Overheid (lesbrief)

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 3954 woorden
  • 6 april 2003
  • 198 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
198 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1

Het liberalisme: Laat elk individu zijn eigen belangen nastreven, dan zal ieder zich hard inspannen en word de totale welvaart het grootst

De klassieke economen (theorie): · Hun uitgangspunt was de werking van het prijsmechanisme: vraag en aanbod van goederen en diensten zijn vanzelf gelijk door prijs veranderingen. · Overheidsbemoeienis ontregeld dit systeem de overheid moet zich alleen bezig houden met de productie van zuiver collectieve goederen en dient te zorgen voor ‘ law and order’. · Door de werking van het prijsmechanisme zijn er nooit langdurige overschotten of tekorten want als er teveel is van een goed daalt de prijs, is er te weinig dan stijgt de prijs. · De klassieke theorie is een aanbodstheorie · Wet van Say: Elk aanbod schept zijn eigen vraag als het maar voor de juist prijs word verkocht.

Kritiek op de vrije markt theorie:

Karl Marx: Hij ontwikkelde zijn theorie toen hij oog kreeg voor de belabberde omstandigheden waarin arbeiders leefde rond 1840. De belangrijkste tegenstelling in het kapitalistische tijdperk is de tegenstelling tussen de eigenaren van de productie middelen (de kapitalisten) die eropuit zijn hun kapitaal te vergroten (accumulatie) en de loonarbeiders die geen productiemiddelen bezitten en die om te kunnen leven afhankelijk zijn van de kapitalisten die hun arbeidskracht kopen. De arbeider krijgt precies genoeg loon om fit genoeg te blijven om te kunnen werken maar de waarde die hij tot stand brengt is veel groter. In het kapitalisme zijn economische crisis volgens Marx onvermijdelijk want er is in het kapitalistische stelsel namelijk geen planning. Ondernemers gaan in de periode dat ze veel winst maken investeren maar om deze investeringen ook rendabel te maken moet ook de afzet groeien. Deze groeit echter niet omdat de arbeiders niet meer loon krijgen. Er ontstaan dus afzet problemen. De theorie van Marx leidden tot de planeconomie maar de ineenstorting van de Sovjet-Unie word als bewijs beschouwd dat dit geen goede oplossing is voor armoede en werkloosheid

Keynes:

De oorspring van de theorie van Keynes ligt in de jaren dertig, een periode waarin een
grote economische depressie zorgde voor massale werkloosheid en faillissementen.

Als tegenhanger van de klassieke theorie ontwikkelde Keynes de conjunctuur theorie. Om de conjunctuur in evenwicht te houden moest volgens Keynes de overheid maatregelen nemen die de vraagkant van de economie beïnvloedden (bv. Belasting verlagen.) Verzorgingsstaat: Een politiek systeem waarbij de overheid zorg draagt voor het collectieve welzijn van al haar onderdanen. In een verzorgingsstaat bestaat er solidariteit tussen oude en jong, gezond en ziek, en werkende en werkelozen. De overheid geeft deze solidariteit gestalte door een uitgebreide sociale wetgeving.

De verzorgingsstaat komt eind jaren 70 onder druk te staan.de snel oplopende werkloosheid kon niet door stimulering van de bestedingen worden gekeerd. De overtuiging ontstaat dat de werkloosheid structureel is. De roep om de rol van de overheid terug te dringen word steeds luider. De nieuwe klassieken pleitten voor rigoureuze afslanking van de verzorgingsstaat. De revival van het klassieke denken gaat gepaard met een golf van privatiseringen want volgens de klassieken is privatisering nodig omdat de concurrentie geprivatiseerde bedrijven dwingt tot efficiënt werken. Er is echten nog een reden om te privatiseren: concurrentie stimuleert innovatie. Privatisering is alleen succesvol als er ook inderdaad geconcurreerd word: de overheid dient er voor te waken dat er voldoende marktwerking is. Economisch beleid dient te voorkomen dat bedrijven een te groot marktaandeel verwerven of afspraken maken die de concurrentie beperken (kartelafspraken). Naast privatisering werden in Nederland ook deregulering en decentralisatie sleutelbegrippen voor het economische beleid.

Deregulering: De overheid zorgt ervoor dat de voorschriften waaraan de burgers, de bedrijven en de lagere overheden zich moeten houden zo beperkt en eenvoudig mogelijk worden.

Decentralisatie: Taken van het rijk worden overgedragen aan lagere overheden omdat deze dichterbij de burgers zitten en zo beter kunnen inspelen op lokale behoeftes. Hoofdstuk 2

Een veel gebruikte indeling van de collectieve uitgaven is de indeling naar zogenaamde economische categorieën. Deze indeling geeft een beeld van de bestemming van het geld naar overheidsbestedingen en overdrachten.

Bij bestedingen is er sprake van een tegenprestatie. De overheidsbestedingen bestaan uit overheidsconsumptie en overheidsinvesteringen. De overheidsconsumptie bestaat weer uit personele overheidsconsumptie en materiele overheidsconsumptie.

Bij overdrachten is er geen tegenprestatie. De overdrachten bestaan uit inkomens- en vermogensoverdrachten. Bij inkomensoverdrachten draagt de overheid geld over van belasting- en premiebetalers naar bijvoorbeeld uitkeringsgerechtigden. Vermogensoverdrachten zijn o.a. subsidies aan bedrijven.

In de jaren 60 + 70 bereikte de verzorgingsstaat haar eind. De verzorgingsstaat voorzag in een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid. Het is vooral de sociale zekerheid geweest die de collectieve uitgaven omhoog heeft gestuwd. Oorzaken: · Het aantal inactieve nam sterk toe. · Verhoging van de uitkeringen.(omdat de uitkeringen gekoppeld waren aan het min.loon wat verhoogt werd) · Uitbreiding van niet-commerciële dienstverlening.

In het begin van de jaren 80 was het overheidstekort zo groot dat aan forse ingrepen niet viel te ontkomen. Er werd flink bezuinigd. In de sociale zekerheid werd een volumebeleid gevoerd dat wil zeggen dat het aantal mensen met een uitkering teruggedrongen moet worden. De jaren 90 staan in het teken van het marktdenken: de overheid moet dynamisch en ondernemend zijn.

De uitgaven van het rijk:

De uitgaven van het rijk kunnen we indelen naar departementen (ministeries).

De rijksbegroting bevat een raming van de ontvangsten en uitgaven van het rijk in het komende jaar. Ze wordt opgesteld door de regering en word op de derde dinsdag van september als wetsontwerp aangeboden in het parlement. Dezelfde dag word ook de miljoenennota gepubliceerd waarin een samenvatting van diezelfde begroting te vinden is. Daarnaast bevat de nota een toelichting van de regering op haar beleid. De rijksbegroting heeft alleen betrekking op het rijk; de uitgaven van overig publiekrechtelijke lichamen en de uitgaven van de sociale verzekeringen vallen hier dus niet onder.

Ontvangsten van de collectieve sector.

Collectieve lastendruk: De ontvangsten van de collectieve sector uitgedrukt in een percentage van het BBP.

Ontvangsten collectieve sector/BBP *100%

Tot de collectieve lasten behoren de belastingen, premies en een deel van de niet-belastingmiddelen (milieuheffingen en binnenlandse aardgasbaten).het zijn betalingen die burgers verplicht moeten afstaan aan de collectieve sector zonder dat daar met die betaling samenhangende tegenprestatie tegenover staat, of waarbij de burgers een verplichte bijdrage betalen voor een overheidsvoorziening. Je kunt daarom de collectieve druk splitsen in de belastingdruk, de sociale premiedruk, en de niet - belastingmiddelendruk.

Ontvangsten van het rijk

De rijksbegroting geeft ook inzicht in de ontvangsten van het rijk.

Belasting- en premieheffing blijven niet zonder gevolgen in de economie. Zo is de overheid de grootste aanjager van inflatie: ongeveer de helft van de gemiddelde consumentenprijsstijging word veroorzaakt door zaken als BTW, accijnzen, gemeentelijke tarieven enz.. Verder vergroten belasting en premies de wig tussen loonkosten en het nettoloon.

Het belastingstelsel.

Draagkrachtbeginsel: Belastingen die een inkomensnivellerende werkingen hebben. De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen.

Profijtbeginsel: Mensen moeten belasting betalen naarmate ze voordeel hebben van het gebruik van collectieve voorzieningen.

Doelmatigheidsbeginsel: De kosten om belasting te innen moeten zo laag mogelijk blijven (geen 50,- innen en 100,- kosten maken).

Directe belastingen: Deze drukken op inkomen en vermogen. Bv. Inkomsten belasting, vennootschapbelasting, kansspelbelasting en de successie en schenkingsrechten.

Indirecte belastingen: Deze betaal je als je iets koopt. Bv. BTW, accijnzen en milieuheffingen.

Bruto inkomen uit arbeid
Bijtellingen + Aftrekposten - ------------------- Belastbaar inkomen -> schijventarief -> belasting Heffingskorting- -------------------- te betalen belasting.

Progressief stelsel: Mensen met hoge inkomens betalen relatief meer belasting dan mensen met lage inkomens.

Gemiddelde belastingdruk: Belasting/inkomen *100%

Marginale tarief: belasting/inkomen *100%

Inflatiecorrectie
De progressie van inkomensheffing kan gevolgen hebben voor de koopkracht van het inkomen in tijden van prijsstijgingen. In Nederland stijgen veel inkomens mee met het gemiddelde prijsniveau. Die loonsverhoging is bedoelt om de kopkracht op peil te houden. Als gevolg van de progressie in het belastingsysteem kan de koopkracht echter dalen. Om dit probleem op te lossen geeft de belastingsdienst jaarlijks een inflatie correctie. De omvang van de schijven en de heffingskorting worden daartoe verhoogd met het percentage waarmee ook de prijzen zijn gestegen.

Het ontwijken, ontduiken en afwentelen van belasting. Veel mensen doen moeite om zo weinig mogelijk belasting te betalen.

Belasting ontwijken: Binnen de grenzen van de wet kijken of je het belastbaar inkomen en daarmee de belastingafdracht kunt verkleinen.

Belasting ontduiken: Je treed buiten de wet en er is sprake van fraude. Bv. Door het verzwijgen van inkomen.

Afwenteling: Hierbij laat degene voor wie de belastingen zijn bedoeld ze dragen door iemand anders. Bv. Als een ondernemer meer winstbelasting moet gaan betalen kan ze besluiten de verkoopprijzen re verhogen.

De sociale zekerheid

Zoals bekend is de belangrijkste doelstelling van ons uitgebreide stelsel van sociale zekerheid het verschaffen van bestaanszekerheid voor de gehele bevolking. De eerste sociale wetgeving kwam er in 1874: ‘ kinderwetje van Van Houten’. Na de tweede wereldoorlog werd de sociale zekerheid verder uitgebreid. Door sociale wetgeving slijpt de overheid de scherpe kantjes van de vrije markteconomie af.

I/a verhouding: Verhouding tussen inactieve en actieve

Een groter beroep op de sociale uitkeringen betekend vaak dat de i/a verhouding verslechterd. Hogere belastingen en premies vergroten de wig tussen loonkosten en netto loon. De beschikbare inkomens van de actieve dalen. Hierdoor gaan vakbonden extra looneisen stellen, als deze worden ingewilligd dan heeft de werkgever hogere loonkosten. Op deze manier wentelen de werknemers de stijging van hun collectieve lasten af op de werkgever hierdoor kan er werkloosheid ontstaan. Hogere collectieve laten kunnen ook leiden tot belasting ontwijking en ontduiking. Werknemers zullen meer zwart gaan werken alhoewel dit ook nadelen heeft: Als je zwart werkt en je raakt je baan kwijt krijg je geen WW en een zwartwerker die arbeidsongeschikt raakt krijgt geen WAO.

Uitgaven voor de sociale zekerheid zijn gelijk aan het volume ( het aantal uitkeringgerechtigden) * de ‘prijs’(het gemiddelde bedrag van een uitkering).

Volume beleid: Meer mensen laten deelnemen aan het arbeidsproces zodat er een groter draagvlak ontstaat.

Prijsbeleid: Beleid ten aanzien van de hoogt van de sociale uitkeringen.

Een van de maatregelen om het beroep op de sociale zekerheid terug te dringen is het privatiseren van de sociale zekerheid. Werkgevers worden dan veel directer geconfronteerd met hogere lasten wanneer hun werknemers ziek zijn of afvloeien naar de WAO.

Daarnaast zijn vanaf 1993 verschillende ingrepen gedaan die beoogden het beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen te verminderen. Zo zijn alle uitkeringsontvangers jonger dan 50 jaar herkeurd. Verder is de definitie van arbeidsongeschiktheid aangescherpt. Ook zijn hoogte en duur van uitkeringen gekort.

Sociale fraude: Het onterecht genieten van een sociale uitkering.

In het kader van het terugdringen van het beroep op de sociale zekerheid treft de overheid ook diverse maatregelen die gericht zijn op een betere werking van de arbeidsmarkt. Door het verschil tussen nettoloon en netto-uitkering te vergroen moet het voor mensen aantrekkelijker worden om zich aan te bieden op de arbeidsmarkt. Een probleem is hier ij dat mensen in een zogenaamde armoedeval terecht kunnen komen.

Armoedeval: Mensen die werken voor iets meer dan het minimum loon blijken geen recht meer te hebben op bepaalde subsidies van de overheid, zoals huursubsidie en subsidies voor kinderopvang. Hoewel hun netto inkomen is gestegen hebben ze nog steeds hetzelfde bedrag over om vrij te kunnen besteden.

Een andere maatregel om het beroep op de sociale zekerheid te verkleinen is bijvoorbeeld het scheppen van gesubsidieerde banen ten behoeven van werklozen.

Effecten van de sociale zekerheid op de economie:

Sociale zekerheid en inkomensverdeling
Zonder sociale zekerheid zouden de inkomens van groet groepen niet actieve veel lager zijn dan nu het geval is. Er vindt een nivellerende werking plaats tussen actieve en niet-actieven. Het komt erop neer dat inkomens worden overgeheveld van werkende naar werkelozen , van gezonden naar zieken, van jongeren naar bejaarden.

Sociale zekerheid en conjunctuur
De sociale uitkeringen vormen een stabiliserend element in de nationale consumptie en zorgen daarom voor een afzwakking van de conjunctuurschommelingen. Een aantal uitkeringen vertoont zelfs een anticyclische werking.

Sociale zekerheid en structuur
Voor de ondernemer zijn de sociale premies onderdeel van de loonkosten en hij zal daarom proberen deze kosten door te berekenen in de prijs van zijn product. Het gevolg is dat de concurrentie positie verslechtert. Hogere loonkosten kunnen zo de ondernemer stimuleren tot investeringen waarbij minder arbeid nodig is. Gebeurt dit op grote schaal dan neemt de structurele werkloosheid toe. De privatisering in de sociale zekerheid beoogt de collectievenlasten en daar mee de loonkosten te verlagen.

Hoofdstuk 3

Overheidssaldo: Inkomsten - uitgaven van de overheid.

Staatsschuld / nationale schuld: Totale schuldenlast van de rijksoverheid.

De rentebetaling die de overheid moet doen legt de regering flinke beperkingen op in haar beleid. De rente uitgaven kunnen de overheid dwingen te bezuinigen op andere begrotingsposten.

Begrotingstekort: Het bedrag dat de staat in een bepaald jaar moet lenen om haar uitgaven die niet gedekt worden door inkomsten te kunnen betalen. Het wordt daarom ook wel eens financieringsbehoefte van het rijk genoemd. Het begrotingstekort is echten niet het bedrag waarmee de staatsschuld toeneemt want een deel van het geleende bedrag word gebruik om bestaande schulden af te lossen. Om de toename van de staatsschuld te vinden dien je het begrotingstekort daarom te verminderen met de aflossingen.

Begrotingstekort
Aflossingen – -------------------- Toename staatsschuld

De EMU is niet geïnteresseerd in de absolute omvang van het saldo en de schuld, maar relateert deze bedragen aan het BBP.

EMU-financieringsquote: EMU-saldo / BBP *100%

EMU-schuldquote: EMU-schuld / BBP *100%

Financiering van het tekort

De leningen van het rijk worden afgesloten op de vermogensmarkt; deze word ingedeeld in de geldmarkt en de kapitaalmarkt. Geldmarkt leningen hebben een looptijd van minder dan 2 jaar; ze veroorzaken kortlopende of vlottende schulden. Kapitaalmarkt leningen hebben een looptijd van 2 jaar of langer en veroorzaken langlopende of vaste schulden. De staat maakt daarbij gebruik van onderhandse en openbare leningen.

Onderhandse lening: Een lening tussen slechts 1 vrager en 1 aanbieder die onderling afspraken maken over het bedrag de looptijd en rent van de lening. Deze leningen vormen slechts een klein deel van de kapitaalmarkt leningen.

Openbare leningen: Dit zijn obligatieleningen, iedereen mag inschrijven op obligaties van de stukken zijn vrij verhandelbaar op de beurs. Het merendeel van de obligaties word gekocht door institutionele beleggers.

Institutionele beleggers: Instellingen die grote bedragen aan premies ontvangen waarvoor ze een veilige belegging zoeken. Bv. Pensioen fondsen en verzekeringsmaatschappijen.

Begrotingsnormen

In elke theorie (vrijmarkttheorie ,conjunctuurtheorie enz.) staan ook aanbevelingen over de begroting van de overheid. Wanneer deze aanbevelingen zijn samen te vatten in een algemene regel spreken we van een begrotingsnorm.

Klassieke normen
Volgens de klassieken dient de overheid zich zoveel mogelijk te onthouden van beïnvloeding van het economisch gebeuren ‘de beste overheidsbegroting is de kleinste begroting’. De overheid moet de uitgaven aanpassen aan de inkomsten en niet andersom.

Crowding out effect van overheidstekorten: De krediet vraag van de overheid verdringt particulieren bedrijven van de kapitaalmarkt, stuwt de rente op en leid tot het schrappen van investeringsplannen.

De klassieken hammeren vooral op de nadelige gevolgen van een overheidstekort. Is er een tekort dan leiden overheidsleningen tot een extra vraag naar kredieten. Deze extra vraag op de vermogensmarkt leid tot een oplopende rent. Voor particulieren bedrijven stijgen daardoor de kosten voor het verkrijgen van financiële middelen en dat maakt investeren minder aantrekkelijk.

De gulden financieringsregel: De overheid mag lenen om investeringen te financieren.

Conjuncturele normen
Keynes pleitte voor een actieve conjunctuur politiek: via hun begroting dienden overheden maatregelen te nemen om de effectieve vraag te vergroten of te verkleinen. Keynes was het oneens met de klassieke opvatting dat de uitgaven zich dienden aan te passen aan de inkomsten. De financiering van het overheidstekort bij laagconjunctuur hoeft geen probleem op te leveren omdat de gezinnen en de bedrijven immers weinig betsteden; er is dus voldoende onbenut spaargeld tijdens de recessie. Daar komt bij dat de overheid de schulden tijdens een hoogconjunctuur makkelijk kan aflossen. In de jaren na WOII voerden veel overheden een actief conjunctuur beleid. In de praktijk leverde dit een aantal problemen op: · Trage besluitvorming; en als er een recessie de kop op steekt duurt het vaak enige tijd voordat dit herkend word en er iets aan kan worden gedaan. · Tegen de tijd dat maatregelen effect hebben kan de conjunctuur alweer zijn omgeslagen, het gevolg kan zijn dat het beleid procyclisch in plaats van anticyclisch effect heeft. · Politici geven graag geld uit, daarom signalen politici eerder de verschijnselen van onderbesteding om die extra uitgaven te rechtvaardigen, dan overbesteding waarbij men zou moeten bezuinigen.

Trendmatige begrotingsnorm
Bij het aantreden van het kabinet Kok (1994) moest de regering voortaan rekening houden met EMU-voorschriften. Om de stabiliteit van de muntunie in de toekomst veilig te stellen weren nieuwe begrotingseisen gesteld in het zogenaamde Groei- en stabiliteitspact. Afgesproken werd dat overheden op de middellange termijn ( over de conjunctuurcyclus heen) dienden te zorgen voor evenwicht op hun begroting. De trendmatige begrotingsnorm heeft 2 hoofdkenmerken: · De ontvangsten en uitgaven zijn streng gescheiden. Van de ontvangsten word bij afsluiting van het regeerakkoord een schatting gemaakt voor elk van de 4 regeerjaren. De schattingen zijn gebaseerd op macro-economische gegevens. De hoogte van de uitgaven worden na politieke onderhandelingen voor elk ministerie voor 4 jaar vastgelegd. De uitgaven staan daarmee los van de inkomsten. · Bestaan van afspraken over mee- en tegenvallers. Mee- en tegenvallers kunnen ontstaan omdat de groei van de economie niet exact te vorspellen is. Is de groei lager dan voorspelt dan ontstaan er tegenvallers is de groei hoger ontstaan er op allerlei fronten meevallers. De tegenvallers bij de uitgaven dienen binnen de begroting te worden opgevangen. Vallen de uitgaven van een ministerie bijvoorbeeld hoger uit dan was overeengekomen dan dient de verantwoordelijke minister zelf een oplossing te zoeken, hij zal elders op zijn begroting moeten bezuinigen. De tegenvaller mag niet leiden tot lasten verzwaring; de uitgaven zijn immers losgekoppeld van de inkomsten.

Hoofdstuk 4

De doelstellingen van economische politiek

In de jaren 50 zijn in Nederland 5 officiële doelstellingen van economische politiek opgesteld: 1. Evenwichtige arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt mag geen grot tekorten of overschotten vertonen. Deze doelstelling geld niet alleen landelijk maar ook regionaal, ook op verschillende deelmarkten moet er worden gestreefd naar evenwicht.

2. Prijsstabiliteit. Een stabiel prijsniveau is van belang voor de instandhouding van de waarde van het geld. De Nederlandse overheid streeft ernaar om de inflatie binnen de perken te houden en probeert te voorkomen dat door de inflatie de kosten van levensonderhoud stijgen en de concurrentiepositie met het buitenland word aangetast.

3. Evenwichtige betalingsbalans. Langdurige overschotten of tekorten op de betalingsbalans hebben negatieve effecten voor de economie van een land. Vroeger toen de gulden nog bestond werden tekorten of overschotten op de betalingsbalans automatisch weggewerkt door een daling of stijging van de wisselkoers van de gulden. Bij een tekort woeden meer goederen geïmporteerd dan geëxporteerd, met als gevolg dat er meer geld moest betaald worden aan het buitenland dan het buitenland aan Nederland met als gevolg meer aanbod van guldens en meervraag naar buitenlandse valuta. Het gevolg was een daling van de wisselkoers. Door die daling werd Nederland goedkoper waardoor de export toenam en de import afnam en het tekort verdween. Dit prijsmechanisme is verdwenen door de toetreding van Nederland toto de EY waardoor de gulden is vervangen door de euro. Een betalingbalans tekort nu betekend dat de bedrijven in dat land te duur zijn.

4. Rechtvaardige inkomensverdeling.

5. Evenwichtige (duurzame) economische groei. Naast een vergroting van de productie word ook rekening gehouden met de gevolgen van deze economische groei voor de werkgelegenheid, het milieu en de inkomensverdeling en waarbij er rekening word gehouden met het feit dat de productiecapaciteit niet word aangetast en ook ten goede komt aan toekomstige generaties.

Er zijn verschillende instanties die de overheid een handje helpen: · Het Centraal planbureau (CPB) Dit stelt rapporten op waarin een prognose word gegeven over de ontwikkeling van de Nederlandse economie. · De stichting van de arbeid. Een overlegorgaan voor de organisaties van werkgevers en werknemers. · De sociaal economische raad. Deze bestaat uit vertegenwoordigers uit de vakbeweging, werkgevers en onafhankelijke deskundigen, en adviseert de regering over haar plannen op sociaal-economisch gebied. · De wetenschappelijk raad voor het regeringsbeleid
Geeft de regering adviezen vanuit de wetenschap. · De Nederlandse bank
Adviseert de regering op monetair gebied.

De economische politiek in relatie tot de functie van de overheid.

Economische orde: De manier waarop het economische leven is georganiseerd.

Allocatie: Het proces van verdeling van de productiefactoren over de productiecapaciteit.

De overheid in Nederland vervult 3 belangrijke functies in het economische leven: 1. De allocatie functie
De Nederlandse overheid heeft een belangrijke vinger in de pap bij de verdeling van de productiefactoren over de productiecapaciteit en dus welke goederen en diensten er geproduceerd worden. o Collectieve goederen
o Quasi-collectieve goederen: Individuele goederen die door de overheid worden aangeboden. o De productie van goederen met negatieve externe effecten zal de overheid proberen af te remmen, ‘dermit goods’. o Het gebruik van goederen met positieve externe effecten zal de overheid stimuleren, ‘merit goods’.

2. De stabilisatie functie. Stabilisatie van de conjunctuur door bv. het anticyclische begrotingsbeleid.

3. De (her)verdelingsfunctie. De primaire verdeling van het inkomen is ongelijk en word in het algemeen als weinig rechtvaardig beschouwd. Het is daarom de functie van de overheid om te zorgen voor een herverdeling van deze zaken.

De instrumenten van de economische politiek.

De allocatie kan de overheid beïnvloeden met de meest uiteenlopende instrumenten: o Wetten uitvaardigen. o Door haar mededingingspolitiek kan de overheid concurrentie tussen bedrijven stimuleren of juist afremmen. Stimuleren word gedaan door deregulering en privatisering
o Belastingpolitiek. Door bepaalde goederen en diensten onder het hoge of het lage BTW-tarief te brengen heeft de overheid de consumptie gestuurd en daarmee de productie e dus ook de allocatie.

Het stabiliseren van de conjunctuur probeert de overheid de bewerkstelligen met diverse instrumenten het belangrijkste instrument is het anticyclische begrotingsbeleid.

Bij de (her)verdeling van het inkomen kan de overheid allereerst de primaire inkomensverdeling aanpakken door: o Het afsluiten van CAO’s voor haar eigen ambtenaren
o Door het maken van wetten zoals de Wet op het minimumloon.

Daarnaast kan ze de tot stand gekomen primaire verdeling wijzigen door het heffen van belastingen en premies en door het geven van uitkeringen en subsidies. De inkomens verdeling die nu tot stand komt word de secundaire inkomensverdeling genoemd. De tertiaire inkomensverdeling ontstaat als je ook nog rekening houd met het gebruik dat mensen maken van de collectieve voorzieningen.

Het belangrijkste instrument om een rechtvaardigde inkomensverdeling te bereiken is het belastingstelsel. Hiermee probeert de overheid de inkomensverschillen de verkleinen (nivelleren).

Het nastreven van een evenwichtige duurzame economische groei is allereerst afhankelijk van het bereiken van de andere doelstellingen van de economische politiek.

Economische groei- en structuurpolitiek: Het voeren van een politiek die ervoor zorgt dat ook in de toekomst alle genoemde doelstellingen van economische politiek worden bereikt.

De structuurpolitiek richt zich allereerst op die maatregelen die moeten zorgen voor een goed investeringsklimaat. Ook richt zich deze politiek op het bevorderen van innovatie en productiviteitsverbetering.

Om de economische groei evenwichtig te spreiden over Nederland voert zij een spreidingspolitiek ook wel regionaal beleid genoemd. Er zijn stimuleringsgebieden waar ondernemingen extra hoge investeringspremies krijgen.

Energiepolitiek: Zoeken naar nieuwe en het liefst duurzame energiebronnen.

Tot de structuurpolitiek behoort ook de milieupolitiek want ongebreidelde groei leid onherroepelijk tot aantasting van het milieu.

Wat maakt het voeren van die optimale economische politie zo moeilijk?: o De strijdigheid die er bestaat tussen diverse doelstellingen. o Het optreden van onvoorziene storingen. o Het ontbreken van de mogelijkheid om de gevolgen van een bepaalde economisch politieke maatregel uit te testen in een ‘laboratorium’. o Het bijzondere karakter van een gemengde economische orde. Bij veel maatregelen is het succes afhankelijk van de medewerking van bedrijven en de werknemers- en werkgeversorganisaties. Tot slot

Nederland behoort tot de EU, dat heeft grote gevolgen voor de economische politiek die de Nederlandse regering wil volgen. Want de EU streeft naar volledig vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal.

Doordat de gulden is vervangen door de euro heeft Nederland een belangrijk instrument van de economische politiek moeten afstaan aan de EC, deze neemt nu de beslissingen over de rent en de wisselkoers.

Daarnaast worden de nationale beleidsmogelijkheden beperkt doordat de EU regels en wetgeving kan opleggen aan de lidstaten.

REACTIES

R.

R.

Wow! Bedankt! Dit helpt me echt! :D

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.