New Interface hoofdstuk 5 havo 2 samenvatting
Gerund Je kunt een gerund gebruiken als een zelfstandig naamwoord, je kunt een gerund gebruiken als: -Onderwerp en na werkwoorden als: love, stop, keep on
Voorbeelden van Gerund's zijn: Travelling, complaining, leaving, shopping, talking
Het is stam van het werkwoord + ing
Relative pronouns: Je gebruikt which bij dingen Je gebruikt that bij personen en dingen Je gebruikt who bij personen ø Je mag alle andere relative ponouns weglaten
Je mag Who en Which vervangen door That als er geen komma staat in de bijzin, de bijzin kun je namelijk niet weglaten.
Future: Je gebruikt Will en Shall als iets in de toekomst gaat gebeuren, het gaat om iets dat spontaan is besloten.
Afkortingen: Shall not: Shan't Will not: won't Will of Shall: 'll.
Someanysomewhere etc
In een bevestigende zin gebruik je 'some'
In een ontkennende zin gebruik je 'any'
In een vragende zin gebruik je 'some' als je het antwoord ja verwacht, any als je geen idee hebt welk antwoord je krijgt.
Past Simple:
Bij de Past Simple is het belangrijk wanneer het is gebeurd, zoals gisteren, eergisteren etc.
Voorbeelden Present Simple:
I played, he played, we played
Did you know? did they run? did you play?
Present Perfect
Je gebruikt de Present Perfect wanneer je wilt zeggen wat er is gebeurd maar het niet uitmaakt wanneer.
Have played, has played
Have/has + voltooid deelwoord
Dit was de samenvatting, ik hoop dat je er wat aan hebt gehad en succes met het leren en maken van je toets, ik zou het erg waarderen als jullie even een rating achterlaten en eventueel een leuk berichtje, bijvoorbaat dank! :)
REACTIES
1 seconde geleden