Hoofdstuk 2 Wijsgerige ethiek

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1041 woorden
  • 24 juni 2005
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
20 keer beoordeeld

Dikgedrukte woorden

Moraal: afgeleid v. Latijn: ‘mores’: beoordeling van menselijk gedrag van ‘goed’ en slecht’
Wijsgerige ethiek: systematische en kritische bestudering van moraal
Geluk: psychische toestand waarin mensen tevredenheid en vreugde ervaren
Waarde: iets dat veel mensen waardevol of belangrijk vinden
Normen: als een regel waarin bepaald bedrag wordt voorgeschreven
Feiten: bepaalde stand van zaken in de werkelijkheid
Deugden: goede eigenschappen
Prescriptief: voorschrijvend karakter
Descriptief: beschrijvend karakter
Verantwoordelijkheid: iets wat mensen moeten léren dragen
Macht: vermogen dat meestal verbonden staat met bepaalde overtuiging
Belangen: iets dat iemand raakt
Instrumentele waarde: moraal dienst als middel om een bepaald doel te bereiken
Intrinsieke waarde: moraal is dan doel op zichzelf

Paragraaf 1: Inleiding
Ethiek houdt zich bezig met de vraag hoe de mens behoort te zijn, hoe hij behoort te leven. We baseren iemand op wat die doet, op zijn/haar daden
Goed mens: mens die goed handelt. Wijsgerige ethiek: onderscheid tussen goed + slecht.

Paragraaf 1.1
Kwalitatief goed: cijfers, films, enz
Moreel goed: goed mens
Moraal: wat is goed, wat is slecht
Wijsgerige ethiek is de systematische en kritische bestudering van moraal
Geluk is een psychische toestand, waarin mensen tevredenheid en vreugde ervaren.

’Het goede leven’ is in de 1ste plaats een gelukkig leven, een leven met veel gelukkige momenten, met veel ervaringen van vreugde en genot
Tevredenheid: afwezigheid van onbevredigde verlangens
Vreugde: ervaring dat onbevredigde verlangens afwezig zijn + aanwezige verlangens bevredigd worden
Genot: prettige zintuiglijke ervaringen, krachtige eraring van korte duur

In morele regels gaat het in de eerste plaats om de belangen van anderen: zorg voor anderen. De filosofe Heleen Dupuis formuleerde dit kenmerk als volgt: je bent moreel volwassen als je geleerd hebt je eigen belangen te relativeren ten gunste van de belangen van anderen. Pas als men ook geïnteresseerd is in het geluk van anderen, dan betreed men het domein van de moraal.

Paragraaf 1.2
Waarden worden vaak in 1 adem genoemd met normen. Dat is niet zo vreemd, want normen zijn afgeleid van waarden.
Een daad die de belangen van anderen schaadt, is moreel slecht; een daad die de belangen behartigd is moreel goed. Het ultieme belang van elk mens is gelukkig zijn.
Een waarde is iets dat veel mensen waardevol of belangrijk vinden. Niet morele waarden zijn waarden die bijdragen aan ons eigen geluk, morele waarden zijn waarden die bijdragen aan het geluk van andere mensen (eerlijkheid, rechtvaardigheid, zorg voor zwakkeren, soberheid)
Normen zijn afgeleid van waarden. Een norm is als een regel waarin een bepaald gedrag wordt voorgeschreven. De norm: je mag niet stelen, is afgeleid van de waarde: eerlijkheid (morele waarde/norm). De norm: je moet nikes dragen, is afgeleid van de waarde: erbij horen (niet-morele waarde/norm)
Waarden en normen zijn meningen, en worden zo dus onderscheiden door feiten. Een feit is een bepaalde stand van zaken in de werkelijkheid. Men heeft feitelijke uitspraken en waarde-uitspraken. Feitelijke uitspraken zijn altijd waar of onwaar. Een waarde-uitspraak bevat een mening, men kan het er dus alleen eens of oneens mee zijn. Waarde uitspraken bevatten een waarde-oordeel, zoals: mooi, slecht, goed, fijn.

Paragraaf 1.3
Omdat men ook iets moreel goed kan doen uit eigen belang, moet er volgens sommige filosofen ook naar de motieven van een handeling gekeken worden. Een goed mens is dan niet iemand die goede handelingen verricht, maar iemand met een goed innerlijk. Een goed mens is in deze visie een deugdzaam mens: iemand die bepaalde deugden bezit. Deugden zijn goede eigenschappen: een dispositie: een aanleg of geneigdheid om je op een bepaalde manier te gedragen. In de Griekse oudheid onderscheidde men vier deugden: wijsheid, rechtvaardigheid, moed en matigheid. De drie belangrijkste deugden van het Christendom zijn: geloof, hoop en liefde (allemaal morele deugden)

Paragraaf 1.4
Een ander kenmerk van moraal is dat zij een prescriptief (voorschrijvend) karakter heeft: moraal schrijft altijd een bepaald gedrag voor. Men heeft ook een descriptief (beschrijvend) karakter, dat beschrijft hoe iets in elkaar zit.
Morele regels hebben in principe voorrang boven andere gedragsregels, zoals etiquetteregels of verkeersregels. Als je er een leven mee kunt redden, mag je door rood licht rijden of iemand onbeleefd opzij duwen.
Morele regels zijn universaliseerbaar: als persoon A iets doet, mag persoon B dat ook.

Dus: de vier kenmerken van moraal:
- zorg voor anderen
- prescriptief karakter
- voorrang boven andere gedragsregels
- universaliseerbaar

Paragraaf 1.5
Socrates
• Het moreel goede is verbonden met inzicht -> als men niet weet wat het goede is, kan men ook geen goed mens zijn -> maar als men uiteindelijk weet wat goed is, kan je nooit meer fout doen -> deugd & inzicht vallen samen
• Lijfspreuk: “Ken uzelf” -> hij riep zijn toehoorder op tot zelfonderzoek en inkeer
• Socrates is meest deugdzame persoon uit oudheid

Plato
• Plato’s Ideeënleer: het Idee vh Goede neemt de centrale plaats in -> via onsterfelijke ziel vd mens neemt men deel ad wereld van Ideeën.
• Doel v mens = zich boven het direct zintuiglijke en materiële verheffen om het doel te bereiken -> doel = in contact komen met het Idee vh Goede -> zintuiglijke en materiële zijn afschaduwingen vh Echte, nl. de Ideeën.
• D.m.v. deugd kan de ziel in contact komen met het Idee vh Goede
• Vindt ook dat deugd is gebaseerd op inzicht, maar vindt ook dat deugd uit 4 hoofddeugden bestaat:
1. wijsheid
2. rechtvaardigheid
3. moed
4. matigheid
• Ziel is verdeeld in: denken (wijsheid), wil (moed) en begeerte (matigheid) -> rechtvaardigheid omvat alle andere deugden -> er is rechtvaardigheid als de 3 delen vd ziel en daarbijhorende deugden met elkaar in evenwicht zijn.
• Stoffelijke wereld is hoger dan geestelijke wereld en geestelijke wereld is hoger dan lichamelijke wereld

Aristoteles
• Deugdethicus -> het goede v elk ding bestaat in het actief functioneren volgens de eigen aard (goed functionerende beeldhouwer)
• Goed functioneren volgens eigen aard = hoogste deugd
• Mens is een redelijk wezen -> hoogste deugd is dus: het volop laten functioneren vd rede
• Deugden verwerf je niet zomaar, je moet jezelf erin bekwamen (training)
• Het gaat vooral om het praktische doel waarop elk mens zijn handelen afstemt: bereiken v eudaimonie (gelukzaligheid)
• Goede leven ziet er voor elk individu anders uit, daarom geen dwingende, absolute normen -> ieder moet afzonderlijk weg naar eudaimonie kiezen
• Ieder moet wat hij v nature is uitoefenen voordat hij beïnvloed wordt door omgeving
• Mens is redelijk wezen en vindt zijn eudaimonie dus door zijn rede -> daardoor geeft mens uitdrukking aan zijn wezen = grootste deugd
%9

REACTIES

E.

E.

vond het een hele goede samenvatting!

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.