Filosofie, Hoofdstuk 5 Ethiek, Samenvatting

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3328 woorden
  • 23 juni 2013
  • 81 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
81 keer beoordeeld

Filosofie, Hoofdstuk 5: Ethiek, Samenvatting.

Moreel dilemma - Van een echt dilemma is sprake als aan alle mogelijkheden waartussen je kunt kiezen nadelen kleven, wat je ook kiest, er is altijd wel iets verkeerd aan je keuze. Morele dilemma’s hebben steeds te maken met de vraag: wat is de ‘juiste’ keuze? Het antwoord hangt af van vragen als: waar hecht je aan, wat is echt belangrijk, wat is (volgens jou) ‘goed leven’?

Waarden en normen - Waarden wijzen op zaken waar je aan hecht, ze geven richting aan je handelen. Ze worden pas concreet als je ze vertaalt in normen, in gedragsregels die voorschrijven hoe je in bepaalde situaties zou moeten handelen. Je handelen is waar het uiteindelijk allemaal op aan komt. Aan waarden hecht je je; je wilt ze waarmaken of verwezenlijken. Aan normen houd je je (of niet); je volgt ze en verwacht dat ook anderen ze volgen. Een positieve reden om aan waarden te hechten en je aan normen te houden, vinden we in onze eigen behoeften aan lof en waardering van anderen. Van iemand die handelt zoals we vinden dat je zou moeten handelen, kun je zeggen dat hij deugt. Een deugd is een goede karaktereigenschap die blijkt uit de manier waarop we ons gedragen.

Opvoeding, sociale omgeving, school, vrienden, tijd en cultuur brengen je allerlei normen bij die grotendeels tot gewoonte worden, op den duur volg je ze automatisch. Een moraal is een stelsel van normen die binnen een bepaalde groep feitelijk gelden. Ethiek beschrijft feitelijke normenstelsel, bestudeert en verheldert de normen, waarden en dergelijke, die in deze stelsels een rol spelen en beoordeelt in hoeverre zo’n gegeven normenstelsel te rechtvaardigen valt. Nadenken over richtlijnen voor je handelen, zoals je in de ethiek doet, geeft je behalve twijfel ook de zekerheid dat je niet zomaar handelt, dat je weet wat je doet en waarom. Inzicht vergroot je vrijheid. Maar hoe groter je vrijheid, hoe groter je verantwoordelijkheid.

Ethische posities - Je ethische positie zit verscholen in het antwoord dat je, (on)bewust, geeft op de vraag: ‘Wat is goed?’ Zij bestaat uit een aantal uitgangspunten, een manier van denken en een maatstaaf die je hanteert op het moment dat je handelingen goedkeurt of afwijst. De bekendste ethische posities met een korte beschrijving:

1. Deugdethicus. Hij onderzoekt de voorwaarden voor het goede leven en denkt na over levenskunst. Belangrijkste voorwaarde goed leven: ontwikkelen van goede eigenschappen.

2. Egoïst. Gaat ervan uit dat alleen het eigenbelang telt. Je kunt als overtuigde egoïst best iets voor een ander doen, op voorwaarde dat je er uiteindelijk zelf voordeel van hebt.

3. Hedonist. Alleen die handelingen goed die hem genot of plezier verschaffen. Denkt ook aan genot op de lange termijn: het kan verstandig zijn om gematigd te leven, omdat toegeven aan je verslaving je een slechte gezondheid en dus geen genot meer bezorgt.

4. Altruïst. Tegendeel van de egoïst. Hij stelt niet zichzelf, maar juist andere op de eerste plaats.

5. Utilist. Rekenaar: beoordeelt handelingen aan de hand van de vraag hoeveel geluk of voordeel de handeling oplevert voor hoeveel mensen. De handeling die het meeste voordeel oplevert voor zoveel mogelijk mensen is de beste.

6. Intuïtionist. Ervan overtuigd dat elk mens een besef van goed en kwaad in zich heeft. Je handelt goed zolang je trouw blijft aan dat innerlijke besef (intuïtie). Zo kan je wel eens fouten maken, maar dat verandert niks aan het principe.

7. Gelovige. Volgt het geheel van wetten en regels die het Heilige Schrift hem voorschrijft.

8. Universalist. Er zijn rechten en plichten waaraan eenieder zich moet houden. Je bent ook universalist als je vindt dat een ander die in dezelfde situatie verkeert als jij, ook zo zou moeten kunnen handelen als jij doet. ‘Stel dat iedereen dit zou doen, wat dan?’ Als dat tot een onmogelijke situatie leidt, moet je van deze handeling afzien.

9. Relativist. Niemand kan over andermans handelingen oordelen. Je oordeel is altijd gekleurd door de waarden en normen die je van huis uit hebt meegekregen.

10. Legalist. Vindt zijn ultieme houvast in het geldende recht. Goed is datgene wat de wet toestaat. Fout zijn die handelingen waarmee je de wet overtreedt.

11. Existentialist. Geen enkele norm valt absoluut te rechtvaardigen. Absoluut vrij in alles wat je doet en dus absoluut verantwoordelijk. De enige rechtvaardiging die je kunt aanvoeren is dat jij ervoor kies om zo te handelen, elke verwijzing naar iets buiten jezelf is slechts een slap excuus.

12. Pragmatist (opportunist). Een handeling is goed als hij een bepaald doel dient. Criterium voor een goede handeling: ‘Werkt het?’, ‘Wat levert het op?’, ‘Heeft het effect?’

13. Nihilist. Gelooft in god noch gebod. Denken over goed en kwaad is volstrekt zinloos. We zijn dieren en blijven dieren, instincten zullen altijd de doorslag geven. Je kunt de moraal net zo goed afschaffen, want die leidt toch nergens toe.

Ethische vooronderstelling = een aanname die zo algemeen en vanzelfsprekend is, dat bijna niemand er aan twijfelt.

Determinisme - De determinist gelooft niet in de menselijke vrijheid. Hij zegt: Alles wat je bent en doet zijn stuk voor stuk te verklaren vanuit factoren waarover je geen macht hebt.

Ethiek sinds Kant -  De benadering van Kant gaat uit van het antwoord op de elementaire vraag: zijn wij mensen wel zo vrij als we denken? Zijn antwoord zit in de definitie van de mens als animal rationale: de rede is onze vrijheid. Je kunt handelingen rechtvaardigen of veroordelen door ze aan een principe te toetsen (logische deductie). Via redenering kun je concluderen of de handeling op basis van het principe te rechtvaardigen is.

4 soorten ethiek - Vier manieren op te antwoorden op de vraag ‘Wat is goed?’:

1. Toegepaste ethiek. Hier houd je je bezig met het oplossen van praktische ethische vraagstukken. ‘Wat is goed?’ is steeds toegespitst op een concreet probleem: wat is in dit geval of soortgelijke gevallen de beste oplossing?

2. Descriptieve ethiek. Houdt zich bezig met het beschrijven van feitelijk geldende normen. ‘Wat is goed?’ uit naar wat men goed vindt in die tijd of cultuur, in dat land, in die groep, enz.

3. Normatieve ethiek. De zoektocht naar criteria ter beoordeling of rechtvaardiging van menselijk handelen, maatstaven die je kunnen helpen bij het oplossen van morele problemen. ‘Wat is goed?’ > zijn er redenen om de ene handeling moreel te verkiezen boven een andere. Normatieve ethiek beschrijft niet alleen (descriptief), maar schrijft ook voor (prescriptief).

4. Meta-ethiek. Je onderzoekt de betekenis van begrippen die in moraal en ethiek een rol spelen. Bij ‘Wat is goed?’ onderzoekt men welke betekenissen het begrip ‘goed’ zoals heeft of kan hebben.

De vier soorten ethiek hebben een verschil in denkniveau: Je stuit op een moreel probleem (eerste niveau) waarvoor een geldende moraal (tweede niveau) geen bevredigende oplossing biedt. Je vraagt je af aan welke eisen een goede oplossing zou moeten voldoen (derde niveau). Gaandeweg kom je erachter dat de begrippen die je hanteer niet zo duidelijk zijn als je had verwacht. Zo beland je op het terrein van de meta-ethiek (vierde niveau). Tenslotte keer je terug naar het probleem om te kijken of de verworven inzichten je verder helpen (eerste niveau).

Plato (en de 4 deugden) - Mensen zijn redelijke dieren en ze doen hun redelijke natuur onrecht, als ze zich in hun gedrag niet door de rede laten leiden; een verstandig mens doet wat de rede hem ingeeft, de beloning voor zijn verstandigheid is geluk. Homo mensura = de mens is de maat van alle dingen: waar is, wat volgens mij waar is, goed is, wat volgens mij goed is. Socrates en Plato keerden zich tegen dit relativisme. Zij waren ervan overtuigd dat sommige overtuigingen over wat goed is wel degelijk objectief juist zijn en andere objectief onjuist. Plato vond dat een rechtvaardige staat moet worden georganiseerd als een standenmaatschappij. Er zijn drie standen: werkers (boeren en ambachtslieden), wachters (soldaten) en heersers (filosofen). Elke stand wordt gekenmerkt door een bepaalde deugd: werkers door matigheid (zelfbeheersing), wachters door dapperheid (moed) en leiders door wijsheid (verstandigheid). Wanneer deze deugden in optimaal evenwicht verkeren, ontstaat de vierde en belangrijkste deugd: de rechtvaardigheid. Plato verbindt de deugden ook met plaatsen in het lichaam: deugden van het hoofd (wijsheid), van het hart (dapperheid) en van de buik (matigheid).

Phronèsis - Phronèsis betekent wijsheid of verstandigheid en is de deugd van de verstandige geest, die zich laat leiden door inzicht in wat werkelijk goed is voor de ziel. Het belangrijkste is in te zien wat werkelijk belangrijk is in dit leven. Slechtheid is het gevolg van een gebrek aan inzicht.

Intrinsiek goede - Meestal noemen we iets goed, omdat het goed is voor iets anders. ‘Goed waarvoor?’ heeft een oneindige reeks antwoorden. Volgens Plato is er een grens. Er is een ‘goed’ dat je kunt nastreven, niet omwille van iets anders, maar alleen omwille van zichzelf. Ethici noemen dat wat goed is omwille van zichzelf het intrinsiek goede, en dat is voor Plato een boven alles gelegen, absolute Idee.

Aristoteles - Voor Plato is geen enkele handeling die wij ‘goed’ vinden de perfecte belichaming van het ideaal, elke concrete handeling is immers getekend door plaats, tijd, enz, en kent dus zijn beperkingen. Voor Aristoteles is het juist die praktijk, zij het juist concrete handelingen en concrete personen waaraan we een voorbeeld kunnen nemen voor het goede leven. Dat voorbeeld is niet een boven alle zintuiglijkheid gelegen absolute maatstaf; zo’n maatstaf is er niet. De maatstaf die de verstandige mens hanteert is geen universeel principe, geen vaste algemene regel. Zijn praktische wijsheid is geen theoretische kennis van een Idee, maar een combinatie van ervaring, waarneming van concrete gevallen, creativiteit en intuïtie; hij kiest wat in zijn ogen het beste is. De verstandige mens is zelf de richtlijn, vandaar kan hij voor anderen een voorbeeld zijn. Aristoteles’ ethiek is een teleologische ethiek omdat het goede wordt verbonden met geluk als einddoel. Aristoteles concludeert dat een goed mens diegene zou moeten zijn, die datgene waartoe een mens bij uitstek is aangelegd optimaal verwezenlijkt.

Het juiste midden - Volgens Aristoteles is voortreffelijkheid van karakter het vinden van het juiste midden tussen een teveel en een tekort van emoties (bijvoorbeeld: tekort: laf, teveel: roekeloos, juiste midden: dapper). Dat midden is niet hetzelfde voor iedereen. Als de gevoelens op het juiste moment worden ervaren, om de juiste reden, tegenover de juiste personen, met de juiste bedoeling en op de juiste manier, dat is tegelijk het midden en het beste, en dat is wat voortreffelijkheid kenmerkt. Het midden lijkt soms meer op het teveel of juist het tekort, en is het ene uiterste meer verkeerd dan het tegenovergestelde (contrast dapperheid en lafheid groter dan dapperheid en roekeloosheid). Sommige voorbeelden zijn cultuur- en tijdgebonden (schaamte). Een kleine afwijking van het midden wordt niet gauw bekritiseerd, maar vooral het extreme. Voor sommige karakterhoudingen is geen midden aan te wijzen, ze zijn niet teveel of tekort, maar ronduit slecht (leedvermaak, of van de handelingen: moord). Er zijn dus geen algemene regels voor verstandige houdingen en voor verstandig handelen; elke situatie is immers anders en heeft altijd wel iets dat onvergelijkbaar is met andere gevallen.

2 soorten deugden - Volgens Aristoteles zijn er twee soorten deugden: verstandelijke en zedelijke. De verstandelijke deugd ontstaat en groeit voornamelijk door onderricht, daarom heeft zij ervaring en tijd nodig. De zedelijke deugd ontstaat uit de zede (gewoonte).

Nussbaum - Zij is bekend door haar onderzoek naar de betekenis en de werking van menselijke emoties. Ze voegt aan het ‘doel van het menselijk leven is optimaal menselijk leven’ van Aristoteles kwetsbaarheid toe. Optimaal menselijk leven is een leven dat kwetsbaar is, want verbonden met anderen die ons dierbaar zijn. In mijn emoties erken ik mijn kwetsbaarheid en afhankelijk van anderen. Emoties vormen een belangrijke bron van informatie over wie wij zijn. Mensen zijn voor hun geluk en welzijn aangewezen op anderen en op hun omgeving, op zaken die ze niet geheel in hun macht hebben. Het zijn niet alleen maar irrationele en oncontroleerbare oprispingen, maar intelligente oordelen over zaken die we waardevol achten.

Kant - Kant wijst het determinisme af en aanvaardt de idee van de vrijheid: je kunt kiezen of je iets doet of laat en je handelen is niet alleen het effect van factoren waarover je geen macht hebt. Zonder het geloof in de vrijheid hebben niet alleen ethische overwegingen geen enkele zin: wie zijn vrijheid ontkent, ontkent zijn menselijkheid. Bij Kant komt de morele beoordeling van een handeling aan op de bedoeling, de overwegingen die aan de handeling voorafgaan, niet de handeling zelf en ook niet de gevolgen. Het goede is dus niet gelegen in het resultaat van je handeling of de handeling zelf, maar uitsluitend in het motief. Er is geen standaardlijstje van moreel goede handelingen te geven, je kunt immers de wil niet aan de handeling aflezen.

Generalisatietest - Bepaal de maxime (regel) van je handeling > Veralgemeniseer de maxime tot een algemene wet (eerlijkheid) > Vraag je vervolgens af of je, zonder met jezelf in tegenspraak te raken, kunt willen dat deze wet wordt ingevoerd > Conclusie: ik kan niet willen dat de maxime een wet wordt en moet dus dit motief (eerlijk zijn om betrouwbaar over te komen) afwijzen.

Categorische imperatief - Morele wet: handel zo, dat je kunt willen dat de maxime van je handeling een algemene wet wordt = categorische imperatief. Categorisch, onvoorwaardelijk, heet deze imperatief, omdat het principe onder alle omstandigheden, voor elke situatie, ongeacht de gevolgen, geldt. Het is een imperatief, een gebod, omdat het principe je verplicht iets te doen, of iets te laten. De twee principes zijn dus:

1. Behandel mensen (jezelf inbegrepen) nooit alleen als middel, maar altijd ook als doel.

2. Handel zo, dat je de maxime van je handeling als een algemene wet kunt willen.

Hypothetische imperatief - Een hypothetische imperatief stelt dat een bepaalde handeling noodzakelijk is als middel om een bepaald doel te bereiken. Deze behelst geen onvoorwaardelijk gebod dat onder alle omstandigheden in alle gevallen telt, want er zitten voorwaarden aan.

Beperkingen van Kant (leugentje om bestwil) - Kant is absoluut tegen liegen, ook leugentjes om bestwil. Maar stel je nou voor dat een vriend bij jou schuilt omdat een moordenaar hem op de hielen zit. De moordenaar belt aan en vraagt of die vriend hier is. Volgens Kant moet je dan eerlijk zeggen dat die vriend inderdaad bij jou schuilt. De moordenaar neemt hem te grazen. Jij bent dan niet schuldig, de moordenaar is immers verantwoordelijk voor de moord. Maar stel dat je besluit wel te liegen, maar je vriend vertrouwt de zaak niet helemaal en kruipt het raam uit. Je hebt de moordenaar op het verkeerde pad geleid, maar even later komt de moordenaar de vriend tegen op straat en neemt hem alsnog te grazen. Dan ben je volgens Kant wel verantwoordelijk, want door jouw leugen liep de moordenaar je vriend tegen het lijf.

Utilisme - Handelingen zijn beter naarmate ze meer voordeel opleveren voor meer mensen, en slechter naarmate ze minder voordeel opleveren voor minder mensen. Mill was een echte utilist en schreef: Handelingen zijn juister naarmate ze meer geluk produceren, onjuister in zoverre ze het tegendeel van geluk teweegbrengen. De voorman van het utilisme was Bentham. Voor zowel Aristoteles als de utilist is geluk het hoogste goed. Maar voor de utilist heeft geluk weinig van doen met het verwezenlijken van goede eigenschappen. Geluk is volgens Bentham het ondergaan van genietingen en het vrij zijn van pijn. Volkomen geluk is onbereikbaar, toch kunnen we door de juiste beslissingen te nemen een heel eind komen, maar wat is een juiste beslissing? Goede handelingen zijn die handelingen die nuttig zijn. Handelingen zijn nuttig wanneer het geluk wordt bevordert en het ongeluk vermindert.

Mensen zijn erg beïnvloedbaar, daarom vindt Bentham de kanalen waarlangs de meeste beïnvloeding plaatsvindt erg belangrijk: opvoeding, onderwijs en wetgeving. Immers, wie op de grond van kennis, inzicht en ervaring weet welke handeling het meeste geluk oplevert, weet eerder en beter wat hij moet doen om te bereiken waar hij van nature naar verlangt. Wetgeving is ook belangrijk: sancties in de vorm van een boete of een gevangenisstraf kunnen mij motiveren van een handeling af te zien. Dreiging met pijn kan zo als instrument worden gebruikt om gewenst gedrag te stimuleren. Mill vond echter dat je niet alleen wordt gevormd van buitenaf, maar dat innerlijke vorming ook belangrijk is.

Genietingen en pijn worden naar hoeveelheid onderscheiden. Bentham kijk naar de kwantiteit van genot of pijn en niet naar de kwaliteit (aard) ervan.

Bentham’s naturalisme - Bentham’s uitgangspunt is dat een ethiek moet aansluiten bij onze natuur: het is zinloos van mensen handelingen te verlangen die tegen de menselijke aard ingaan (het moet haalbaar zijn). Handelingen zijn moreel juist als ze in overeenstemming zijn met de menselijke natuur.  Bentham’s utiliteitsbeginsel geeft zowel een beschrijving van de menselijke natuur als een normatief-ethisch criterium: we streven niet alleen naar zo veel mogelijk genot en zo min mogelijk pijn, maar we behoren dat ook te doen. Maar er is ook kritiek: Het feit dat alle mensen er van nature naar streven is onvoldoende reden om iets goed te noemen, stel dat alle mensen van nature geneigd zouden zijn tot leugen en bedrog, is dat dan dus goed?

Hedonistische calculus - Vaak gaan hedonisme en egoïsme hand in hand, mensen streven naar geluk, in de eerste plaats hun eigen geluk. Voor Bentham is in ‘het grootste geluk’ het geluk van anderen inbegrepen. Opvoeding, onderwijs en wetgeving moeten ervoor zorgen dat de neiging tot egoïstisch hedonisme wordt omgebogen naar een sociaal hedonisme. Bentham en Kant zochten allebei naar een rationeel principe dat tot richtsnoer van ons handelen en de beoordeling ervan kon dienen. Bij kant betekent rationeel: volgens de rede. Bij Bentham: berekenbaar. Hedonistische calculus = een berekening van de totale hoeveelheid genieten. Het is een methode die het mogelijk zou maken om de hoeveelheid pijn of genot waarin een handeling resulteert exact te berekenen (met als voorwaarde: de mate van genot of pijn moet meetbaar zijn). Om het te berekenen stel je 7 vragen:

1. Hoe intens is het genieten/de pijn? (intensiteit)

2. Hoe lang duurt het? (duur)

3. Hoe zeker is het dat mijn handeling daadwerkelijk tot dit genot/deze pijn zal leiden? (zekerheid)

4. Hoelang duurt het eer dit gevolg van mijn handeling intreedt? (nabijheid)

5. Hoe groot is de kans dat deze genieting door soortgelijke genietingen wordt gevolgd? (vruchtbaarheid)

6. Hoe groot is de kans dat deze genieting door andersoortige genietingen (of pijnen) wordt gevolgd? (zuiverheid)

7. Wie zijn bij mijn handeling betrokken en zullen mede de gevolgen ervan ondervinden? (uitgebreidheid)

Geef antwoord op vraag 1 t/m 6 met een cijfer, tel het bij elkaar op (voor geluk en voor pijn!) en vergelijk het. Slaat de balans door naar A (geluk), dan is de totale hoeveelheid genot groter dan de totale hoeveelheid pijn, en dan is een handeling goed voor het individu.

Voor sociaal hedonisme moet je bepalen hoeveel betrokkenen er zijn en voor al deze betrokkenen de hedonistische calculus herhalen. Tel alle totalen bij elkaar op waarvan de balans doorslaat naar A (totaal genot) en alle totalen waarvan de balans doorslaat naar B (totaal pijn). Het resultaat is weer een verhouding tussen A en B. De uiteindelijke balans is doorslaggevend.

Kritiek - Er zijn verschillende punten van kritiek op het utilisme:

- Mensen zijn soms bereid te leiden omwille van een ideaal, rechtvaardigheid, enz, dus genieten is niet altijd het hoogste goed.

- In een utilistische benadering is de positie van minderheden onvoldoende beschermd.

- De vooronderstelling van een utilistische benadering is dat genot en pijn objectief kwantificeerbaar zijn, dat is zeer te betwijfelen.

- Het utilisme veronderstelt dat e de gevolgen van een handeling kunnen voorzien, maar soms pakt een handeling anders uit dan voorzien.

REACTIES

S.

S.

Ik vind het wel jammer dat Jean-Paul Sartre er niet tussen staat, want hij staat bij mij in het boek wel in hoofdstuk 5 Ethiek. Of staat hij ook in de samenvatting en kan ik het niet lezen?

11 jaar geleden

Z.

Z.

Je hebt gelijk! Voor mijn proefwerk stopte de stof bij de kritiek op het utilisme. Sorry!

11 jaar geleden

N.

N.

Hartstikke bedankt!

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.