakte eigen graanproductie overbodig.
Moedernegotie: hiermee wordt de graanhandel tussen Amsterdam en de Oostzeegebieden bedoeld. Amsterdam was stapelmarkt, leverde dus niet alleen aan eigen Republiek maar zette af op de wereldmarkt. Zo is handelskapitalisme geboren.
Handelskapitalisme = een economie waarin kooplieden veel handel (vooral overzee) investeerden om zo veel mogelijk winst te maken. In dit verband is ook te duiden de VOC, WIC en natuurlijk handelskolonialisme.
Kenmerken handelskapitalisme:
· De productiemiddelen zijn in handen van de koopman-ondernemer
· De handwerkers bezaten zelf niet meer dan werktuigen, grondstoffen en eindproducten;
· De koopman-ondernemer organiseerde het productieproces en probeerde daarbij zo veel mogelijk winst te maken.
De scheepvaart en handel werden de kurk van de Republiek: ze stimuleerden de overige takken, ze zorgden niet voor de meeste opbrengst. Hierboven al de landbouw besproken. Hierin is duidelijk de volgende wisselwerking te zien: onze boeren passen zich aan vanwege de handel en scheepvaart EN vanwege de voor de boeren toegankelijke handel en scheepvaart, gaan deze op hun buurt handelsgewassen en producten door hoogwaardige veeteelt exporteren.
De handel en scheepvaart hadden eenzelfde effect op de nijverheid. Vele nijverheidssectoren gerelateerd aan handel en scheepvaart kwamen tot bloei of die hun basisgrondstoffen via handel en scheepvaart onttrokken en hun eindproducten via die wegen weer afzetten, denk hierbij aan touwslagers, zeilenmakers, bierbrouwers, laken, etc.
NB. Handel en scheepvaart waren belangrijk, maar niet de grootste sectoren. Dat bleef de landbouw. En ondanks mooie schilderijen over de VOC en liedjes over de WIC en avonturenromans over de walvisvaart, bij deze sectoren bleef de interregionale handel toch veruit het belangrijkst.
Nijverheid:
· Huisnijverheid: veel al op het platteland, boeren vullen hun inkomsten aan. Putting-out-system. Niet gebonden aan gildenregels.
· Manufacturen: grote hallen in de stad dus buren van de gildenmeesters. Massaproductie, gestandaardiseerde productie en arbeidsdeling.
Huisnijverheid. Manufactuur
Kleine investering voor de koopman-handelaar Grote investering in kapitaal
Boer/gezin - lage loonkosten Werknemers - hoge loonkosten
Voordelig bij krimpende markt Voordelig bij groeiende/grote markt
Thuis In hal
Geheel productieproces: zeer geschoolde werkers Arbeidsdeling
Waarom Republiek goed in scheepvaart en handel met las haven Amsterdam:
· Snijpunt handelsroutes N-Z & O-W;
· Mentaliteit;
· Technische kennis;
· Kennis handelsroutes;
· Stapelmarkt;
· Oorlog Spanje.
Paragraaf 3 – Engeland / van agrarisch-stedelijke samenleving naar industriële samenleving
Historisch overzicht (HO)
IV 1b (pag. 328)
Agrarisch-stedelijke samenleving Industriële samenleving
Zelfverzorgende peasants die hun verdiensten aanvulden met huisnijverheid Gespecialiseerde farmers
Landbouweconomie Markteconomie
Traditionele dorpsgemeenschappen met gemene gronden en kleine akkertjes Enclosures
Drieslagstelsel Vruchtwisselstelsel
Conservatieve mentaliteit Vernieuwende mentaliteit
Agrarische Revolutie:
Is een revolutie, omdat de gemeenschappen, werkwijzen en mentaliteit rigoureus veranderden.
Is een evolutie, omdat de veranderingen in de lb een periode van enkele eeuwen beslaat.
Motieven grootgrondbezitters:
· Bevolking groeit - meer vraag naar lbproducten - meer geld;
· Adel wil meer geld om hun levensstijl te bekostigen - productie moet omhoog.
Oorzaken:
· Vernieuwingen zoals vruchtwisselstelsels,;
· Specialisatie in hoogwaardige veeteelt;
· Eerste mechanisatietoepassingen;
· Enclosures.
Gevolgen:
· Lbproductie neemt toe;
· Arbeidsproductiviteit neemt toe - boerenoverschot
· Andere sectoren profiteren van mensenoverschot, zoals katoennijverheid.
Belangrijke randvoorwaarden waarin dus ook vernieuwingen plaatsvonden:
· Infrastructuur (verharden en vergroten van wegen, kanalen en spoorwegen);
· IJzer en steenkool sector (nodig voor spoor, machines en brandstof);
· Opkomst kredietwezen (steeds grotere bedragen die niet meer contant mee genomen konden worden, Rothschilds);
· Mentaliteit: vernieuwingen in een sector werd toepasbaar gemaakt voor een andere sector en een uitvinding leidde tot nieuwe uitvindingen;
· Overschot aan mensen die konden werken in andere sectoren.
Mentale gevolgen van de overgang van een agrarisch-stedelijke samenleving naar een industriële samenleving:
· Het conservatisme en de angst voor bestaanszekerheid werd meer en meer verdrongen door optimisme, door geloof in vooruitgang en in de wetenschap en mogelijkheden van de mens;
· Het communale werd meer en meer verdrongen door het private leven;
· Grond als fundament voor aanzien en inkomsten werd meer en meer verdrongen door respect en waardering voor het geld, kapitaal.
Sociale gevolgen:
· De adel werd ‘ingehaald’ door rijke kooplieden en handelaars;
· De middenklassen werden mensen die middenfuncties hadden in de fabrieken of kleine zelfstandige ondernemers waren. Ambachtslieden vervielen naar de laagste klasse;
· De arbeiders, geschoold of ongeschoold, werden de mensen met laagste aanzien: loonslaven;
· De standenmaatschappij wordt een klassenmaatschappij.
Politieke gevolgen:
· De macht van de adel werd verminderd door de groeiende macht van de industriëlen;
· De macht van de bezittende klassen werd aangetast door de roep voor algemeen mannenkiesrecht en dus door de arbeiders, de bezitlozen.
Economische gevolgen:
· De handel wordt internationaal;
· Geld- en kredietwezen komen snel tot ontwikkeling en wordt basis van handel.
Paragraaf 4 - Nederland / van agrarisch-stedelijke samenleving naar industriële samenleving
Historisch overzicht (HO)
VI 4a + 4b (pag. 346)
Nederland is tot 1870 een agrarisch-stedelijke samenleving gebleven. Oorzaken:
· Nederlandse industrieën en nijverheid richtten zich in eerste instantie op de eigen markt: waren dus zelfvoorzienend georiënteerd;
· De Nederlandse nijverheid was erg goed en dus was er weinig aandrang om sterk en snel te industrialiseren. Het was voordeliger om de bestaande nijverheid te verbeteren;
· Stoommachines waren lang niet energiezuinig en goedkoop zodat ze geen beter alternatief waren voor onze molens. Daarbij moest alle steenkool ingevoerd worden;
· In Oost- en Zuid-Nederland waren de lonen erg laag dus gunstig voor arbeidsintensieve en dus kapitaalextensieve productiewijzen.
Veranderingen in de lb zodat er voedsel- en mensenoverschot kwam die industrialisatie hebben bevorderd:
· Veranderingen in de samenstelling van het dagelijks menu bood aan boeren nieuwe kansen;
· Steeds beter wordende verbindingen nodigen boeren uit zich meer te richten op export;
· Specialisatie en vernieuwingen zoals coöperaties;
Deze veranderingen hebben een keerzijde: na WOII is de productie zo sterk gestegen dat aanbod de vraag overstijgt. De boeren krijgen dus op de markt bijna niets meer voor hun producten en dus amper uurloon. De EU heeft beschermende maatregelen genomen om de boeren te beschermen.
Nederland is pas echt een industriële samenleving geworden eind negentiende, begin twintigste eeuw. Nederland wordt een belangrijke spil in de internationale handel en het toverwoord wordt transitohandel. Niet alleen de gunstige ligging is hiervoor verantwoordelijk, maar vooral de vrijhandel.
De economische crisis van de jaren dertig en WOII maakten een einde aan de enorme bloei in de transitohandel.
Na WOII is Nederland eindelijk een moderne industriële samenleving geworden die al heel snel overging naar een postindustriële samenleving.
Oorzaken:
· Een gemeenschappelijke inspanning werkgevers, werknemers en vakbonden hielden de lonen laag en Nederland dus aantrekkelijk als handelspartner;
· De verouderde industrie was kapot gemaakt door de oorlog en dus kon Nederland eens echt up-to-date-spul aanschaffen;
· In Slochteren werd een gasbel ontdekt die onze handelsbalans ook positief doet uitslaan;
· De Nederlandse overheid stimuleerden in iedere sector schaalvergroting, internationalisering en informatietechnologische vernieuwingen. Deze globalisering en de weinige exportproducten die we hebben, maakt van Nederland een kennisstaat en dus zakelijke dienstverlening.
REACTIES
1 seconde geleden