Communistisch China

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3890 woorden
  • 24 april 2007
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
23 keer beoordeeld

Het familiesysteem
In het oude China draaide alles om het voortbestaan van de familie, niet om het individu. Het individu was niet meer dan een kleine schakel in de lange familiegeschiedenis. Je hoorde te streven naar vijf generaties onder één dak, al werd dit in de praktijk zelden bereikt.
De onderlinge verhoudingen tussen familieleden waren vastgelegd in de Vijf Menselijke Relaties:
Heerser-onderdaan, vader-zoon, oudere broer-jongere broer, man-vrouw en vriend-vriend. Op de laatste na waren dit allemaal ongelijke relaties, waarbij de één ondergeschikt was aan de ander. De relaties waren zeer formeel. Respect voor ouderdom was een belangrijke waarde.

De vrouw was van weinig belang in de samenleving, de zoon was degene die de familielijn voortzette. De plaats van de vrouw was thuis, en onderwijs werd niet nodig geacht omdat zij later werd uitgehuwelijkt en zou intrekken bij haar schoonfamilie. De enige manier waarop een vrouw zich nog enig aanzien kon verwerven, was door zonen te baren en oud te worden.
Iedereen had dus zijn eigen plaats in de familie, en allemaal moesten de mensen aan elkaar gehoorzamen.

Confucianisme
Volgens Confucius (551 tot 479 v.Chr.) was de mens alleen mens in relatie tot andere mensen. Alleen door strikte gedragsregels kon een harmonieuze en ordelijke samenleving ontstaan. Zijn theorie was dan ook meer een sociale gedragsleer dan een godsdienst.
Confucius ging ervan uit dat de mens tot het goede geneigd is. Voorwaarden hiervoor waren een goede opvoeding en het goede voorbeeld. Ook moest de mens zichzelf blijven opvoeden.

In het oude China werd de keizer beschouwd als middelaar tussen hemel en mens. Gebeurtenissen in de mensenwereld werden verantwoordelijk gemaakt voor natuurverschijnselen. Als er bijvoorbeeld een overstroming was, kreeg de keizer de schuld en werd deze ten val gebracht. Vervolgens kwam een nieuwe dynastie aan de macht.
Het Chinese Keizerrijk heeft vanaf 221 v. Chr. bestaan. Keizers konden het grote rijk besturen, doordat zij werden gesteund door ambtenaren; de Mandarijnen. Zij hadden een grote kennis van de confucianistische boeken. De hele staat steunde op een bureaucratie van ambtenaren. De keizer zelf mocht niet eens gezien worden door het gewone volk, hij regeerde als een autocratisch vorst, maar had tegelijkertijd heel weinig invloed omdat zijn machtsmiddelen beperkt waren. De kloof tussen de elite en het volk was enorm. Om ambtenaar te worden waren jarenlange studies nodig. Er werd wel gezegd dat dit voor iedereen open lag, maar in de praktijk was het voor een arme boer bijna onmogelijk.


Sociale gelaagdheid
De maatschappelijke ladder het oude China zag er als volgt uit:
1. Keizer
2. Ambtenaren / geleerden
3. Boeren
4. Ambachtslieden
5. Kooplieden
- Ambtenaren werden als belangrijk gezien omdat zij kennis bezaten, die nodig was om het land te besturen.
- Kooplieden hadden maar weinig aanzien, zij werden gezien als profiteurs.
- Volgens het confucianisme moesten conflicten op alle mogelijke manieren, daarom hadden soldaten geen plaats in de ladder. In de praktijk kwam echter vrijwel iedere nieuwe dynastie met behulp van legers aan de macht.
- De boeren staan relatief hoog op de ladder, omdat het confucianisme de landbouw als een belangrijke activiteit zag. In de praktijk waren de boeren echter zeer arm en leefden onder zware belastingsdruk en dwangarbeid.


Wat zorgde voor de grote continuïteit in het Chinese Keizerrijk?
De bureaucratie, het confucianisme en het vermogen buitenlandse invloeden in te passen in de eigen beschaving. Dit alles had ook verstarring tot gevolg.
De inmenging van het Westen
China zag elk volk dat niet tot hun cultuursfeer behoorde als ‘barbaars’. Zij stelden hun eigen land central in de wereldgeschiedenis: sinocentrisme. Vanaf de 15e eeuw ontmoedigden de keizers elk contact met het buitenland. Het Westen bleef echter maar druk uitoefenen om te handelen.
In de 19e eeuw kwam een einde aan de Chinese afzondering, door de opdringerigheid van het Westen, dat op zoek was naar afzetmarkten.
Toen de Chinezen een einde probeerden te maken aan de enorme Britse opiumimport, dwongen de Engelsen in twee Opiumoorlogen (1839-1842 en 1856-1869) de openstelling van China af. Het Westen kreeg verdraghavens waarin exterritoriale rechten golden (zo vielen ze niet onder Chinees gezag, maar onder de wetgeving van hun eigen land).
De verdragen worden wel ongelijke verdragen genoemd, omdat ze aan China waren opgelegd.


Het einde van het Keizerrijk
Er waren verschillende redenen voor de val van het Keizerrijk:
- Binnenlandse opstanden, grote hongersnoden
- Buitenlandse druk, toenemende eisen van het Westen
- Zeer bureaucratisch en corrupt regeringsstelsel, wanbeheer van de regering
Dit alles had tot gevolg dat er in 1911 een opstand uitbrak onder legerofficieren. Het keizerrijk viel uiteen, en er kwam een voorlopige president; Sun Yatsen (leider van wat later de Guomindang, Nationalistische Partij zou worden). Hij wilde China moderniseren, door middel van de drie volksbeginselen: nationalisme, democratie en welzijn voor het volk.
Sun slaagde hier niet in, en China viel uiteen in vrijwel onafhankelijke provincies die werden geregeerd door warlords (militaire dictators).


De Guomindang en de opkomst van de Communistische Partij
In het Verdrag van Versailles stond dat Japan de Duitse gebieden in China zou krijgen. China, die de Geallieerden had gesteund, was hier niet blij mee en er ontstonden steeds meer protesten en opstanden.
De Vier Mei Beweging was een revolutionaire beweging in 1919, die als doel had de traditie te doorbreken en een nieuwe, moderne manier van denken te creëren. Zij hoopten dat hierdoor China weer tot leven zou komen. Deze beweging keerde zich tegen het westers imperialisme, maar liet zich ook inspireren door westerse ideeën als gelijkheid en nationalisme. De Vier Mei Beweging was tegen het dwingende familiesysteem en wilde de positie van de vrouw verbeteren (afschaffing van voetbinden, recht op onderwijs).

Het communisme kreeg steeds meer aanhang, waardoor in 1921 de Communistische Partij China (CPC) werd opgericht. Deze groeide verrassend snel, zeker toen in men na 1934 ervoor koos vooral op de boeren te steunen. Vanaf dat moment was Mao Zedong de leider van de CPC.
Chiang Kaishek was vanaf 1925 (de dood van Sun Yatsen) de leider van de Guomindang.
De nationalisten brachten zeker vernieuwingen als een modern, goedgetraind leger en de huwelijkswet, maar zij ontwikkelden zich steeds meer als een partij van de rijken met veel corruptie. Chiang werd een dictator.

De Japanners en de overwinning van de communisten
De Japanners wilden meer economische voordelen uit de noordoostelijke Chinese provincie Mantsjoerije, en gingen daarom in 1931 over tot verovering van dit gebied. De Japanse agressie werd steeds heviger, en dit leidde in 1937 tot een volledige oorlog tegen de GMD.

Toch bleef Chiang Kaishek de communisten als een grotere vijand beschouwen, daarom bleef hij tijdens de oorlog met Japan doorgaan met de burgeroorlog tegen de CPC.

De communisten waren veel beter in het bestrijden van de Japanners dankzij hun guerrillatactiek. Toen Japan zich in 1945 overgaf, restte in China nog vier jaar burgeroorlog.
De GMD had in deze oorlog meer manschappen en betere wapens, maar toch waren zij niet aan de winnende hand. Dit is te wijten aan het feit dat er te lange communicatielijnen tussen hun gebieden waren, en aan het feit dat de communisten het plattenland bezaten en daardoor veel steun van de boeren kregen. De GMD verloor steeds meer aanhang aan de CPC, door corruptie, wreedheid en wanbeheer.
Chiang Kaishek vluchtte naar Taiwan, en op 1 oktober 1949 riep Mao Zedong de Volksrepubliek China uit.

De economische ontwikkeling 1949-1957
De communistische partij beloofde het volk dat zij zouden zorgen voor gelijkheid, menselijke waardigheid en welvaart voor iedereen. Er waren echter heel wat problemen:
- Analfabetisme
- Slechte infrastructuur
- Buitenlandse banken en handelaren waren verdwenen
- Grote hongersnood

- Enorme inflatie
Hiertegen werden meteen maatregelen genomen; alle sleutelsectoren van de economie (banken, spoorwegen, zware industrie, buitenlandse handel) kwamen onder beheer van de staat. Ook werd meteen na de uitroeping van de Volksrepubliek begonnen met landhervormingen; tussen 1950 en 1953 werd 46.6 miljoen hectare land verdeeld onder 300 miljoen boeren. Dit was een succes, het leidde tot productiestijging.
Toch was de landhervorming maar een tijdelijke maatregel, want sommige mensen rondom Mao Zedong waren bang dat een nieuwe klasse van rijke boeren zou ontstaan. Zij wilden gehele collectivisatie van de landbouw. Anderen waren juist bang dat een snelle collectivisatie gesaboteerd zou worden door de boeren, net als in de Sovjet-Unie.
In 1953 werd een deel van de landbouw gecollectiviseerd. Het land moest gezamenlijk bewerkt worden in een coöperatie, en de opbrengst ging naar de staat. De boeren mochten een klein stukje land zelf houden.
Door middel van propaganda, politieke bewustwording en pressie moesten de boeren worden heropgevoed tot socialistische boeren die met enthousiasme en inzet collectieve arbeid gingen verrichten. Het doel van dit alles was de landbouwopbrengsten verhogen.

Om de beloofde welvaart waar te maken, was ook snelle industrialisatie nodig. Ook wilde China machtig worden, en niet meer afhankelijk zijn van het Westen en Japan.
De communisten hadden maar weinig ervaring met industrie, daarom richtten zij zich op het sovjetmodel van Vijfjarenplannen. Het eerste Vijfjarenplan (1953-1957) moest worden gefinancierd uit de landbouwopbrengsten. Dit plan had een enorme economische groei tot gevolg, maar op lange termijn was het sovjetmodel niet geschikt voor China. Dit kwam doordat:
- Industrialisatie leidde tot snelle bevolkingsgroei in de steden, de bevolking werd te groot in relatie tot de voedselopbrengsten. China had nauwelijks mogelijkheden om de landbouw uit te breiden.

- Voor de sovjethulp moest een hoge prijs worden betaald, alle leningen moesten worden terugbetaald.

Er moest dus iets veranderen, maar wat, daarover was onenigheid in de Partijtop.

De politieke ontwikkeling 1949-1957
Mao Zedong besloot in 1949 voorlopig samen te werken met niet-communisten. Mensen die zich tegen de CPC keerden, werden als klassenvijanden bestempeld, en vervolgens uitgeschakeld.
China kende een parallelle machtsstructuur: de macht was verdeeld over de Partij, de regering en het Volksbevrijdingsleger. In de praktijk controleerde de Partij alles. Mao Zedong werd President, naast zijn taak als Partijvoorzitter.
Er werden massaorganisaties opgericht, om ervoor te zorgen dat de CPC erin slaagde al hun ontwikkelingen en veranderingen door te voeren. Door middel van massacampagnes werden de vernaderingen ten uitvoer gebracht. Een massacampagne verliep als volgt:
De Partij stelt een richtlijn vast  besluit dat het op nationale schaal ten uitvoer gebracht moet worden  kaderleden, regering en leger worden op de hoogte gebracht  kaderleden van massaorganisaties moeten richtlijn ten uitvoer brengen  met behulp van massamedia wordt richtlijn bekend gemaakt (slogan)  de bevolking wordt gevraagd de richtlijn te bediscussiëren (maar mensen die kritiek hadden werden uitgeschakeld)  mensen zijn op de hoogte, campagne begint: ‘enthousiasme en spontane inzet van iedereen’.

In 1956 vroeg Mao Zedong de intellectuelen om kritiek te hebben op de partij (‘vrijheid van meningsuiting’). De Honderd Bloemen Beweging maakte een stroom van kritiek los. Vervolgens werd zij in 1957 opgepakt en als ‘rechts’ bestempeld. Leden moesten toen ‘gedachtenhervorming door arbeid’ ondergaan op het platteland.

De sociale ontwikkeling 1949-1957
De Guomindangperiode had op sociaal gebied al het nodige veranderd (voetbinden afgeschaft, huwelijkswetten). Toch had dit voornamelijk effect gehad op de stedelijke bovenlaag, omdat de GMD weinig invloed op het platteland had.
In 1950 kwam er een huwelijkswet, waarin stond dat man en vrouw gelijk waren en dat jongeren vrij moesten zijn in de keuze van hun partner. Ook werd de huwelijksleeftijd verhoogd. Dit werd met behulp van campagnes tot in de kleinste dorpen bekend gemakt.

Na 1949 kreeg de hele bevolking een klassenstatus, gebaseerd op hun sociaal-economische positie. De communisten wilden namelijk de oude sociale orde radicaal omvoeren. Ook wilden zij loyaliteit aan de familie vervangen door loyaliteit aan de staat. Daarom kreeg iedereen een plaats toegewezen in een danwei, een volkscommune.

De economische ontwikkeling 1957-1976
Het eerste Vijfjarenplan was vooral door de industrie succesvol. Toch moesten er daarna drie problemen worden opgelost:
- Groeiende werkeloosheid
- De landbouw kon niet verder worden uitgebreid en daarom de kosten van de industrie niet langer opbrengen, terwijl de industrie nog niet in staat was haar eigen groei te financieren.
- Mao was bang dat (net als in de Sovjet Unie) ook in China een bevoorrechte klasse van technisch geschoolden zou ontstaan.


De Grote Sprong Voorwaarts hield in dat:
- alle sectoren van de economie gelijktijdig ontwikkeld moesten worden.
- Maximaal voordeel moest worden gehaald uit producties op grote schaal (daarom volkscommunes).
- de enorme menskracht van China optimaal benut moest worden. Iedereen moest met z’n handen gaan werken, mensen werden opgezweept met geweldige slogans.
- op lokaal niveau moesten streefcijfers worden gemaakt, in plaats van een planning van bovenaf.
Het hele platteland werd opgedeeld in 26.000 volkscommunes, die elk uit zo’n 5000 huishoudens bestonden. In deze volkscommunes werd het communistische ideaal ‘ieder werkt naar vermogen en ontvangt naar behoefte’ dichterbij gebracht. Zo werd bijvoorbeeld van mensen verwacht dat zij ook werkten zonder betaald te worden, anderzijds kregen ze in gemeenschappelijke eetzalen voedsel naar behoefte. Aanvankelijk was het enthousiasme voor de Grote Sprong Voorwaarts groot; het was een eer om mee te ‘mogen’ doen.


Oventjes in de achtertuin: van de hele bevolking werd verwacht dat ze meehielpen aan de staal- en ijzerproductie. Met hulp van zelfgemaakte oventjes smolt men alle ijzer en staal om. Dit was echter waardeloos spul, de hoogoventjes zijn hét voorbeeld geworden waaraan de mislukking van de Grote Sprong Voorwaarts wordt afgemeten.
De minder bekende uraniummijnen in de achtertuin hebben er zeker aan bijgedragen dat China in 1964 over een atoombom beschikte.
De Grote Sprong Voorwaarts heeft geleid tot enorme hongersnood. De jaren 1958-1961 worden ook wel de ‘drie bittere jaren’ genoemd. In deze periode kwamen naar schatting 30 miljoen mensen om. Door de steden ruim te blijven voeden (ten koste van het platteland), slaagde de regering erin de omvang van deze hongersnood te camoufleren.

Rond 1964 was de Chinese economie hersteld van de Grote Sprong Voorwaarts. Aan het begin van de jaren ’60 was men teruggekeerd naar centrale planning van de economie, ook werden de volkscommunes in omvang teruggebracht en was er weer ruimte gekomen voor privé-initiatief. Hoewel de jaren 1966-1967 van economische groei waren, bracht dit voor de bevolking geen grote welvaartsstijging. Dit kwam omdat:
- er weinig consumptiegoederen beschikbaar waren.
- het geboortecijfer hoog bleef.
Mao was niet voor geboortebeperking, omdat hij van mening was dat veel Chinezen zorgden voor een sterk China.

De politieke ontwikkeling 1957-1976
In de top van de CPC zorgde de Grote Sprong Voorwaarts voor veranderingen in de machtsverhoudingen. Zo werd de minister van Defensie weggezuiverd omdat hij de rampzalige gevolgen van de Grote Sprong aan Mao kenbaar maakte. Deze vatte dit op als een persoonlijke belediging.
Er was al vanaf 1958 sprake van een voortdurende machtsstrijd tussen twee groepen:

- De gematigden, die nadruk legden op gelijkmatige economische ontwikkeling en vakbekwaamheid.
- De radicalen, volgens hen was de revolutie nooit afgelopen en moest er telkens opnieuw strijd worden gevoerd tegen ongelijkheid.
Soms hadden de gematigden het voor het zeggen (1961-1966 en 1974-1976), andere tijden waren het de radicalen die de meeste macht hadden (1966-1969).
Dit was echter slechts wat de strijd op het eerste gezicht leek. Achter de schermen speelde zich een veel onduidelijker machtsspel af. Het waren niet twee vaste groepen die om de macht streden, maar voortdurend wisselende facties. Van de bevolking werd actieve deelname van elke nieuwe koers verlangd, dit gebeurde door middel van massacampagnes. Als een factie de bevolking achter zich had, kreeg deze automatisch meer macht.
Zelfs Mao Zedong was niet machtig genoeg om onbetwist de leider te zijn. Zeker na de mislukking van de Grote Sprong Voorwaarts was zijn positie verzwakt. Zijn functies werden overgenomen door andere mensen, hij bleef alleen partijvoorzitter. Mao was het niet eens met de nieuwe leiders, hij was bang dat China weer kapitalistisch zou worden. Alleen bij het leger vond hij nog iets terug van revolutionaire geest, Mao gebruikte daarom het leger en de jeugd om terug te keren in het centrum van de macht. De nieuwe minister van Defensie was hierin erg belangrijk, hij stelde namelijk een massacampagne ‘tot bestudering van het denken van voorzitter Mao’ op. Dit werd dagelijkse kost voor iedereen. Een enorme persoonsverheerlijking van ‘de Grote Roerganger’ was het gevolg.
In 1966 startte de Culturele Revolutie. Hun slogan was ‘rebelleren is gerechtvaardigd’. Enorme aantallen jongeren gingen de straat op om hun steun aan Mao te betuigen. Zij organiseerden zich tot rode gardisten, en ze keerden zich tegen alles wat oud en gevestigd was. Partijkaders en intellectuelen werden gedwongen tot openbare zelfkritiek en gedeporteerd naar heropvoedingskampen. Toen de beweging totaal uit de hand liep en op een burgeroorlog begon te lijken, keerde Mao Zedong zich van de rode gardisten af. Met hulp van het leger werden zij naar het platteland gestuurd om daar ‘te leren van de boeren’.

In 1976 stierf Mao Zedong.

De sociale ontwikkeling 1957-1976
Na 1949 kreeg iedereen in China een klassenstatus. Je klassenstatus gaf je een aantal rechten, en bepaalde ook of je op het platteland of in de stad je leven moest doorbrengen; iedereen kreeg een stedelijke of plattelandsregistratie. De klassenstatus en registratie waren erfbaar, je kon ze wel kwijtraken.

De periode 1975-1976 wordt gekenmerkt door foto’s van een enthousiaste bevolking die juichend zware arbeid verricht. Hoe is het mogelijk dat bij iedere nieuwe campagne de Chinezen er weer zo vrolijk tegenaan gingen? Een verklaring is dat in China de hele politiek is doordrongen van moralisme: ‘de staat maakt uit wat goed en slecht is’. Van burgers wordt alleen het goede gedrag verlangt, en je mening geven werd beschouwd als slecht gedrag. Dit heet conformisme.
Voor buitenstaanders was dit erg verwarrend; ze dachten dat ze op bezoek waren in een modelsamenleving waar iedereen gelukkig was, of ze vroegen zich af ‘waarom alle Chinezen overal hetzelfde antwoord gaven’.

Informatiebronnen over China
In het Communistische China bestond geen persvrijheid. Informatie die door China zelf was uitgegeven, was dus niet erg betrouwbaar. Tot 1972 was het een zeer gesloten samenleving, waarin buitenlanders maar mondjesmaat werden toegelaten. Nadat de Amerikaanse president Nixon in 1972 China bezocht, werd deze geslotenheid voorzichtig opgeheven. Er volgde een stroom reizigers, die wonderlijk genoeg sprak over ‘het unieke Chinese experiment’, zeer positief dus. Dit was echter maar schijn, de buitenlanders mochten niet overal zomaar komen en hen werd niets van mislukking getoond.

De economische ontwikkeling 1976-1989
Economische groei was erg belangrijk na Mao’s dood. Ten eerste zou het vertrouwen van de bevolking in de CPC terugkeren, en China moest ook aansluiting krijgen bij de snel groeiende economieën van andere Zuidoost-Aziatische landen. Economische ontwikkeling moest het doel worden in plaats van klassenstrijd.


Het nieuwe economische plan werd De Vier Moderniseringen genoemd. Dit moest de landbouw, industrie, defensie, wetenschap en technologie ingrijpend vernieuwen.
Er werd een verantwoordelijkheidssysteem ingevoerd; mensen werden zelf verantwoordelijk voor hun economische activiteiten. Ook werd winst maken weer toegestaan.
In 1984 werden de volkscommunes ontmanteld, boeren kregen grond in pacht. Doordat boeren nu zelf voor hun geld werkten en producten konden verkopen op de vrije markt, nam de welvaart op het platteland enorm toe. Een ware huizenbouwexplosie onder boerenfamilies was het gevolg.
Nadelen aan alle vernieuwingen waren dat de welvaartsverschillen toenamen, en dat de werkeloosheid zichtbaar werd. Ook trokken steeds meer boeren naar de stad om daar beter werk te vinden.

De politieke ontwikkeling 1976-1989
Toen Mao stierf, volgde de onbekende Hua Guofeng hem op als partijvoorzitter. Meteen na zijn aantreden liet hij de Bende van Vier, een groep die radicale massacampagnes organiseerde, arresteren. Intussen werkte Deng Xiaoping, een van de slachtoffers van de Culturele Revolutie (destijds was hij door Mao naar een heropvoedingskamp gestuurd), aan zijn machtspositie. In 1981 werd hij partijvoorzitter. Hij drukte een zwaar stempel op de politieke en economische koers tot zijn aftreden in 1989, maar toch bleef er in de top van de Partij verzet tegen hem bestaan.


Na de Culturele Revolutie had de Chinese bevolking totaal geen vertrouwen meer in politiek. Economische hervormingen alleen waren niet genoeg om dit vertrouwen weer op te bouwen. Daarom volgden politieke hervormingen:
- Massacampagnes werden afgeschaft.
- Een aantal controlerende functies van de danwei verdwenen.
- Niet alle instellingen hoefden meer vertegenwoordigd te worden door iemand van de Partij.
- Persoonsverheerlijking werd verboden.
- Kritiek op Mao was mogelijk (hij werd voor 60% goed en 40% fout verklaard)
- Het beroep advocaat werd bijvoorbeeld weer toegestaan.
- Intellectuelen werden als klasse erkend.
In de Partijtop ontstond grote angst om controle te verliezen, met chaos en uiteenvallen van China als gevolg. De hervormingen mochten niet zó ver doorgaan, dat het communisme niet meer ideaal zou blijven. De machthebbers hadden hun macht nog steeds te danken aan het communisme.

Jongeren begonnen te roepen om de Vijfde Modernisering; democratie. De leider van deze beweging was een elektricien die tijdens de Culturele Revolutie rode gardist was geweest. In 1978 verschenen in Peking muurkranten waarop stond dat er meer persoonlijke vrijheid moest komen, en dat de mensen invloed moesten krijgen op hun regering. Deze ‘muur van Democratie’ trok veel belangstelling. In 1979 werd deze muur van Democratie verboden en de leider van de beweging veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf.

Steeds meer mensen keerden zich echter tegen de politieke hervormingen, zeker nadat duidelijk was dat deze in de Sovjet-Unie vastliepen en de aanleiding waren tot het uiteenvallen van dat land.

Culturele veranderingen 1976-1989
Tijdens de Culturele Revolutie was er geen vrije cultuur in China. Schrijvers werden het slachtoffer van deze revolutie en van andere uit de hand gelopen massacampagnes.
Na de Culturele Revolutie kwamen deze schrijvers massaal terug, en ook ex-rode gardisten grepen naar de pen. Deze nieuwe soort literatuur werd littekenliteratuur genoemd, naar een verhaal ‘Het Litteken’, dat als muurkrant was verschenen.
Aan het begin werd vooral persoonlijk leed beschreven, later kwamen in boeken ook andere thema’s voor zoals liefde, echtscheiding en persoonlijke relaties.
Hierop volgde een reactie: de vrije literatuur, waarin ook kritisch over het communisme werd geschreven, werd door de politieke leiders gezien als ‘geestelijke vervuiling’. Daarom mocht vanaf dat moment veel littekenliteratuur niet in China worden gepubliceerd.

Het plein van de Hemelse Vrede

De politiek van Deng begon steeds meer weerstand te ondervinden. Zeker na de dood van Hu Jaobang, een hervormingsgezinde partijsecretaris, ontstond steeds meer discussie over de corruptie en de trage voortgang van de democratie.
Begin 1989 was er veel westerse pers aanwezig in China vanwege een bezoek van president Bush van Amerika en president Gorbatsjov van Rusland. Naar aanleiding van deze ‘opendeurpolitiek’ van de regering, besloten studenten in april uit te proberen of een vreedzame demonstratie getolereerd zou worden. Daarom kwamen ze naar het Plein van de Hemelse Vrede, om te rouwen om de dood van Hu Jaobang. Dit liep uit tot demonstraties tegen corruptie, en voor meer democratie. Aangemoedigd door de westerse camera’s werden de demonstraties steeds feller. De studenten besloten het plein te bezetten en Deng te dwingen met hen te praten.
De bevolking keek vanaf de zijlijn toe, omdat men bang was voor de gevolgen van deelnemen aan de acties van de studenten. Toen de regering de demonstraties had veroordeeld, toonde de bevolking medeleven door de studenten eten, drinken en geld te geven.
Er ontstond verdeeldheid in de Partijtop: Deng stelde dat de demonstraties een doelgerichte samnezwering en een poging tot opstand waren. Volgens een hervormingsgezinde secretaris-generaal was het echter geen samenzwering. Deze man, Zhao Ziyang, vond dat aan de redelijke eisen van de studenten tegemoet gekomen kon worden.
Een groep van 2000 studenten kondigde aan in hongerstaking te gaan. Het Plein van de Hemelse Vrede veranderde in een tentenkamp.
Doordat het Plein bezet was, moest de regering het staatsbezoek van Gorbatsjov aanpassen. De regering vond dat de opstand afgelopen moest zijn en besloot het leger in te zetten. Van het platteland werden soldaten gehaald en Peking werd omsingeld. De bevolking was intussen ook de straat op gegaan en probeerde met vrachtauto’s de soldaten tegen te houden, maar kon niet verhinderen dat op 4 juni 1989 het plein op brute wijze werd ontruimd. Door de aanwezige journalisten was de hele wereld op ge hoogte van deze gebeurtenissen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.