Samenvatting economie Arbeid, LWEO
Hoofdstuk 1
Nederlandse scholieren doen vaak werk wat in andere landen door volwassenen als vaste baan wordt gedaan > Nederlandse bedrijven zijn goedkoper uit. Veel jongeren krijgen hun eerste baan via een uitzendbureau, dat is dan tijdelijk werk. Veel bedrijven hebben deze tijdelijke werkers liever dan vaste contracten, ze kosten minder.
Arbeid = alle mogelijke prestaties die een bijdrage leveren aan het voortbrengen van producten
Er zijn twee soorten werknemers, vaste (onbepaalde tijd) en flexibele contracten. Verder zijn er nog zelfstandigen (niet in loondienst), daarvan twee soorten zzp’ers (zonder personeel) en zmp’ers (met personeel). Op de arbeidsmarkt zijn vragers (werkgevers) en aanbieders (werknemers): werklozen bieden zich aan maar hebben geen vraag, werkenden bieden zich aan en hebben wel vraag.
Arbeidsaanbod = beroepsbevolking = werkenden + werklozen
Vraag naar arbeid = totale vraag van particuliere en overheids bedrijven
Vervulde vraag = werkgelegenheid = werknemers + zelfstandigen
De beloning voor werknemers is loon, de prijs die tot stand komt op de arbeidsmarkt. Bij het bepalen van het loon botsen de belangen van werkgevers en werknemers, voor de een namelijk een kostenpost en voor de ander een beloning. Omdat de arbeidsmarkt een abstracte markt is, zetten werkgevers een advertentie/ zoeken op internet/ vragen een uitzendbureau/ schakelen het UWV-werkbedrijf in voor werknemers. Het UWV-werkbedrijf is een overheidsinstantie die uitkeringen van werknemersverzekeringen regelt en bemiddelt op de arbeidsmarkt. Werkgever en sollicitant zijn het eens> arbeidscontract > werkgelegenheid neemt toe.
Bij een tekort aan arbeiders is de arbeidsmarkt krap, bij een verkrapping groeit de vraag dus harder dan het aanbod. Bij een overschot aan aanbod, hoge werkloosheid, is de arbeidsmarkt ruim. De arbeidsmarkt kan op drie manieren worden ingedeeld: in deelmarkten, geografisch en naar functies. Er zijn ook drie soorten functies: die aan de onderkant (laag geschoold), in het middensegment (middelbaar geschoold) en aan de bovenkant (universitair geschoold). Werkloosheid hangt af van de regio, de sector, en de periode waarin je leeft. Door een crisis daalt de werkgelegenheid.
Hoofdstuk 2
Mensen werken voor een inkomen om in levensonderhoud en voor omgang met collega’s/ energie en creativiteit kwijt kunnen/ het hebben van structuur. Een baan verhoogt dus het materiële en immateriële welbevinden, daarmee ook de welvaart. Werk concurreert met vrije tijd, vrije tijd is ook een schaars goed. De verdeling die de meeste welvaart oplevert, hangt van iemand behoeften en voorkeuren af.
Vrije tijd = alle activiteiten behalve betaalde tijd
Door loonstijging stijgen de opofferingskosten van vrije tijd, door het mislopen van een hoger loon kunnen er twee situaties ontstaan.
- Iemand gaat meer werken om niet een hoger loon “mis te lopen’’.
- Iemand gaat minder werken, omdat met minder uren hetzelfde loon kan worden behaald.
Landelijk zijn er meer gevolgen, loonstijging lokt namelijk nieuwkomers naar de arbeidsmarkt. Economie verbetert > meer uitgaven > meer producten nodig > meer werkgelegenheid en loonstijging. Nu is het aantrekkelijk om te solliciteren: hoger loon en grote kans > toename aanbod.
= aanzuigeffect
Neergaande economie > productie neemt af > minder personeel > minder werkgelegenheid en loondaling. Nu is het niet aantrekkelijk: laag loon en kleine kans > afname aanbod.
= ontmoedigingseffect
Een voltijdbaan omvat 36-40 uur, een deeltijdwerker (parttime) werkt een gedeelte van een voltijdbaan. Je kan het aantal uren dat iemand werkt uitdrukken in het aantal uren van een voltijdbaan ® deeltijdfactor.
Arbeidsjaar = voltijdbaan gedurende een heel jaar
Deeltijd > aantal werkenden > aantal gewerkte arbeidsjaren. De verhouding hiertussen heet de p/a- ratio: hoeveel personen gemiddeld per arbeidsjaar. Alle mensen tussen 15 en de AOW-leeftijd zijn geschikt om betaald werk te verrichten en behoren daartoe tot de beroepsgeschikte bevolking/ potentiële beroepsbevolking. De meeste hiervan bieden zich aan op de arbeidsmarkt (werklozen bieden zich ook aan), dit is de beroepsbevolking. Het deel wat zich niet aanbiedt noemen we de niet-beroepsbevolking: mensen die niet werken en ook niet op zoek zijn.
Participatiegraat = deelnemingspercentage = deel van de beroepsgeschikte wat zich ook daadwerkelijk aanbiedt
Hiervan bestaat een netto en een bruto versie. Netto: hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking tot de werkenden behoort (ook wel werkgelegenheidsgraad), bruto: hoeveel procent van de potentiële beroepsbevolking tot de beroepsbevolking behoort. Het verschil zijn de werklozen.
Bruto participatiegraad = (beroepsbevolking/potentiële beroepsbevolking) * 100%
Netto participatiegraad = (werkzame beroepsbevolking/potentiële beroepsbevolking) *100%
Door voortdurende in- en uitstroom verandert de samenstelling van de beroepsbevolking constant. Er zijn grote participatieverschillen naar geslacht, leeftijd en opleiding. Flexibele contracten vinden we meestal ook aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Hier vinden we ook veel kleine zzp’ers, vaak niet helemaal vrijwillig, maar omdat er na ontslag geen andere optie was. Er is aan de onderkant vaak veel concurrentie door de toestromende arbeidsmigranten (vooral vorige eeuw). Het loonniveau ligt hier hoger en de arbeidsmarkt is vaak krapper dan in land van herkomst. Steeds vaker werden bedrijven met deze migranten in dienst echter weggeconcurreerd (lees China) > massaal ontslagen. Veel van hen bleven hierna wel in Europa > verzorgingsstaat onder druk > sociale spanningen > immigratiebeleid sterk veranderd. Kennismigranten (hoog opgeleid) zijn wel zeer gewild. De huidige arbeidsmigratie komt vooral uit armere lidstaten van de EU. Er is namelijk vrij verkeer van goederen, kapitaal en personen in de EU > iedereen mag overal werken > ontstaan Europese arbeidsmarkt.
De laatste jaren wordt vergrijzing een steeds groter probleem. Vergrijzing > minder mensen in arbeidsgeschikte leeftijd > afname arbeidsaanbod > risico grote verkrapping in sommige sectoren > moeilijker aan personeel komen > minder productie dan mogelijk > afname welvaart. Het aantal toetreders (afgestudeerden) zal achterblijven op het aantal uittreders (pensioenado’s). De overheid heeft ingegrepen om te voorkomen dat er een personeelstekort komt:
- Verhoging AOW-leeftijd
- Proberen arbeidsparticipatie van ouderen vergroten door doorwerken fiscaal aantrekkelijk te maken
Kredietcrisis > vermindering economische activiteit > afname bestedingen > afname productie > afname vraag naar arbeid > ontslag. Net na de maatregelen om de uitstroom te bereiken breekt de crisis uit. Nu ontstaat er juist een ruime arbeidsmarkt en staat het bestrijden van werkloosheid voorop.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden